ECLI:NL:GHARL:2023:1829

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.321.018
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van een minderjarige met traumatische ervaringen en onveilige hechting

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2014, die samen met haar moeder uit Oekraïne naar Nederland is gekomen. De moeder heeft het ouderlijk gezag over de minderjarige en is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de kinderrechter die de minderjarige onder toezicht heeft gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing heeft verleend. De kinderrechter had eerder besloten dat de minderjarige tot 19 oktober 2023 onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) zou staan en in een pleegzorgvoorziening zou verblijven. De moeder was het niet eens met deze beslissing en heeft grieven ingediend, maar trok haar hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling in. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek tot vernietiging van de machtiging tot uithuisplaatsing genuanceerd en verzocht om een verkorting van de termijn.

Het hof heeft vastgesteld dat de situatie van de moeder sinds september 2022 stabiel is, maar dat er zorgen zijn over de opvoedingsvaardigheden van de moeder en de hechting van de minderjarige. De raad voor de kinderbescherming en de GI hebben verweer gevoerd en benadrukt dat de minderjarige in het pleeggezin goed ontwikkelt, maar dat er nog steeds zorgen zijn over haar gedrag en de relatie met de moeder. Het hof heeft geconcludeerd dat het noodzakelijk is dat de minderjarige bij de pleegouders blijft totdat er meer duidelijkheid is over de opvoedingsvaardigheden van de moeder. De beslissing van de kinderrechter is bekrachtigd, en het hof heeft de verzoeken van de moeder afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.321.018
(zaaknummer rechtbank Gelderland 409708)
beschikking van 2 maart 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. van Ewijk te Utrecht,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem, locatie Ede,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 19 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 januari 2023;
  • het verweerschrift van de GI met producties, en
  • het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 februari 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • een vertegenwoordiger namens de raad, en
  • twee vertegenwoordigers namens de GI.

