ECLI:NL:GHARL:2023:1778

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
200.317.087/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot onderbewindstelling wegens onvoldoende medische grondslag en zelfbeschikkingsrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot onderbewindstelling van een man, ingediend door zijn zoon. De kantonrechter had het verzoek in eerste aanleg toegewezen zonder de man te horen, wat leidde tot een hoger beroep. Het hof oordeelde dat de kantonrechter onvoldoende duidelijk had gemaakt waarom het verzoek aanstonds toewijsbaar was. De man, geboren in 1928, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen. Het hof heeft vastgesteld dat de medische toestand van de man, zoals bevestigd door verschillende artsen, niet duidt op een gebrek aan wilsbekwaamheid. De huisarts en een geriater hadden geen dementie of andere ernstige geestelijke aandoeningen vastgesteld. Het hof concludeerde dat de man in staat was zijn vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen en dat de zorgen van de zoon en de bewindvoerder niet voldoende waren om het verzoek tot onderbewindstelling te rechtvaardigen. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en wees het verzoek van de zoon af, waarmee de taak van de bewindvoerder eindigde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.317.087/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9969852)
beschikking van 9 februari 2023
inzake
[verzoeker](de man),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. N. van der Vegt te Bussum,
en
[verweerder](de zoon),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. J.W. Elzinga-Snoek te Groningen.
Als informant is aangemerkt:
[de bewindvoerder] B.V.(de bewindvoerder),
gevestigd te [vestigingsplaats] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 5 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 27 september 2022;
- een journaalbericht namens de man met bijlage(n) van 14 november 2022;
- het verweerschrift met bijlage(n), ingekomen op 18 november 2022;
- een journaalbericht namens de man met bijlage(n) van 6 januari 2023.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2023 plaatsgevonden. Daarbij zijn aanwezig geweest:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat, beiden via een video-verbinding;
- de zoon, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam1] namens [de bewindvoerder] B.V.
2.3.
Mr. Elzinga-Snoek heeft deels aan de hand van pleitaantekeningen het woord gevoerd.

