ECLI:NL:GHARL:2023:1743

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
200.320.953
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van acute medische noodzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2020. De kinderrechter had eerder een spoedmachtiging verleend voor de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader, vanwege een acute medische situatie. De moeder, die samen met de vader het gezag over de minderjarige heeft, was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep aangetekend. De moeder verzocht het hof om de eerdere beschikkingen van de kinderrechter te vernietigen en het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de minderjarige uit huis te plaatsen bij de vader af te wijzen.

Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken en de mondelinge behandeling op 31 januari 2023. Het hof concludeert dat de kinderrechter terecht heeft gehandeld door de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De minderjarige stond onder toezicht van de GI, en er waren ernstige zorgen over haar ontwikkeling, waaronder spraakproblemen en obstipatie. De moeder had de voorgeschreven medicatie voor de minderjarige niet gegeven en vertoonde gedrag dat schadelijk was voor de minderjarige, zoals het creëren van negatieve beelden over de vader.

Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk was om de ernstige ontwikkelingsbedreigingen van de minderjarige weg te nemen. De vader bleek in staat om de minderjarige de benodigde zorg te bieden, en de GI had gegronde redenen om zich zorgen te maken over de situatie bij de moeder. Het hof heeft de eerdere beschikkingen van de kinderrechter bekrachtigd, waarmee de uithuisplaatsing van de minderjarige bij de vader werd bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.320.953
(zaaknummer rechtbank 412374 en 412199)
beschikking van 28 februari 2023
in het hoger beroep van:
[verzoekster],
woonplaats: [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl in Rotterdam,
Belanghebbenden in hoger beroep:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd in Arnhem,
verder te noemen: de GI.
[de vader],
woonplaats: [woonplaats2] ,
verder te noemen: de vader.

1.Onderwerp

Het gaat in deze zaak om de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] , die is geboren [in] 2020.

2.Belangrijke informatie

2.1
De ouders hebben samen het gezag over [de minderjarige] .
2.2
[de minderjarige] staat sinds 2 september 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling loopt tot 2 september 2023.
2.3
De moeder heeft twee zoons uit een eerdere relatie: [naam1] en [naam2] .

3.De beslissing van de kinderrechter

3.1
De GI heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen mondeling en schriftelijk verzocht om [de minderjarige] voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te mogen plaatsen bij de vader. Op 8 december 2022 heeft de kinderrechter naar aanleiding van dit verzoek mondeling een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verleend voor de periode van 8 december 2022 tot 5 januari 2023 en de beslissing op de rest van het verzoek aangehouden. Deze (spoed)beslissing is schriftelijk vastgelegd in de beschikking van 9 december 2022. In de beschikking van 13 december 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader verleend met ingang van 5 januari 2023 voor de duur van de ondertoezichtstelling tot 2 september 2023.

4.Het hoger beroep

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissingen van de kinderrechter. Zij komt in hoger beroep. De moeder verzoekt het hof om de beschikkingen van 9 december 2022 en 13 december 2022 te vernietigen en het verzoek van de GI om [de minderjarige] uit huis te mogen plaatsen bij de vader af te wijzen.
4.2
De GI voert verweer in hoger beroep.

5.De rechtszaak bij het hof

5.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het beroepschrift, binnengekomen op 5 januari 2023, met bijlagen;
  • het verweerschrift.
5.2
De zitting bij het hof was op 31 januari 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.

