ECLI:NL:GHARL:2023:1825

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.320.412
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van ondertoezichtstelling van minderjarigen door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had de bestreden beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel van 22 september 2022 aangevochten. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling van beide kinderen voor een periode van negen maanden opgelegd, omdat hun ontwikkeling ernstig werd bedreigd. De moeder verzocht het hof om de ondertoezichtstelling te beëindigen, maar het hof oordeelde dat de zorgen over de opvoedingssituatie en de ontwikkeling van de kinderen nog steeds aanwezig waren. Het hof overwoog dat de moeder onvoldoende medewerking verleende aan hulpverlening en dat de kinderen niet naar school gingen, wat hun ontwikkeling negatief beïnvloedde. De moeder had weliswaar aangegeven dat ze wilde meewerken aan de schoolgang van de kinderen, maar het hof was van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk bleef om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen. Het hof bekrachtigde de eerdere beschikkingen van de kinderrechter en compenseerde de kosten van het geding in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.412 en 200.320.415
(zaaknummer rechtbank Overijssel 285370 en 285387)
beschikking van 2 maart 2023
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I. Mercanoğlu te Almelo,
en
de raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, (hierna: de kinderrechter) van 22 september 2022, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift in beide zaken met producties, ingekomen op 13 december 2022;
- het verweerschrift in beide zaken van de raad;
- een standpuntstuk van de GI in de zaak 200.320.412 (ondertoezichtstelling [de minderjarige1] );
- een standpuntstuk van de GI in de zaak 200.320.415 (ondertoezichtstelling [de minderjarige2] );
- een journaalbericht van mr. Mercanoğlu van 25 januari 2023 met bijlage.
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 26 januari 2023 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Tevens is een vertegenwoordiger van de raad verschenen. Namens de GI zijn twee vertegenwoordigers verschenen. De vader van [de minderjarige1] was, hoewel deugdelijk opgeroepen als informant, niet bij de mondelinge behandeling aanwezig.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de moeder en [naam1] is [in] 2008 te [plaats1] [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ) geboren.
Uit het – inmiddels door echtscheiding ontbonden – huwelijk van de moeder met [naam2] is [in] 2012 te [plaats1] [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ) geboren.
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
3.2
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikkingen heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI van 22 september 2022 tot 22 juni 2023.
3.3
Op 4 november 2022 heeft de GI om een spoedmachtiging uithuisplaatsing verzocht van beide kinderen. Bij beschikking van 15 november 2022 heeft de kinderrechter de uithuisplaatsing van de kinderen in het netwerkpleeggezin van [naam3] (de (half)zus van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ) tot 21 december 2022 verlengd.
3.4
Bij beschikking van 19 december 2022 heeft de kinderrechter de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen afgewezen. [de minderjarige2] is op 21 december 2022 bij de moeder gaan wonen. [de minderjarige1] is aanvankelijk bij zijn vader gaan wonen, waarbij hij om het weekend bij zijn de moeder verbleef. Momenteel woont [de minderjarige1] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van
22 september 2022. De moeder verzoekt in het beroepschrift het hof, bij beschikking en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beslissen dat de bestreden beschikkingen worden
vernietigd en het inleidende verzoek van de raad wordt afgewezen.
Ter mondelinge behandeling heeft de moeder haar verzoek aangevuld, in die zin dat zij primair per heden beëindiging van de ondertoezichtstelling voor beide jongens verzoekt en subsidiair per heden beëindiging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en beëindiging van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] als er voor hem een school is geregeld.
4.2
De raad verzoekt het hof de beschikkingen van de kinderrechter van 22 september 2022 te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof acht aannemelijk dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij het uitblijven van de verzochte ondertoezichtstelling zodanig zullen opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarigen of voor de moeder door deze niet of onvoldoende wordt geaccepteerd en de verwachting gerechtvaardigd is dat de moeder in staat is binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
5.3
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid BW. Het hof voegt hier nog het volgende aan toe.
Sinds de uitbraak van corona in 2020 zijn [de minderjarige1] en [de minderjarige2] niet meer naar school gegaan. Anders dan de moeder aanvoert, betreffen de zorgen over de kinderen echter niet alleen de schoolgang. De zorgen betreffen ook ontwikkelingen en vaardigheden die bij de leeftijd van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] horen. De school van [de minderjarige1] en de school van [de minderjarige2] , Veilig Thuis Twente en de gemeente [de gemeente] kwamen niet in contact met het gezin waardoor er geen inschatting gemaakt kon worden van de veiligheid van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . De raad maakte zich zorgen over hun cognitieve ontwikkeling, maar ook over wat de impact van deze situatie en houding van moeder was op de sociaal-emotionele ontwikkeling en welzijn van de kinderen. De moeder verleende niet haar medewerking aan het raadsonderzoek omdat dit volgens haar onrechtmatig werd uitgevoerd en zij zich aangevallen voelde. Hulpverlening in een vrijwillig kader kwam niet van de grond. Het hof is, anders dan de moeder stelt, van oordeel dat ingrijpen van de overheid in het gezinsleven in het belang van de kinderen op dat moment noodzakelijk was en geen strijd oplevert met artikel 8 EVRM en uitspraken van het EHRM.
5.4
Vervolgens werden de zorgen over de opvoedingssituatie zo groot dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] uithuisgeplaatst werden voor een periode van ongeveer anderhalve maand. De moeder is niet intrinsiek gemotiveerd om mee te werken aan hulpverlening, maar doet dit alleen omdat het moet. De moeder en de GI hebben inmiddels samen geregeld dat [de minderjarige2] sinds 9 januari 2023 weer naar school gaat en hij heeft het erg naar zijn zin. [de minderjarige1] is niet aangenomen bij het [naam4] college in [plaats2] . De GI en de moeder proberen nu of hij naar het [naam5] in [plaats1] kan en [de minderjarige1] wil daar ook graag naar toe. De moeder heeft ter mondelinge behandeling verklaard dat zij nog niet heeft gesproken met die school dus niet weet of ze daar het juiste gevoel bij heeft. Dit betekent dat onduidelijk is of moeder zal meewerken dat [de minderjarige1] naar die school kan. Hoewel de moeder op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat zij zich over dingen heen zal moeten zetten als zij het er niet mee eens is, is de vraag of moeder dit ook kan en zal doen.
Hoewel de moeder alleen als positief effect ziet dat de GI voor de kinderen school regelt, is de ondertoezichtstelling er ook voor onderzoek door [naam6] . Als de ondertoezichtstelling voortijdig beëindigd zou worden, kan niet verder onderzocht worden of de kinderen zich kunnen en mogen ontwikkelen in het vormen van een eigen mening en identiteit. Daarnaast is de schoolgang nog niet gegarandeerd en bestendigd, waardoor ook deze ontwikkelingsbedreiging nog niet is weggenomen. Het hof ziet dat de moeder een goede moeder voor de kinderen wil zijn, maar het hof acht de ondertoezichtstelling in het belang van de kinderen noodzakelijk.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikkingen bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 22 september 2022;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, H. Phaff en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.