3.De feiten

3.1.
De man is geboren [in] 1928.
3.2.
De zoon is enig kind van de vader.
3.3.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter op verzoek van de zoon een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan de man, wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en [de bewindvoerder] B.V. benoemd tot bewindvoerder. Het bewind is ingegaan op 6 juli 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De man is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man heeft in hoger beroep het hof verzocht de beschikking te vernietigen en, naar het hof begrijpt, het oorspronkelijke verzoek van de zoon alsnog af te wijzen.
4.2.
De zoon heeft verweer gevoerd en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Op grond van artikel 1:431 lid 1 onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, voor bepaalde of onbepaalde tijd een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
5.2.
De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het verzoek van de zoon direct toewijsbaar was en er sprake was van spoedeisendheid, zodat de man niet op het verzoek is gehoord. Vervolgens heeft de kantonrechter overwogen dat uit de stukken voldoende aannemelijk is geworden dat de man als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand (tijdelijk of duurzaam) niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter heeft in dat verband op basis van de stukken vastgesteld dat de man niet in staat is om de rekening en verantwoording te beoordelen en ook niet in staat is om toestemming te geven voor de handelingen als bedoeld in artikel 1:441 lid 2 BW.
5.3.
De man heeft allereerst gegriefd tegen het feit dat de beslissing door de kantonrechter is genomen zonder dat hij op de hoogte was van het verzoek en zonder dat hij op het verzoek is gehoord. Het hof stelt voorop dat de man op grond van het bepaalde in artikel 798 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) belanghebbende was in de procedure bij de kantonrechter en in die hoedanigheid door de kantonrechter in de procedure betrokken had moeten worden, zoals voorgeschreven in artikel 800 lid 1 Rv. Dat voorschrift geldt niet als het verzoek aanstonds toewijsbaar is, zoals de kantonrechter in de bestreden beschikking heeft geoordeeld. Uit de bestreden beschikking volgt naar het oordeel van het hof echter niet althans onvoldoende duidelijk op welke gronden de kantonrechter tot het oordeel is gekomen dat het verzoek in deze zaak aanstonds toewijsbaar zou zijn. De grief is in zoverre dan ook terecht voorgesteld. Het hoger beroep heeft een herstellende functie en dit betekent dat de schending van het recht op hoor en wederhoor in eerste aanleg in hoger beroep kan worden hersteld. Hoewel de grief dus weliswaar terecht is voorgedragen, leidt deze op zichzelf niet tot vernietiging van de bestreden beschikking. De man heeft bij het hof immers van de gelegenheid gebruik gemaakt om zijn mening te geven en alsnog verweer te voeren tegen het verzoek. Daarmee is het verzuim van de kantonrechter, om de man niet als belanghebbende op het verzoek te horen, voldoende hersteld.
5.4.
De overige grieven van de man zien in de kern op het oordeel van de kantonrechter dat – kort gezegd – voldoende aannemelijk is geworden dat aan de vereisten voor het instellen van bewind is voldaan. Het hof is echter, anders dat de kantonrechter, op grond van de inhoud van de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, van oordeel dat daaraan niet is voldaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.5.
Het verzochte beschermingsbewind beperkt de rechten van de man, en in het bijzonder zijn zelfbeschikkingsrecht ten aanzien van zijn vermogen, in aanzienlijke mate. Daarbij past dat de rechter de nodige terughoudendheid in acht neemt bij het beoordelen van het verzoek.
5.6.
Uit de stukken en de daarop gegeven toelichting blijkt dat de zoon, Veilig Thuis en de bewindvoerder zich zorgen maken over de man, omdat de man op financieel vlak het overzicht kwijt lijkt te zijn en zich in dat verband laat sturen door derden, in het bijzonder zijn buurvrouw en haar zoon. Daarnaast schenkt de man aanzienlijke sommen geld aan zijn buurvrouw, terwijl het niet duidelijk is of hij daar wel volledig achter staat. De bewindvoerder heeft ter zitting nog opgemerkt dat de man volgens hem hard achteruit is gegaan sinds het instellen van het bewind door de kantonrechter.
5.7.
Het hof constateert dat uit een brief van de huisarts van de man van 26 augustus 2022 blijkt dat deze geen evidente dementie of psychopathologie bij de man heeft kunnen vaststellen. De huisarts ziet geen reden om de man voor diagnose dementie te verwijzen. Voorts heeft een door de man ingeschakelde arts-sociaal geriater na een huisbezoek bij de man op 17 oktober 2022 vastgesteld dat de man op medische gronden volledig wilsbekwaam is en zelfstandig in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen en zijn gezondheidsbelangen te behartigen, zo blijkt uit de wilsbekwaamheidsverklaring van diezelfde datum. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van één jaar, tenzij ziekte verandering in zijn situatie brengt. De man is vervolgens op 2 december 2022 onderzocht bij de Geheugenpolikliniek van het Ter Gooi ziekenhuis te Blaricum. De geriater heeft op 22 december 2022 de huisarts van de man bericht dat er sprake is van tekorten op het domein geheugen, zonder duidelijke interferentie in het dagelijks leven, waarbij nadrukkelijk niet gesproken kan worden van dementie. Naar het oordeel van het hof blijkt uit voornoemde medische documenten niet dat de man niet (meer) zou beschikken over voldoende adequate cognitieve vermogens die maken dat hij niet (meer) in voldoende mate geacht kan worden de gevolgen van zijn handelen te overzien en in dat kader weloverwogen beslissingen te nemen. In elk geval is geenszins aannemelijk geworden dat de man (beginnend) dement zou zijn, zoals de zoon in eerste aanleg heeft gesteld. Ook de achteruitgang van de man, zoals door de bewindvoerder is genoemd, ziet het hof niet terug in deze documenten.
5.8.
Het staat niet ter discussie dat de buurvrouw zeer regelmatig bij de man over de vloer komt, zij vaak samen eten en dat zij tot voor kort ook diverse activiteiten met elkaar ondernamen. Er zouden wellicht vraagtekens kunnen worden gezet bij het feit dat de man forse bedragen aan deze buurvrouw overboekt, maar de man heeft nadrukkelijk naar voren gebracht dat het zijn geld is en dat hij zelf beslist en wil beslissen hoe hij daarmee omgaat. Voor de man is de buurvrouw een belangrijke persoon is in zijn leven, die hij graag iets geeft. Met zijn zoon heeft de man al lange tijd geen contact meer en is de verstandhouding niet goed. De man heeft zijn standpunt duidelijk en helder naar voren gebracht. Het hof heeft tijdens de zitting niet de indruk gekregen dat de man niet weet wat hij doet, noch dat sprake is van beïnvloeding of financieel misbruik door een derde. Gelet op de hiervoor genoemde in acht te nemen terughoudendheid, is deze gang van zaken op zichzelf genomen, en mede gelet op wat de man daarover heeft verklaard, niet voldoende om aan te nemen dat de man niet langer in staat zou zijn ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen. Het enkele feit dat daaromtrent zorgen bestaan bij de zoon, Veilig Thuis en de bewindvoerder is daarvoor nog niet voldoende. Dat de man zelf ook graag (professionele) hulp wil bij zijn (financiële) administratie, is gelet op zijn leeftijd niet abnormaal en het hof heeft bovendien geen aanwijzing om aan te nemen dat hulpverlening op vrijwillige basis niet voldoende zou zijn om de man bij zijn (financiële) administratie te ondersteunen. Het hof vertrouwt er dan ook op dat de man daadwerkelijk die hulp zoekt en aanvaardt die hij nodig heeft om zijn financiën te regelen. Daarin ziet het hof evenwel geen aanleiding om aan te nemen dat de man niet tot een behoorlijke waarneming van zijn vermogensrechtelijke belangen in staat zou zijn.
5.9.
Alles overwegende is het naar het oordeel van het hof niet vast komen te staan dat de man vanwege zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is zijn vermogensbelangen ten volle te behartigen. Dat volgt niet uit zijn medische toestand of hulpvraag en evenmin uit de gang van zaken omtrent zijn buurvrouw. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de zoon alsnog afwijzen. Voor zover de grieven nog meer of andere overwegingen van de kantonrechter aan de orde stellen, heeft de man bij de bespreking daarvan geen belang meer.
5.10.
Voor de goede orde overweegt het hof nog dat, nu de beschikking waarbij het bewind is uitgesproken wordt vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt
afgewezen, de taak van de bewindvoerder op grond van artikel 1:384 BW juncto 1:448 lid 4 BW de dag na deze uitspraak eindigt. De inmiddels door de bewindvoerder (of met zijn toestemming) verrichte handelingen blijven voor de man (in beginsel) bindend.

6.De slotsom

Op grond van hiervoor onder 5. is overwogen slagen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 5 juli 2022 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de zoon af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Coster, J.G. Idsardi en P. van Eijk, in samenwerking met Y. Eisma, als griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2023.