ECLI:NL:GHARL:2023:1759

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
21-002300-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. Het hof heeft de zaak behandeld naar aanleiding van het hoger beroep dat door de verdachte was ingesteld tegen het vonnis van 2 juni 2022. De verdachte werd beschuldigd van het vervoeren van een aanzienlijke hoeveelheid hennep en het verbergen van de herkomst van een contant geldbedrag van € 3.610,41. Tijdens de zitting op 14 februari 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een gevangenisstraf van twaalf weken had geëist, waarvan zes weken voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat het bewijs onrechtmatig was verkregen en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. Het hof heeft de verweren van de verdediging verworpen en geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, met aftrek van het voorarrest, en heeft het de in beslag genomen goederen verbeurd verklaard. De verdachte is vrijgesproken van het witwassen van het bedrag van € 2.500,-, omdat de verklaring over de herkomst daarvan niet als hoogst onwaarschijnlijk werd beschouwd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002300-22
Uitspraak d.d.: 28 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 2 juni 2022 met parketnummer 18-051711-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [adres] ,
thans verblijvende in P.I. [locatie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken, waarvan zes weken voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de inbeslaggenomen personenauto en het contante geldbedrag van
€ 3.610,41 verbeurd verklaart en dat het hof teruggave gelast aan verdachte van de inbeslaggenomen muntenverzameling. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.R. Logemann, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van
2 juni 2022 ter zake van het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de politierechter de inbeslaggenomen personenauto en het contante geldbedrag van € 3.610,41 verbeurd verklaard en teruggave gelast aan verdachte van de inbeslaggenomen muntenverzameling.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 2 april 2018 te [pleegplaats] opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 3292 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. primair
hij in of omstreeks de periode van 16 maart 2018 tot en met 2 april 2018 te [pleegplaats] , althans in Nederland,
- van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) (te weten: € 2500 en € 3610,41, totaal: € 6110,41 ), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en), was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie een voorwerp, te weten: die/dat geldbedrag(en), voorhanden heeft gehad, en/of:
- een voorwerp, te weten die/dat geldbedrag(en), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten die/dat geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. subsidiair
hij op of omstreeks 2 april 2018, te [pleegplaats] , althans in Nederland, een voorwerp, te weten: een of meer geldbedrag(en) (te weten: € 2500 en € 3610,41,
totaal: € 6110,41 ), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Gevoerde verweren met betrekking tot de verkrijging en waardering van het bewijs
De raadsman heeft op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering geconcludeerd tot bewijsuitsluiting van de resultaten van de volgens de verdediging onrechtmatige doorzoeking van de auto van verdachte en daarmee, wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs, tot vrijspraak van verdachte. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft met het oog op de mogelijkheid om de juistheid en betrouwbaarheid van een WhatsApp-bericht van de anonieme melder te controleren, gesteld dat dit bericht - desnoods geanonimiseerd - in het proces-verbaal had moeten worden opgenomen. Dit is niet gebeurd, waardoor er in strijd is gehandeld met de verbaliseringsplicht van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de politie naar aanleiding van een anonieme melding onderzoek is gaan doen naar verdachte, terwijl de anonieme melding onvoldoende concreet is om een verdenking op te leveren. Verder is naar voren gebracht dat het onderzoek in de door de verdachte bestuurde auto onrechtmatig is gebeurd, nu deze verdachte daarvoor geen toestemming heeft gegeven en het onderzoek zich niet heeft beperkt tot zoekend rondkijken. Tot slot heeft de raadsman erop gewezen dat
het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] en het proces-verbaal van aanhouding verschillen bevatten ten aanzien van het legitimeren van verdachte.