6.De overwegingen van het hof

6.1
De periode waarvoor de machtiging voor de spoeduithuisplaatsing is gegeven, was op 5 januari 2023 voorbij. Een gedwongen uithuisplaatsing maakt inbreuk op het recht op privé- en gezinsleven (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). De moeder heeft er belang bij, ook al geldt die beslissing nu niet meer, dat door het hof beoordeeld wordt of die inbreuk terecht is geweest (rechtmatigheidstoets). Het hof beoordeelt hierna de beslissing van de kinderrechter tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] en gaat daarbij ook specifiek in op de (spoed)beschikking van 9 december 2022.
6.2
De kinderrechter kan een kind uit huis plaatsen als dit voor de verzorging en opvoeding van een kind of voor onderzoek van het kind noodzakelijk is (artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek (BW)).
6.3
Het hof vindt dat de kinderrechter de juiste beslissing heeft genomen in de beschikkingen van 9 december 2022 en 13 december 2022. Hierna zal het hof uitleggen waarom het hof het eens is met de beslissingen van de kinderrechter.
6.4
[de minderjarige] is onder toezicht gesteld, omdat er grote zorgen over haar waren. Zo heeft [de minderjarige] een achterstand in haar spraakontwikkeling, overgewicht en regelmatig last van obstipatie. Ook laat [de minderjarige] grenzeloos gedrag zien, waarin zij onvoldoende wordt gecorrigeerd door de moeder. Ook belemmert de moeder [de minderjarige] in het contact met de vader. De GI heeft in het kader van de ondertoezichtstelling geprobeerd om de zorgen aan te pakken.
6.5
Het hof moet echter vaststellen dat het niet is gelukt om de zorgen over [de minderjarige] te verminderen, in de situatie waarin [de minderjarige] grotendeels bij de moeder woonde. [de minderjarige] heeft op het moment van uithuisplaatsing nog steeds een achterstand op het gebied van spraak en laat grenzeloos gedrag zien. Ook heeft [de minderjarige] nog regelmatig last van obstipatie. De huisarts heeft medicatie voorgeschreven om de obstipatie te verhelpen. De moeder geeft [de minderjarige] die medicatie niet, omdat de moeder vindt dat [de minderjarige] dat niet nodig heeft. Hierdoor blijft de obstipatie terugkomen en blijft [de minderjarige] daar veel last van houden. De moeder heeft een tijd lang geweigerd om [de minderjarige] naar de vader te brengen. Sinds april 2022 voert zij de zorgregeling wel uit, maar de moeder blijft problemen creëren. De moeder vindt dat de vader niet goed voor [de minderjarige] zorgt en spreekt dit uit waar [de minderjarige] bij is. De moeder kleedt [de minderjarige] direct uit als zij terugkomt van de vader, zet haar onder de douche en ‘controleert’ [de minderjarige] op blauwe plekken en luizen. De moeder maakt hierbij foto’s en filmpjes van [de minderjarige] en stuurt die naar de GI om te ‘bewijzen’ dat de vader [de minderjarige] verwaarloost. Dit is allemaal erg belastend voor [de minderjarige] . De GI heeft de zorgen van de moeder onderzocht. De zorgen worden niet herkend door de GI, Veilig Thuis, Curess en de huisarts van [de minderjarige] .
6.6
De GI heeft geprobeerd om met de moeder te werken aan een gedragsverandering. De GI heeft daarvoor hulp ingezet. De hulpverleners komen echter niet met de moeder in gesprek. De moeder zegt het te druk te hebben om met de hulpverleners te praten en als zij hen wel binnenlaat, is de moeder niet bereid echt in gesprek te gaan over haar verleden en haar gedrag. Het hof stelt vast dat de moeder vastzit in een patroon van wantrouwen naar de vader en de GI en dat zij overtuigd is en blijft van haar eigen gelijk. De moeder heeft een soortgelijk patroon laten zien tegenover de vader van haar oudere kinderen [naam1] en [naam2] . De moeder is niet bereid om haar gedrag te veranderen. Hoe vaak de GI ook heeft gevraagd om dit niet te doen, de moeder blijft [de minderjarige] belasten met negatieve uitspraken, foto’s en filmpjes. Ook na de uithuisplaatsing van [de minderjarige] is zij dit blijven doen. De GI heeft daarom besloten dat het contact tussen [de minderjarige] en de moeder tijdens het eerste en het laatste uur begeleid moet worden. De moeder weigert hieraan mee te werken en heeft [de minderjarige] daarom sinds 6 januari 2023 niet meer gezien. Dit laat zien dat de moeder niet bereid is om haar eigen overtuiging opzij te zetten in het belang van [de minderjarige] .
6.7
Het hof is van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is om ernstige ontwikkelingsbedreigingen bij [de minderjarige] op het gebied van gezondheid en op het sociaal emotionele vlak weg te nemen. De GI heeft op de mondelinge behandeling bij het hof verteld dat [de minderjarige] bij de vader tot ontwikkeling komt. [de minderjarige] boekt vooruitgang op het gebied van spraak en krijgt van de vader de voorgeschreven medicatie voor haar obstipatie. Daarnaast is de vader bereid om met de GI en de hulpverleners samen te werken om verdere zorgen over [de minderjarige] aan te pakken.
6.8
Op 8 december 2022 heeft de kinderrechter een machtiging tot (spoed)uithuisplaatsing gegeven zonder eerst de moeder en de andere betrokkenen te spreken op een mondelinge behandeling. Het hof is van oordeel dat dat gerechtvaardigd was, omdat toen sprake was van een acute situatie en de behandeling niet kon worden afgewacht zonder onmiddellijk en ernstig gevaar voor [de minderjarige] (artikel 800 lid 3 Rv). De GI schrijft in haar verzoek aan de kinderrechter dat [de minderjarige] in de week van 8 december 2022 erg ziek was. [de minderjarige] had al maandenlang last van obstipatie en kreeg van de moeder niet de voorgeschreven medicatie. [de minderjarige] had inmiddels zoveel last van obstipatie dat de huisarts een klysma heeft voorgeschreven. Het hof is van oordeel dat [de minderjarige] op dat moment dringend medische hulp nodig had en dat het waarschijnlijk was dat zij die medische hulp bij de moeder niet zou krijgen. De moeder heeft immers zelf verteld dat zij medicatie voor de obstipatie niet nodig vindt. De kinderrechter heeft snel een beslissing moeten nemen over de uithuisplaatsing.
6.9
.9 De moeder heeft op social media een oproep geplaatst voor verhuisdozen. Zij wist toen al van het verzoek van de GI om [de minderjarige] uit huis te mogen plaatsen. De GI was daarom bang dat de moeder met [de minderjarige] en [naam2] wilde vluchten. De moeder stelt dat zij de verhuisdozen wilde gebruiken om spullen in op te bergen en absoluut niet wilde vluchten. Wat daar ook van zij, het hof is van oordeel dat de GI gegronde redenen had om zich daarover zorgen te maken. De moeder is in het verleden al eens verhuisd met [naam1] en [naam2] (die ook onder toezicht staan) zonder dit aan hun vader en aan de GI te melden.
6.1
Het hof zal de beschikkingen van 9 december 2022 en 13 december 2022 bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beslissingen van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland in de beschikkingen van 9 december 2022 en 13 december 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.H. Lieber en K.A.M. van Os-ten Have, in samenwerking met mr. L.M. de Wit, griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2023.