ECLI:NL:GHARL:2023:1818

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
200.317.229
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van beschermingsbewind en afwijzing verzoek tot instelling beschermingsbewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, die op 15 juli 2022 was uitgesproken. De kantonrechter had beschermingsbewind ingesteld voor de verzoeker, [verzoeker], op basis van zijn geestelijke en lichamelijke toestand. De verzoeker, geboren in 1992, had eerder zelf een verzoek tot onderbewindstelling ingediend, maar dit verzoek ingetrokken tijdens een gesprek met de rechtbank. De stichting had vervolgens een nieuw verzoek ingediend, wat leidde tot de bestreden beschikking.

Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter de verzoeker niet had gehoord voordat de beschikking werd gegeven, wat in strijd is met de aanbevelingen voor meerderjarigenbewind. Het hof oordeelde dat dit verzuim de verzoeker ernstig in zijn belangen heeft geschaad. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof de verzoeker wel gehoord, waardoor deze grief terecht was, maar niet leidde tot vernietiging van de beschikking.

Het hof heeft verder geoordeeld dat de stichting onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de verzoeker niet in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen te behartigen. De verzoeker had zijn schulden onder controle en was in staat om zijn financiën te beheren. Het hof vernietigde daarom de beschikking van de kantonrechter en wees het verzoek van de stichting tot het instellen van beschermingsbewind af. De taak van de bewindvoerder eindigde onmiddellijk na deze uitspraak, maar eerdere handelingen blijven verbindend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.317.229
(zaaknummer rechtbank Gelderland 9768396)
beschikking van 2 maart 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.M. van der Pol te Oss.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[naam1] ,

statutair gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
verder te noemen: de stichting,

2.de besloten vennootschap [de bewindvoerder] B.V.

