ECLI:NL:GHARL:2023:1734

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
200.300.300
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en rechtsmacht in echtscheidingsprocedure met betrekking tot onverplichte lening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2023, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man die in hoger beroep zijn gegaan na een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vrouw, vertegenwoordigd door mr. S. Makhloufi, en de man, vertegenwoordigd door mr. T. Cooman, zijn in 2010 in Marokko getrouwd en hebben twee minderjarige kinderen. De vrouw heeft op 21 februari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank op 1 juli 2021 een beschikking heeft gegeven over de verdeling van de gemeenschap.

In hoger beroep heeft de vrouw drie grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoert dat de man hoofdelijk aansprakelijk is voor een lening van € 5.000,- bij een bank en dat de man onterecht € 1.000,- van een gezamenlijke bankrekening heeft gepind zonder haar toestemming. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Het hof heeft geoordeeld dat de lening deel uitmaakt van de huwelijksgemeenschap en dat de man de aan de gemeenschap aangerichte schade moet vergoeden. De vrouw heeft in haar tweede grief ook aangevoerd dat de man voor de helft draagplichtig is voor de schulden die zij heeft gemaakt na zijn vertrek uit de echtelijke woning, maar het hof kon niet vaststellen welke schulden op de peildatum openstonden.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de schuld aan de bank en de bankrekening, en bepaald dat de man alleen draagplichtig is voor de gehele schuld aan de bank. De bankrekening wordt opgeheven en het saldo wordt bij helfte verdeeld. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.300.300
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 498052 en 500835)
beschikking van 28 februari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Makhloufi te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. T. Cooman te Utrecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), van 1 juli 2021, uitgesproken onder voormelde zaaknummers. Deze beschikking wordt hierna ook ‘de bestreden beschikking’ genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 27 september 2021;
- het verweerschrift met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 18 november 2022 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De man wordt daarnaast bijgestaan door een tolk.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn [in] 2010 in [plaats1] , Marokko met elkaar gehuwd.
3.2.
Partijen zijn de ouders van:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2012 in [plaats1] , Marokko, en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 in [plaats2] .
3.3.
De vrouw heeft op 21 februari 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is [in] 2021 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Den Haag van de bestreden beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking, voor zover hier van belang en uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling gelast in die zin dat:
  • de en/of rekening bij [de bank] eindigend op [nummer1] wordt opgeheven en het saldo per peildatum 21 februari 2020 bij helfte tussen partijen wordt verdeeld;
  • partijen ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld aan [naam1] . In hun onderlinge verhouding moet ieder bij helfte de schuld voor zijn of haar rekening nemen. Voor zover één van partijen meer dan de helft van de schuld heeft voldaan, heeft hij of zij een regresvordering op de andere partij voor het meerdere. Dit geldt ook voor de eventuele schulden aan [naam2] , [naam3] en [naam4] .
4.2.
De vrouw is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De eerste grief ziet op de schulden, de tweede grief ziet op de benadeling van de gemeenschap en de derde grief ziet op de bankrekening van de man.
De vrouw verzoekt het hof, na gedeeltelijke intrekking ter zitting, de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de man de lening van € 5.000,- bij [naam1] volledig op zich neemt en voldoet;
de man te veroordelen tot betaling van € 500,- aan de vrouw wegens benadeling van de gemeenschap;
de man te veroordelen tot betaling van € 1.148,91 aan de vrouw, zijnde de helft van de schulden met betrekking tot de kosten van de huishouding en vaste lasten;
e man te veroordelen in de proceskosten.
4.3.
De man voert verweer en hij verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken in hoger beroep, dan wel de grieven ongegrond te verklaren, dan wel de verzoeken van de vrouw af te wijzen met veroordeling van de vrouw in de proceskosten van de man.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Aangezien partijen de Marokkaanse nationaliteit hebben, zal het hof eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
5.2.