Het hof leidt uit de wettige bewijsmiddelen in het dossier de volgende feiten en omstandigheden af. Op 2 juni 2018 ontving verbalisant [verbalisant 3] een melding van een persoon die anoniem wenst te blijven. De anonieme melder beschreef via een WhatsApp-bericht een situatie aan verbalisant [verbalisant 3] , waarbij de anonieme melder aangaf een naar gevoel te hebben over de beschreven situatie. De anonieme melder vermeldde dat de bestuurder van een Alfa Romeo (voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken] ) zich heimelijk gedroeg, zijn auto op een ongebruikelijke plaats parkeerde en hierna een rendez-vous met een tweede persoon had. Tijdens deze rendez-vous zou de bestuurder een gevulde Jumbo tas hebben verkregen en deze Jumbo tas vervolgens in de kofferbak van de Alfa Romeo hebben gedaan, waarna hij snel vertrok. Bij het bericht van de anonieme melder is ook een foto gevoegd, waarop een man te zien is die de klep van de achterbak van de genoemde auto dicht- of open doet. Naar aanleiding van de anonieme melding heeft verbalisant [verbalisant 3] het kenteken [kenteken] opgezocht in een politiesysteem. Daaruit kwam naar voren dat deze Alfa Romeo op naam van [verdachte] stond. Voorts bleek dat er in 2018 drie registraties op voornoemd kenteken waren gemaakt, waarbij alle betrokken personen die daarbij genoemd werden in het politiesysteem voorkwamen in verband met strafbare feiten. Daarbij is in het bijzonder [persoon] genoemd. Deze persoon bleek recente antecedenten op het gebied van het vervaardigen van softdrugs te hebben.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] kregen vervolgens het verzoek om de Alfa Romeo te controleren. De verbalisanten reden over de Dongjumerweg te Dongjum en zagen verdachte in de desbetreffende Alfa Romeo in tegenovergestelde richting passeren. Vervolgens zijn zij de auto gevolgd en hebben zij een stopteken gegeven ter controle op de bepalingen gesteld bij of krachtens de Opiumwet. De bestuurder van de auto – naar later bleek verdachte – is gevraagd om een op zijn naam gesteld geldig rijbewijs/legitimatiebewijs. Verdachte gaf aan dat hij geen rijbewijs of ander legitimatiebewijs bij zich had. Daardoor ontstond een verdenking van overtreding van de Wet op de Identificatieplicht en is verdachte staande gehouden. Verbalisanten vroegen vervolgens of zij het voertuig van verdachte mochten controleren op de aanwezigheid van verdovende middelen, hetgeen verdachte weigerde. Daaropvolgend heeft verbalisant [verbalisant 1] het rechter voorportier van de Alfa Romeo geopend om te kijken of er een legitimatiebewijs in het voertuig lag om zodoende de identiteit van verdachte vast te stellen. Op dat moment nam verbalisant [verbalisant 1] direct een sterke wiet/henneplucht waar. Vervolgens hebben de verbalisanten aan/van de hulpofficier van justitie toestemming gevraagd en gekregen om, vanwege de bepalingen gesteld bij of krachtens de Opiumwet, de Alfa Romeo aan een nader onderzoek te onderwerpen.
De verbalisanten hebben de achterklep van de Alfa Romeo geopend en troffen in de kofferbak een Jumbo tas aan. Verbalisant [verbalisant 1] heeft vervolgens drie zakken chips uit deze boodschappentas gepakt, waarna hij op de bodem van de boodschappentas twee doorzichtige plastic zakken zag liggen die eveneens gevuld waren met vermoedelijke henneptoppen. Daaropvolgend heeft hij in de kofferbak een rolkoffer opzij geschoven en zag hij een derde doorzichtige plastic tas liggen die gevuld was met vermoedelijke henneptoppen, waarop verdachte op verdenking van overtreding van artikel 3 van de Opiumwet werd aangehouden en de Alfa Romeo voor nader onderzoek in beslag is genomen. Bij nader onderzoek aan de Alfa Romeo is een aantal voorwerpen aangetroffen,
te weten een stortingsbewijs betreffende een storting van een contant geldbedrag van
€ 2.500,-, een bruine jas met een portemonnee en bankbiljetten, in totaal bestaande uit een contant geldbedrag van € 3.610,41, twee mobiele telefoons (waarbij één van de toestellen beschikte over EncroChat) en een muntenverzameling.