statutair gevestigd te [vestigingsplaats2] ,
verder te noemen: de bewindvoerder,

3.[de vader] ,

wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader,

4.[de moeder] ,

wonende in Groot-Brittannië,
verder te noemen: de moeder,

5.[zus1] ,

wonende in Groot-Brittannië,
verder te noemen: [zus1] ,

6.[broer1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [broer1] ,

7.[zus2] ,

wonende in Groot-Brittannië,
verder te noemen: [zus2] ,

8.[broer2] ,

wonende in Groot-Brittannië,
verder te noemen: [broer2] ,

9.[zus3] ,

wonende in Groot-Brittannië,
verder te noemen: [zus3] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de kantonrechter), van 15 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 oktober 2022;
- de brief van de bewindvoerder van 2 december 2022;
- het journaalbericht van mr. Van der Pol van 20 januari 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 3 februari 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
- [verzoeker] , bijgestaan door zijn advocaat;
-een vertegenwoordiger van de stichting;
-twee vertegenwoordigers namens de bewindvoerder.
De vader, de moeder, broers [broer1] en [broer2] en zussen [zus1] , [zus2] en [zus3] zijn allen, ondanks behoorlijke oproeping, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 28 december 2021, heeft [verzoeker] , geboren [in] 1992, verzocht om zijn (toekomstige) goederen onder bewind te stellen met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder. Tijdens een gesprek bij de rechtbank op 2 maart 2022, waarbij aanwezig waren: [verzoeker] , een medewerker van de stichting en een juridisch medewerker van de rechtbank, heeft [verzoeker] dat verzoek ingetrokken.
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de kantonrechter op 23 maart 2022, heeft de stichting verzocht om de (toekomstige) goederen van [verzoeker] onder bewind te stellen met benoeming van [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan [verzoeker] wegens zijn geestelijke of lichamelijke toestand onder bewind gesteld en [de bewindvoerder] B.V. tot bewindvoerder benoemd.
4.2
[verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-primair die beschikking te vernietigen;
-subsidiair: de bewindvoerder te ontslaan met de bepaling dat de bewindvoerder voor diens werkzaamheden geen vergoeding toekomt;
-meer subsidiair: de beslissing te nemen die het hof juist acht.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Volgens artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2
[verzoeker] stelt dat beschermingsbewind voor hem niet nodig is. Hij voert daartoe het volgende aan. Hij heeft na een heftig en instabiel leven in Rotterdam behandeling en medicatie gekregen. Hij heeft daardoor zijn alcoholverslaving en zijn angststoornis onder controle gekregen. Hij is 80% arbeidsongeschikt verklaard, ontvangt een Wajonguitkering en woont op een locatie van de stichting. Er zijn weliswaar schulden, maar deze zijn klein en overzichtelijk. Hij had daarvoor al vóór de instelling van het bewind afbetalingsregelingen getroffen die door hem steeds goed zijn nagekomen. Op aandringen van de stichting heeft hij het eerste verzoek tot instelling van beschermingsbewind ingediend, welk verzoek hij tijdens een gesprek bij de kantonrechter heeft ingetrokken omdat hij zich iets anders had voorgesteld van een onderbewindstelling. Hij vond dit een te vergaande maatregel en niet passend bij hem. [verzoeker] wist niet dat de stichting vervolgens een nieuw verzoek tot beschermingsbewind bij de kantonrechter heeft ingediend. De kantonrechter heeft dat verzoek vervolgens zonder [verzoeker] te horen toegewezen en bovendien op een onjuiste grond.
5.3
Het hof zal eerst de grief van [verzoeker] , inhoudende dat hij niet door de kantonrechter is gehoord, bespreken.
In de Aanbevelingen Meerderjarigenbewind is opgenomen dat, ter beoordeling van de noodzaak en de omvang van het bewind, uitgangspunt is dat verzoekers, betrokkene en belanghebbenden worden gehoord, zo nodig op de verblijfplaats van betrokkene. Hoewel artikel 800 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ruimte biedt om het verzoek tot onderbewindstelling aanstonds op de stukken toe te wijzen, wordt aanbevolen om daarvan in beginsel geen gebruik te maken.
Bovendien blijkt uit de wetsgeschiedenis dat bij het treffen van beschermingsmaatregelen uitgangspunt is dat een maatregel passend moet zijn en niet verder ingrijpt dan strikt noodzakelijk. Om dit te kunnen beoordelen komt het er dus op aan dat de kantonrechter zich een beeld vormt van die omstandigheden alvorens te beslissen.
Het hof is van oordeel dat [verzoeker] door voornoemd verzuim ernstig in zijn belangen is geschaad. Zeker nu [verzoeker] zijn eigen verzoek na een gesprek heeft ingetrokken, had het op de weg van de kantonrechter gelegen [verzoeker] uit te nodigen om op het verzoek van de stichting te worden gehoord. Echter, het hoger beroep is ook een gelegenheid om fouten en verzuimen in eerste aanleg te herstellen. Het hof heeft [verzoeker] tijdens de mondelinge behandeling gehoord en [verzoeker] heeft zijn bezwaren en zijn standpunt kenbaar kunnen maken. Deze grief van [verzoeker] is dus terecht voorgesteld, maar kan op zichzelf niet leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.
5.4
Het hof is van oordeel dat de bestreden beschikking op de overige door [verzoeker] opgeworpen grieven moet worden vernietigd en legt hierna uit waarom.
5.5
De rechter dient naar aanleiding van een verzoek tot onderbewindstelling te beoordelen of de rechthebbende in staat is om ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen en, indien de rechthebbende daartoe niet in staat wordt geacht, op welke in artikel 1:431 lid 1 BW genoemde gronden het beschermingsbewind zou moeten worden ingesteld. In het verzoek heeft de stichting gevraagd om de (toekomstige) goederen van [verzoeker] onder bewind te stellen omdat hij schulden heeft laten ontstaan, dat hij zijn uitgaven niet kan overzien, dat hij hulp nodig heeft bij formulieren, zoals belasting en toeslagen, en dat hij geen inzicht heeft in de noodzaak voor het bewind. De stichting heeft nagelaten om die stellingen nader te onderbouwen in haar verzoekschrift dan wel met een
door haar bij het verzoekschrift te voegen verklaring van een deskundige waaruit de noodzaak van het bewind voldoende blijkt. Daarnaast heeft de stichting de in het verzoekschriftformulier opgenomen vraag over belanghebbenden in het geheel niet ingevuld, terwijl [verzoeker] een vader, moeder, broers en zusters heeft. Het hof is van oordeel dat het verzoekschrift van de stichting voor het instellen van het bewind voor [verzoeker] , voor wie het bewind ingrijpende gevolgen heeft, uiterst summier en onvolledig is opgesteld.
5.6
[verzoeker] heeft voorts gesteld dat de kantonrechter zijn goederen onder bewind heeft gesteld op een andere grond dan de door de stichting in haar verzoekschrift gemelde grond, maar dat bovendien de in artikel 1:431 BW genoemde gronden niet op hem van toepassing zijn.
Het hof overweegt als volgt. De stichting heeft gesteld dat het bewind moet worden ingesteld omdat [verzoeker] tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, nu bij hem sprake is van de in 5.1 onder b. genoemde situatie: verkwisting of het hebben van problematische schulden.
De kantonrechter overweegt vervolgens in de bestreden beschikking dat het bewind nodig is op grond van de geestelijke of lichamelijke toestand van [verzoeker] . De kantonrechter motiveert niet waarom het bewind wordt ingesteld op een andere dan in het verzoekschrift genoemde grond. Niet gesteld of gebleken is dat sprake is van de door de kantonrechter in de bestreden beschikking genoemde grond.
[verzoeker] heeft gesteld dat hij weliswaar in een moeilijke periode van zijn leven schulden heeft laten ontstaan, maar dat deze schulden beperkt van omvang zijn en dat hij daarop door middel van afbetalingsregelingen aflost en geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan. Hij is dan ook van mening dat een beschermingsbewind voor hem niet nodig is.
Ter zitting is dit niet weersproken.
5.7
Het hof is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat de stichting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een situatie waarin [verzoeker] tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de stichting alsnog afwijzen. Nu daarmee het primaire verzoek van [verzoeker] wordt toegewezen, behoeven zijn subsidiaire en meer subsidiaire verzoeken geen beoordeling meer van het hof.
5.8
Voor de goede orde overweegt het hof nog dat, nu de beschikking waarbij het bewind is uitgesproken wordt vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen, de taak van de bewindvoerder op grond van artikel 1:384 BW juncto 1:448 lid 4 BW daags na deze uitspraak een einde neemt. De inmiddels door de bewindvoerder of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven (ook) voor de rechthebbende (in beginsel) echter verbindend.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 15 juli 2022, en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de stichting tot het instellen van een beschermingsbewind ten behoeve van [verzoeker] alsnog af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, P.B. Kamminga en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 2 maart 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.