3.De feiten

3.1
Het gaat in deze procedure over de dochter van de moeder: [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [plaats1] (Oekraïne). De moeder oefent het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit.
3.2
De moeder is met [de minderjarige] , haar zoon en haar moeder (oma) in het voorjaar van 2022 naar Nederland gekomen.
3.3
Bij beschikking van 20 juli 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 20 oktober 2022 en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken tot uiterlijk 17 augustus 2022.
Bij beschikking van 2 augustus 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling (tot 20 oktober 2022) verleend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld met ingang van 19 oktober 2022 tot 19 oktober 2023 en een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (netwerk) verleend met ingang van 19 oktober 2022 tot 19 oktober 2023.
4.2
De moeder was het niet eens met de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [de minderjarige] en is met vijf grieven in hoger beroep gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder haar hoger beroep tegen de ondertoezichtstelling ingetrokken en haar verzoek wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing genuanceerd. Zij verzoekt de bestreden beschikking ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing te vernietigen en het verzoek van de raad op dit punt alsnog af te wijzen, dan wel de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing te bekorten naar zes of acht maanden.
4.3
De raad voert verweer en verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
4.4
Ook de GI voert verweer.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
Deze zaak heeft een internationaal karakter, want [de minderjarige] en de moeder komen uit de Oekraïne. Nu [de minderjarige] sinds vorig jaar haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe in deze zaak (artikel 8 Verordening Brussel II-bis). In de bestreden beschikking lijkt Nederlands recht te zijn toegepast, al is niet uitdrukkelijk vermeld volgens welk rechtsstelsel de kinderrechter het machtigingsverzoek heeft beoordeeld. Het hof zal in elk geval in hoger beroep (ook) het Nederlands recht toepassen. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 geldt namelijk dat het onderhavige verzoek beoordeeld dient te worden volgens de regels van het Nederlandse recht, als het recht van de staat van de aangezochte rechter die bevoegd is om van de zaak kennis te nemen (lex fori).
juridisch kader uithuisplaatsing
5.2
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
standpunt moeder
5.3
De moeder erkent dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] aanvankelijk noodzakelijk was. De moeder is vanwege een psychose vanaf juli 2022 een periode opgenomen geweest in een GZZ-instelling . Een paar weken na haar opname is oma weggevallen (suïcide) als opvoeder en verzorger van [de minderjarige] .
De moeder stelt – kort samengevat – dat haar situatie sinds september 2022 stabiel is en dat zij vanaf dat moment weer in staat is om zelf voor [de minderjarige] te zorgen. Zij heeft geen medicatie meer nodig en daarover bestaan, in tegenstelling tot wat de raad en de GI suggereren, geen zorgen bij de betrokken professionals. Haar woonruimte biedt ook plek voor [de minderjarige] .
De moeder betwist dat [de minderjarige] in het verleden, toen ze nog in de Oekraïne woonden, verwaarloosd werd en ook dat de interactie tussen de moeder en [de minderjarige] problematisch is. Er is volgens haar sprake van een cultuurverschil. In de Oekraïne woonden de moeder, [de minderjarige] en haar oudere broer met de ouders van de moeder samen in één appartement. [de minderjarige] was dus niet vaak of lang alleen, aldus de moeder.
[de minderjarige] is door de gebeurtenissen vorig jaar getraumatiseerd geraakt en voor haar herstel is het juist goed als zij weer met haar moeder in gezinsverband gaat leven. Door een stapsgewijze uitbreiding van de omgang kan worden gewerkt naar een terugplaatsing. De moeder staat open voor ondersteuning en begeleiding bij dit traject. Een terugkeer van [de minderjarige] kan volgens haar rond de zomervakantie ongeveer gerealiseerd zijn. Bij aanvang van het nieuwe schooljaar kan [de minderjarige] dan weer terug naar haar voormalige school in [woonplaats1] . Een terugplaatsing is ook belangrijk met het oog op een terugkeer in de toekomst naar de Oekraïne, aldus de moeder.
standpunt raad
5.4
De raad stelt dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor de gehele periode tot 19 oktober 2023 noodzakelijk is. [de minderjarige] ontwikkelt zich goed in het pleeggezin. Zij gaat snel vooruit, maar laat wel zorgelijk gedrag zien. [de minderjarige] is zelfbepalend en zoekt de grenzen steeds op. Zij heeft trauma’s opgelopen en is beschadigd geraakt. Vanaf het moment dat [de minderjarige] en de moeder in Nederland verblijven, zijn er grote zorgen over de moederkindrelatie en de opvoedingsvaardigheden van de moeder. Voor zover er mogelijkheden zijn voor uitbreiding van de omgang, moet daaraan natuurlijk uitvoering worden gegeven.