Het hof verwerpt de verweren van de raadsman en overweegt hiertoe het volgende.
Het hof is met betrekking tot de mogelijkheid om de juistheid en betrouwbaarheid van een WhatsApp-bericht van de anonieme melder te controleren van oordeel dat artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering geen verplichting inhoudt om een proces-verbaal op te maken waarin de melding – in dit geval een WhatsApp-bericht – integraal moet zijn opgenomen. In het proces-verbaal van bevindingen op ambtsbelofte van verbalisant
[verbalisant 3] is een voldoende concrete weergave te lezen van de inhoud van de anonieme melding, waardoor het bericht voldoende toetsbaar is voor de verdediging. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en juistheid van hetgeen door deze verbalisant op ambtsbelofte is geverbaliseerd. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat sprake is van een schending van de verbaliseringsplicht.
Ten aanzien van de verdenking van verdachte is het hof van oordeel dat de handelingen waarnaar wordt verwezen in de anonieme melding op zichzelf genomen onschuldige handelingen betreffen en dat de anonieme melding daardoor onvoldoende concreet is om enkel op basis daarvan een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 9, eerste lid, onder a, van de Opiumwet op te leveren. Daarentegen kunnen naar het oordeel van het hof de anonieme melding in combinatie met de beschikbare informatie over het voertuig,
de tenaamstelling daarvan en de recente registraties op het gebied van betrokkenheid bij strafbare feiten en het vervaardigen van softdrugs door één van de gebruikers van de auto wel de verdenking van overtreding van de Opiumwet dragen en het stopteken van de opsporingsambtenaren op basis van deze verdenking ter controle op de bepalingen gesteld bij of krachtens de Opiumwet rechtvaardigen.
Met betrekking tot het verweer dat de doorzoeking van de auto onrechtmatig zou zijn nu deze zonder toestemming van verdachte heeft plaatsgevonden en verbalisant [verbalisant 1] zich niet heeft beperkt tot zoekend rondkijken, constateert het hof op basis van de vastgestelde feiten en omstandigheden dat er een verdergaand onderzoek heeft plaatsgevonden dan een onderzoek door middel van zoekend rondkijken. Het hof overweegt dat voor een geslaagd beroep op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering is vereist dat sprake is van een schending van een norm die strekt tot bescherming van een belang van verdachte en dat ook daadwerkelijk sprake is van een schending van die norm jegens verdachte. Daarbij wordt het enkele belang van verdachte om ontdekking van een strafbaar feit te voorkomen, niet als een rechtens te beschermen belang beschouwd. Het hof is van oordeel dat aan de vereisten voor een geslaagd beroep op artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering niet is voldaan, nu er jegens verdachte op dat moment een zodanige verdenking lag (de anonieme melding in combinatie met de beschikbare informatie over de recente registraties inzake strafbare feiten (mede) in verband met drugs en de sterk waarneembare hennepgeur in de auto), dat de opsporingsambtenaren verdachte direct op basis van deze verdenking mochten aanhouden en opsporingsbevoegdheden konden aanwenden die verder gaan dan enkel zoekend rondkijken. Bovendien hadden de opsporingsambtenaren direct mogen overgaan tot inbeslagneming van de auto ten einde nader onderzoek in te (doen) stellen. Gelet hierop ziet het hof geen redenen om een schending van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering aan te nemen. Het verweer slaagt niet.
