Dat de kinderen sinds de uithuisplaatsing een positieve ontwikkeling doormaken doet er niet aan af dat de gronden waarop de machtiging tot uithuisplaatsing destijds is verleend, naar het oordeel van het hof nog steeds bestaan. De problematiek van [de minderjarige1] en
[de minderjarige2] in de thuissituatie lijkt moeilijk los te kunnen worden gezien van het volgende.
Bij de moeder is in lichte mate sprake is van een autismespectrumstoornis, er zijn trekken van een borderlinepersoonlijkheidsstoornis, een licht verstandelijke beperking en zij is onveilig gehecht. De moeder ontwikkelde, mede als gevolg van haar persoonlijke en psychiatrische problematiek, PCF (Pedriatic Condition Falsification), een nagebootste stoornis opgelegd aan een ander, zo volgt uit het rapport. Ook bij de vader is sprake van PCF, nu hij de moeder volgt in haar observaties als het gaat om (vermeende) klachten bij de kinderen en het uitvergroten van die klachten, aldus het rapport.
[de minderjarige2] volgt speltherapie waarin hij langzaam begint te praten over de thuissituatie. Bij [de minderjarige1] , die ook speltherapie volgt, is in de afgelopen periode een dermate toename van spanning gezien, dat de omgangsregeling met de ouders moest worden verminderd in frequentie. Hoewel hij blij is dat [de minderjarige2] niet meer ziek is, loopt hij zelf dagelijks vast in zijn gedachten over de ouders, boosheid en frustratie over het verleden. Dit belemmert zijn ontwikkeling en functioneren in het gezinshuis.
Gelet op de problematiek van de ouders en de ernst van de beschadiging die de kinderen in de thuissituatie hebben opgelopen, is niet aannemelijk is dat de ontwikkelingsbedreigingen en onveiligheid in de thuissituatie zijn verdwenen. Het ontbreekt de ouders aan inzicht in en reflectie op hun handelen als opvoeder. Zij ontkennen dat zij problemen hebben gemedicaliseerd en leggen de oorzaak van alle problemen buiten zichzelf, zodat het moeilijk is om te werken aan verbetering. Afgezien van het medicaliseren werden de kinderen in de thuissituatie bovendien onvoldoende gestimuleerd en verwaarloosd.
De gezinshuisouders hebben op de zitting met een paar voorbeelden beschreven hoe het met de kinderen ging toen ze bij hen kwamen wonen. Zo waren de kinderen nauwelijks in staat om te spelen, zij wisten niet wat zij met Lego moesten doen en ze raakten in verwarring als ze zelf broodbeleg mochten kiezen. Inmiddels leren de kinderen steeds meer om op zichzelf te vertrouwen. Ze maken in sociaal en emotioneel opzicht een groei door maar hebben daarin ook nog veel te ontwikkelen. Ook fysiek zijn zij sterker geworden en sinds de uithuisplaatsing is bezoek van [de minderjarige2] aan een huisarts of medisch specialist niet meer nodig geweest, aldus de pleegouders.
Net als de rechtbank is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de positieve ontwikkeling bij de kinderen wel degelijk komt doordat zij niet meer bij de ouders wonen en niet langer in een gezin verblijven waarin sprake is van ernstige problematiek. De uithuisplaatsing is dan ook nog steeds noodzakelijk.
Daarbij overweegt het hof dat de vader op de mondelinge behandeling heeft erkend dat de kinderen op dit moment niet naar huis kunnen.
De eerste en tweede grief van de ouders slagen niet.