Met betrekking tot de verdeling, die als nevenvoorziening in de echtscheidingsprocedure wordt verzocht, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 5 lid 1 van de Verordening Huwelijksvermogensstelsels [1] rechtsmacht toe indien de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt in de scheidingszaak. Aangezien beide partijen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter op grond van artikel 3 lid 1 sub a Brussel II-bis [2] rechtsmacht toe met betrekking tot de echtscheiding. De rechtbank heeft op juiste gronden rechtsmacht aangenomen met betrekking tot (zowel de echtscheiding als) het verdelingsverzoek. Dit brengt mee dat het hof in hoger beroep eveneens bevoegd is om van het verzoek met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk kennis te nemen.
5.3.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking geoordeeld dat het Marokkaans recht van toepassing is tot het moment dat de vrouw in Nederland is gaan wonen in december 2012. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het Nederlands recht van toepassing is vanaf december 2012. Tegen dit oordeel van de rechtbank zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
de peildatum
5.4.
De rechtbank heeft bepaald dat als peildatum voor de omvang van de gemeenschap de datum van indiening van het verzoekschrift (21 februari 2020) heeft te gelden. Als peildatum voor de waardering geldt de datum van feitelijke verdeling. Hiertegen is niet gegriefd, zodat het hof hiervan uitgaat.
de geldlening bij [naam1]
5.5.
De vrouw is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat partijen ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schuld aan [naam1] en zij in hun onderlinge verhouding ieder bij helfte de schuld voor zijn of haar rekening moet nemen. Daartoe stelt de vrouw in haar eerste grief dat de lening om verschillende redenen buiten beschouwing moet worden gelaten dan wel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om uit te gaan van een gelijke draagplicht. De man voert hiertegen verweer.
5.6.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat de man op 5 januari 2020 een geldleningsovereenkomst van MAD 50.000,- (omgerekend ongeveer € 4.482,-) is aangegaan bij [naam1] . De vrouw betwist immers het bestaan van deze geldleningsovereenkomst niet en verder staat vast dat de man op 8 januari 2020 een op zijn naam uitgegeven cheque ter hoogte van dit bedrag heeft verzilverd. Naar het oordeel van het hof maakt de lening dan ook deel uit van de huwelijksgemeenschap op de peildatum.
5.7.
De vrouw stelt dat de man de lening zonder haar toestemming is aangegaan met het doel om haar dan wel de gemeenschap te benadelen. Het hof begrijpt dat de vrouw hiermee een beroep heeft willen doen op artikel 1:164 van het BW. Dit artikel bepaalt dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen van de gemeenschap heeft verspild of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW heeft verricht zonder de vereiste toestemming, is gehouden na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden. De man voert verweer en stelt dat hij het geld voor de peildatum gebruikt heeft voor de begrafenis van zijn oom.
5.8.
De lening is onmiskenbaar in het zicht van de echtscheiding aangegaan. Het verzoek tot echtscheiding is immers binnen twee maanden daarna, op 21 februari 2020, door de vrouw ingediend. De man stelt dat het in de Marokkaanse cultuur gebruikelijk is om een financiële bijdrage te leveren aan de begrafenis van familieleden, in dit geval een oom. De man stelt dat hij hiervoor het genoemde bedrag geleend heeft en daaraan heeft uitgegeven. Tijdens de zitting heeft de man toegelicht dat hij samen met zijn broers en een neef een bijdrage heeft geleverd aan de begrafeniskosten. Wie in welke verhouding diende bij te dragen in de kosten is volgens de man in onderling overleg bepaald. De man heeft verklaard dat hij van de lening de volgende kosten heeft betaald: repatriëringskosten, de begrafeniskosten, waaronder de kosten van de catering en ook zijn eigen reis- en verblijfskosten. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft de man een reserveringsbewijs overgelegd van het door hem op 2 januari 2020 geboekte vliegticket naar Marokko en heeft hij algemene informatie verstrekt over de begrafenisrituelen in de Marokkaanse cultuur. De vrouw heeft de stelling van de man gemotiveerd betwist en in dat kader gesteld dat in de Marokkaanse cultuur alleen de kinderen naar vermogen gehouden zijn een financiële bijdrage te leveren voor een begrafenis. Ook voert zij aan dat er geen bewijs geleverd wordt van de gestelde uitgaven.