Ten aanzien van het verweer dat het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten
[verbalisant 1] en [verbalisant 2] en het proces-verbaal van aanhouding opmerkelijke verschillen bevatten ten aanzien van het legitimeren van verdachte (verdachte zou geen papieren bij zich hebben, maar bleek bij zijn aanhouding wel een paspoort bij zich te hebben) overweegt het hof het volgende. Uit de feiten en omstandigheden zoals gerelateerd in het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] leidt het hof af dat aan verdachte een stopteken is gegeven, hem is gevraagd naar zijn rijbewijs en vervolgens naar een ander identiteitsbewijs, maar dat hij aangaf dat hij deze niet bij zich had en dat hij vervolgens is staande gehouden. Daaropvolgend heeft verbalisant [verbalisant 1] het rechter voorportier van de Alfa Romeo geopend om te kijken of er een legitimatiebewijs in het voertuig lag om zodoende de identiteit van verdachte vast te stellen. Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat verdachte zich tijdens zijn aanhouding identificeerde met een paspoort. Naar het oordeel van het hof sluiten deze vaststellingen elkaar niet uit, noch hoeven zij met elkaar in strijd te zijn.
Het is goed denkbaar dat verdachte zich ten tijde van zijn staande houding niet heeft willen legitimeren en dit uiteindelijk bij zijn aanhouding wel heeft gedaan. Bovendien heeft verdachte niet verklaard dat vorenstaande gang van zaken anders is gegaan dan door verbalisanten is gerelateerd. Het hof heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de inhoud van beide processen-verbaal. Ook dit verweer slaagt niet.
Overweging met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen indicatieve test is verricht en dat daardoor niet kan worden vastgesteld dat onder verdachte (een materiaal bevattende) hennep is aangetroffen. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat als er al vastgesteld kan worden dat het daadwerkelijk om hennep gaat, het niet zeker is om hoeveel hennep het gaat. Nu niet kan worden gekwalificeerd dat en om hoeveel hennep het gaat, dient verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk een hoeveelheid hennep heeft vervoerd. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Het hof leidt uit de opgemaakte processen-verbaal in het procesdossier de volgende feiten en omstandigheden af. Bij het openen van het voorportier van de Alfa Romeo werd verbalisant [verbalisant 1] overweldigd door een sterke karakteristieke lucht die verbalisant
[verbalisant 1] direct herkende als wiet/henneplucht. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant 1] drie doorzichtige plastic zakken aangetroffen in de kofferbak van de Alfa Romeo. Verbalisant [verbalisant 1] herkende de substantie in deze zakken als zijnde hennep. In het procesdossier bevinden zich foto’s van deze aangetroffen henneptoppen. Vervolgens zijn de plastic zakken met henneptoppen in beslaggenomen en heeft verbalisant [verbalisant 4] de plastic zakken nader onderzocht en gewogen. Hij herkende de substantie in de zakken aan zijn kleur, geur en uiterlijk als zijnde hennep. Het hof constateert dat er inderdaad geen indicatieve test is afgenomen naar de substantie in de plastic zakken. Het hof acht het gebruik van een indicatieve test echter niet noodzakelijk gezien de algemene kenmerken van hennep en nu twee verbalisanten afzonderlijk van elkaar bij op ambtseed opgemaakte processen-verbaal deze kenmerken vaststellen en de gevolgtrekking doen dat sprake is van henneptoppen.
Het hof verwerpt in zoverre het verweer van de raadsman.
Met betrekking tot het gewicht van de aangetroffen henneptoppen constateert het hof op basis van een foto in het procesdossier (behorende bij het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ) dat de hennep verpakt is geweest in zakken. Verbalisant [verbalisant 4] komt bij de weging van de henneptoppen uit op een totaal brutogewicht van 3292 gram. Hij merkt daarbij op dat bij de weging van deze henneptoppen de plastic zakken zijn meegewogen. Nu het hof niet kan vaststellen wat het exacte gewicht is geweest van de aangetroffen henneptoppen, zal in de bewezenverklaring een hoeveelheid van ongeveer 3292 gram worden weggestreept. Wel staat voor het hof op basis van het procesdossier vast dat de hoeveelheid hennep meer is geweest dan 30 gram. In het kader van de strafmaat neemt het hof – net zoals de politierechter – een hoeveelheid van ongeveer
3 kilogram als uitgangspunt.