Gebleken is dat het gebit van [de minderjarige] ernstig is aangetast, zij wordt hiervoor behandeld. Mede gelet hierop en vanwege andere uitlatingen bestaat een vermoeden dat [de minderjarige] werd verwaarloosd. [de minderjarige] heeft een stabiele, gestructureerde en betrouwbare opvoedomgeving nodig tijdens de periode die nodig is om alles goed te kunnen onderzoeken en om hulpverlening in gang te zetten.
standpunt GI
5.5
De jeugdbeschermer heeft namens de GI meegedeeld dat de pleegouders begeleiding ontvangen om [de minderjarige] traumasensitief te kunnen opvoeden. [de minderjarige] moet weer leren vertrouwen op de volwassenen om haar heen. De GI wil hulpverlening inzetten voor [de minderjarige] bij haar traumaverwerking, maar zij is daar op dit moment nog niet klaar voor. Het gedrag dat bij [de minderjarige] wordt gezien, is afwijkend van wat bij andere kinderen die zijn overgekomen uit de Oekraïne. [de minderjarige] landt steeds beter in het pleeggezin en wordt daar ook gecoacht op voeding.
De ervaring is dat begeleiding tijdens de omgang noodzakelijk is. Er worden spanningen bij [de minderjarige] gezien in het contact met de moeder en telefooncontacten tussen de moeder en [de minderjarige] kunnen escaleren.. Bekeken wordt door de GI of de begeleide omgang van eenmaal per vier weken kan worden uitgebreid, maar daarbij is de belastbaarheid van [de minderjarige] richtinggevend.
De komende weken zullen de opvoedingsvaardigheden van de moeder met behulp van een traject in kaart worden gebracht. Het contact tussen de jeugdbeschermer en de moeder verloopt in het algemeen goed, er kan goed met de moeder gecommuniceerd worden in het Engels. De jeugdbeschermer bevestigt dat de moeder nu psychisch stabiel is. De moeder woont op dit moment in een zorgwoning die is bedoeld voor volwassenen, er is daar geen plek voor [de minderjarige] .
oordeel van het hof
5.6
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat het noodzakelijk is dat het verblijf van [de minderjarige] bij de pleegouders voortduurt.
Door meerdere professionals is het afgelopen jaar opgemerkt dat [de minderjarige] het gezag van haar moeder niet aanvaardt en dat het contact tussen hen niet goed verloopt. Dat kan zijn omdat [de minderjarige] getraumatiseerd is geraakt door het vertrek naar Nederland en de verlieservaringen met haar moeder en haar oma die kort daarop volgden, maar de oorzaak is mogelijk ook al gelegen in de periode die daaraan vooraf ging. Hiervoor zijn aanwijzingen naar voren gekomen die niet helemaal kunnen worden verklaard vanuit cultuurverschillen. De indruk bestaat dat [de minderjarige] in de basis al eerder onveilig is geweest; mogelijk is naast de traumatische ervaringen ook sprake van een onveilige hechting. Verder staat vast dat de gebitsverzorging van [de minderjarige] onvoldoende was.
Het vorenstaande maakt dat eerst onderzocht moet worden of de moeder over voldoende opvoedingsvaardigheden beschikt om [de minderjarige] zelf op te voeden en te verzorgen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met het feit dat inmiddels duidelijk is dat voor de opvoeding van [de minderjarige] extra opvoedingsvaardigheden noodzakelijk zijn. Indien de conclusie van dat onderzoek is dat gewerkt kan worden aan een terugkeer van [de minderjarige] naar haar moeder, dan zal de moeder net als de pleegouders extra begeleiding en training nodig hebben om [de minderjarige] traumasensitief te kunnen opvoeden.
Het is positief dat de moeder, sinds zij weer psychisch stabiel is, goed samenwerkt met de hulpverleners van FACT en ‘Iemand in de buurt’, dat het contact met de gezinsvoogd ook redelijk goed verloopt en dat zij beseft dat zij veel hulp en ondersteuning nodig heeft om een terugkeer van [de minderjarige] bij haar mogelijk te maken. Op grond van de informatie van de jeugdbeschermer gaat het hof er vanuit dat de moeder op dit moment op een woonlocatie verblijft die niet geschikt is om [de minderjarige] bij haar te laten wonen.
De stabiliteit, continuïteit en veiligheid in de dagelijkse verzorging en opvoeding van [de minderjarige] is naar het oordeel van het hof op dit moment alleen voldoende gewaarborgd bij de pleegouders. Daarbij is het een geluk dat de pleegmoeder dezelfde culturele achtergrond heeft, mede met het oog op een mogelijk latere terugkeer naar Oekraïne. Voorkomen moet worden dat [de minderjarige] nog verder getraumatiseerd raakt. De komende maanden kan met monitoring worden ingezet op uitbreiding van de omgang. Pas wanneer meer bekend is over de opvoedvaardigheden van de moeder kan worden bepaald wat de vervolgstappen moeten zijn. [de minderjarige] en haar moeder zijn er wel bij gebaat dat die vervolgstappen ruim voor het einde van de machtiging tot uithuisplaatsing duidelijk zijn, maar er is op dit moment geen aanleiding om de machtiging tot uithuisplaatsing in duur te bekorten.
5.7
Het hoger beroep van de moeder tegen de uithuisplaatsing slaagt dus niet. Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 19 oktober 2022 ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 19 oktober 2023;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, J.B. de Groot en R. Feunekes, bijgestaan door de griffier, en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.