5.9.
De overgelegde bescheiden bieden naar het oordeel van het hof onvoldoende overtuigende argumenten voor de stelling van de man. Hij toont niet aan dat de door hem gestelde verplichting ook bestaat als de overledene zelf kinderen heeft en bovendien blijkt op geen enkele wijze hoeveel de totale kosten van de begrafenis waren en in welke verhouding die kosten verdeeld moesten worden over de daarvoor in aanmerking komende familieleden. Zelfs als aangenomen zou worden dat er een zekere (morele) verplichting bestaat om een financiële bijdrage te leveren aan de begrafenis van een familielid, dan betekent dat nog niet dat de verplichting zich automatisch uitstrekt tot het aangaan van een lening van omgerekend bijna € 4.500,-. Daarnaast is het geleende bedrag in verhouding tot de omvang van de gemeenschap van goederen van partijen nogal aanzienlijk. Een onderbouwing door de man van een zodanige verplichting ontbreekt geheel.
5.10.
Bovendien ontbreekt ieder inzicht in de kosten van de begrafenis en van het aandeel van de man daarin. De man blijft vaag over de totale kosten, over de verdeling daarvan onder de diverse familieleden en er is geen enkele specificatie voorhanden. Uit de door de man overgelegde cheque volgt alleen dat de man het geld in ontvangst heeft genomen en niet welke kosten hij daarmee heeft voldaan. De man stelt als voorbeeld voor zijn uitgaven dat hij met de geldlening ook de kosten voor zijn reis naar Marokko heeft voldaan. Hij heeft ter onderbouwing daarvan een reserveringsbewijs overgelegd van een op 2 januari 2020 geboekt vliegticket, terwijl de geldlening van een latere datum is (5 januari 2020). Het reserveringsbewijs van het vliegticket kan dus niet als bewijs dienen voor de stelling dat de man met de geldlening zijn reiskosten heeft betaald. De man heeft geen verdere bewijsstukken in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid welke kosten hij voor de begrafenis van zijn oom heeft voldaan. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw had dit wel op zijn weg gelegen.
5.11.
Het hof is op grond van bovenstaande van oordeel dat het aangaan van de schuld van € 4.482,- lichtvaardig is. Als gevolg daarvan is de man gehouden de aan de gemeenschap aangerichte schade te vergoeden. Aangezien de man de lening inmiddels volledig heeft afgelost, is hieraan voldaan en heeft hij in dat kader niets meer van de vrouw te vorderen. In zoverre slaagt de eerste grief van de vrouw.
de bankrekening bij [de bank] (eindigend op [nummer1] )
5.12.
De vrouw voert in haar tweede grief onder andere aan het niet eens te zijn met de beslissing van de rechtbank dat de genoemde en/of rekening wordt opgeheven en dat het saldo bij helfte wordt verdeeld. De man heeft kort na indiening van het echtscheidingsverzoek zonder instemming van de vrouw € 1.000,- van de rekening gepind. De man voert verweer.
5.13.
Het hof zal allereerst ingaan op het standpunt van de man dat de grief ongegrond moet worden verklaard, omdat de vrouw haar verzoek in eerste aanleg had ingetrokken. Het feit dat de vrouw ook in eerste aanleg haar verzoek heeft vermeerderd en dit verzoek vervolgens ter zitting heeft ingetrokken, staat er naar het oordeel van het hof niet aan in de weg dat de vrouw nu in hoger beroep dezelfde vermeerdering van haar verzoek kan doen. De vrouw heeft immers de mogelijkheid om in haar beroepschrift haar verzoek te vermeerderen en een verzoek tot het treffen van een nevenvoorziening in te dienen.