Overweging met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde
Onder verdachte is een aanzienlijk contant geldbedrag in beslag genomen. Op basis van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden (zie het kopje ‘gevoerde verweren met betrekking tot de verkrijging en waardering van het bewijs’), in onderling verband en samenhang bezien, is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Van verdachte mocht in de gegeven situatie worden verlangd dat hij een concrete, enigszins verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring zou geven voor de herkomst van het contante geldbedrag van € 3.610,41 en het geldbedrag van
€ 2.500,- dat op 16 maart 2018 is gestort op een rekening bij de Rabobank.
Verdachte heeft geen verklaring gegeven over de herkomst van het contante geldbedrag van € 3.610,41. Het hof overweegt dat het niet zonder meer gebruikelijk is om dit geldbedrag contant bij je te dragen. Gelet op de omstandigheden waaronder het contante geldbedrag van € 3.610,41 is aangetroffen, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat verdachte hiervan op de hoogte was.
Verdachte heeft wel een verklaring gegeven over de herkomst van het gestorte bedrag van
€ 2.500,-. Te dien aanzien heeft verdachte in eerste aanleg verklaard dat hij dit geldbedrag heeft verdiend door in de horeca te werken, waarbij hij zijn salaris contant kreeg uitbetaald. Op 16 maart 2018 heeft hij dit verdiende geld op zijn bankrekening gestort.
Ter terechtzitting van het hof is verdachte bij die verklaring gebleven. Het hof acht deze verklaring niet op voorhand hoogst onaannemelijk en acht daardoor niet bewezen dat verdachte het geldbedrag van € 2.500,- heeft witgewassen, zodat hij van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 2 april 2018 te [pleegplaats] , opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2. primair
hij op 2 april 2018 te [pleegplaats] , van een geldbedrag (te weten:
€ 3610,41), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat geldbedrag, was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie dat geldbedrag, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat het geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
witwassen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van hennep in zijn auto.
De hoeveelheid hennep die is aangetroffen duidt op een vorm van handel daarin.
Verdachte heeft er met zijn handelen aan bijgedragen dat de verslavingsproblematiek en alle met de hennephandel gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand worden gehouden. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 3610,41. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. Het hof rekent dit verdachte aan.
Het hof heeft rekening gehouden met het de verdachte betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 13 januari 2023, waaruit blijkt dat verdachte op 16 juni 2017 in Italië is veroordeeld tot een gevangenisstraf ter zake van drugsgerelateerde feiten.
Voorts blijkt uit dit uittreksel dat verdachte na de datum van het bewezenverklaarde in onderhavige zaak onherroepelijk is veroordeeld op 29 april 2021 in Nederland op grond van de Opiumwet en dat er thans een grote drugszaak tegen onder meer verdachte aanhangig is, waarvoor in eerste aanleg een langdurige gevangenisstraf is opgelegd. Het hof is van oordeel dat door deze persoonlijke omstandigheden van verdachte en de aard en de ernst van het bewezenverklaarde een straf zoals door de advocaat-generaal is gevorderd in beginsel gerechtvaardigd is.
Het hof ziet in het onderhavige geval echter aanleiding daarvan af te wijken. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn van berechting met ongeveer 11 maanden, toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de gedateerdheid van het bewezenverklaarde bestaat aanleiding de door de advocaat-generaal gevorderde straf te matigen. Alles afwegende is het hof van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, thans passend en geboden is.

Beslag

Het hof is van oordeel dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de personenauto en het contante geldbedrag van € 3.610,41, dienen te worden verbeurd verklaard en daarvoor vatbaar zijn, aangezien de onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde feiten met deze voorwerpen zijn begaan en deze voorwerpen verdachte toebehoren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het hof is van oordeel dat de inbeslaggenomen muntenverzameling aan verdachte moeten worden teruggegeven, omdat hij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt en niet uit het procesdossier is gebleken dat deze muntenverzameling uit enig misdrijf afkomstig is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 24, 33, 33a, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • de personenauto;
  • het contante geldbedrag van € 3.610,41.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- de muntenverzameling.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. E.C.M. Wolfert en mr. P.T. Heblij, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.J. Zieleman, griffier,
en op 28 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.