5.14.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het saldo van bovengenoemde bankrekening op de peildatum (21 februari 2020) in de verdeling moet worden betrokken. De vrouw heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar de bankafschriften (overgelegd als productie B bij het beroepschrift), onweersproken gesteld dat het saldo op de peildatum € 1.262,- bedroeg. Dit is het saldo dat in de verdeling moet worden betrokken en aan partijen komt ieder de helft van dit saldo toe, oftewel € 631,-. Gebleken is dat op 24 februari 2020 een bedrag van € 1.000,- van de rekening is gepind. Ter zitting in hoger beroep is door de man erkend dat dit bedrag door hem is opgenomen. Het is het hof niet duidelijk geworden wat er met het restant van het banksaldo is gebeurd. Het hof kan om die reden niet bepalen dat de man gehouden is € 500,- aan de vrouw te betalen, zoals de vrouw verzoekt. Het is aan partijen om, met inachtneming van het voorgaande, het banksaldo bij helfte te verdelen. In zoverre slaagt de tweede grief van de vrouw. Het hof zal de beslissing van de rechtbank op dit punt aanvullen.
schulden kosten huishouding
5.15.
In haar tweede grief stelt de vrouw verder dat de man voor de helft draagplichtig is voor de schulden die zij is aangegaan. De man voert verweer.
5.16.
Het hof overweegt als volgt. Het hof gaat voorbij aan het verweer van de man dat de vrouw dit verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan doen en verwijst hiervoor naar rechtsoverweging 5.13.
5.17.
De vrouw stelt dat zij na het vertrek van de man uit de echtelijke woning schulden heeft moeten maken om de kosten van de huishouding te kunnen voldoen. Ter onderbouwing verwijst de vrouw naar een e-mail van het buurtteam van 8 juni 2021, waaruit volgt dat de vrouw zich bij het buurtteam heeft gemeld met een totaal van € 2.297,82 aan schulden. Uit deze e-mail volgt echter niet welke schuldenlast de vrouw op de peildatum (21 februari 2020) had. Daarbij stelt de man dat de vrouw vermoedelijk met terugwerkende kracht huurtoeslag en zorgtoeslag heeft ontvangen. Dit leidt de man af uit de e-mail van de schuldhulpverlening van de gemeente Utrecht van 19 januari 2021 (productie 3 bij het verweerschrift op zelfstandige verzoeken in eerste aanleg). Wegens het ontbreken van een nadere onderbouwing kan het hof niet vaststellen welke schulden op de peildatum open stonden. De advocaat van de vrouw wijst op de taalbarrière, waardoor het voor de vrouw lastig is om verder bewijs van de schulden in het geding te brengen. Een taalbarrière vrijwaart de vrouw echter niet van haar verplichting om haar stellingen nader met stukken te onderbouwen. De tweede grief van de vrouw faalt in zoverre.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover het rechtsoverwegingen 4.4.6 (de schuld aan [naam1] ) en 4.4.1 (de bankrekening) betreft, vernietigen en beslissen als volgt. Het hof zal de bestreden beschikking voor het overige bekrachtigen.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 1 juli 2021, voor zover het rechtsoverwegingen 4.4.6 en 4.4.1 betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2.
bepaalt dat de man alleen draagplichtig is voor de gehele schuld aan [naam1] en in dat kader niets meer van de vrouw te vorderen heeft;
7.3.
bepaalt dat de en/of rekening bij [de bank] met nummer [nummer1] wordt opgeheven en het saldo per peildatum van € 1.262,- bij helfte tussen partijen wordt gedeeld met inachtneming van hetgeen hierover onder 5.14 is overwogen;
7.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.5.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.U.M. van der Werff, M.L. van der Bel en L. Hamer, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 28 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Verordening (EU)2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels.
2.Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid