V. Tijdens de tapgesprekken die we eerder hebben laten lezen zeg jij dat je een adresje moet regelen. Het pand op [adres overval] te [pleegplaats] stond al een tijdje leeg. Uit gevraagde gegevens blijkt dat er met jouw telefoonnummer contact is met het telefoonnummer van onderbuurman [buurman] .
A: Ja, die ken ik vanuit de buurt ja.
Getuige [getuige 2/(ex-)vriendin 2 verdachte]
Vanaf augustus 2013 tot en met augustus 2016 heb ik, [getuige 2/(ex-)vriendin 2 verdachte] , in [plaats 4] op de [adres ex-vriendin 2 verdachte/getuige 2] gewoond met [verdachte] . Ik woonde op 30 januari 2016 op de [adres ex-vriendin 2 verdachte/getuige 2] in [plaats 4] .
V: Op 29 januari 2016 een dag voor de overval straalt het telefoonnummer [tel.nr 2] op zendmastpaal [adres zendmast 2] in [plaats 4] [aan].
A: Dat zou kunnen.
V: Waarom zou dat kunnen?
A: Dat hebben jullie uitgezocht.
V: Ja want op 29 januari en 30 januari [2016] straalt het telefoonnummer [tel.nr 4] ook aan op de zendmast op de [adres zendmast 2] in [plaats 4] .
A: Dan zou hij (
het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) waarschijnlijk bij mij zijn geweest.
V: Waarom zou hij dan waarschijnlijk bij jou zijn geweest, kan hij niet ergens anders zijn geweest?
A: (…) Ik ga ervan uit dat hij bij mij was geweest.
V: [verdachte] (
het hof begrijpt: verdachte) had geen vrienden in [plaats 4] , waarom ging hij dan naar [plaats 4] ?
A: Hij kwam alleen voor mij; voor de rest had hij niks te zoeken daar net als ik.
V: Waar woonde [verdachte] toen?
A: Op dat moment bij mij.
V: We hebben telefoongegevens opgevraagd en de telefoon van [verdachte] straalt op 30 januari [2016] in de vroege ochtend aan op de zendmastpaal nabij je woning in [plaats 4] . Hoe verklaar je dat?
A: Ik denk dat hij wel bij mij was geweest (…).
Op 21 oktober 2016 is tijdens twee ritten, die de verdachten [medeverdachte/broer verdachte] en [verdachte] gezamenlijk hebben gemaakt van het politiebureau [politiebureau straat] te [pleegplaats] naar de rechtbank te [plaats 4] en van de rechtbank naar de Penitentiaire Inrichting te [plaats 5] , vertrouwelijke communicatie opgenomen met een technisch hulpmiddel.
Gesprek vanaf 30:26
[verdachte] Telefoon toch van jou, dat maakt me “dood”, dat alleen, telefoon.
Gesprek vanaf 34:20
[medeverdachte/broer verdachte] Nu willen ze het voor mij moeilijk maken omdat een paar mensen geklikt hebben dat ik het “werk” verkoop.
[verdachte] Die mensen (derde) hebben mij ook verraden. Die man (derde) die voorin zit heeft mij verraden (
het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 2]).
[medeverdachte/broer verdachte] Wie?
[verdachte] Eh nog een man, twee mensen.
[medeverdachte/broer verdachte] Je weet van mij, het gesprek met die man (
het hof begrijpt: [gebruiker tel 5]), dat is het enige. Daar kunnen ze het bewijs niet eruit halen, weet je.
Uit een informatiestaat SKDB-persoon van 8 februari 2023 blijkt dat de [verdachte] op [geboortedatum verdachte] 1989 te [geboorteplaats] is geboren.
Op 4 november 2016 is per sms contact opgenomen met het telefoonnummer welke in gebruik is bij [buurman] . Het sms-verkeer vindt plaats met telefoonnummer [tel.nr 7] . Dit betreft een prepaid telefoonnummer. Het volgende sms-verkeer heeft plaatsgevonden:
“Ik ben Friend [bijnaam] . Heb jy gezegd van jouw bovenhuis. Als jy praat moet [bijnaam] en bro zitten. Er is veel geschnitst (het hof begrijpt: geklikt).”
Verbalisant [verbalisant 9] heeft – zakelijk weergegeven – als volgt gerelateerd:
Uit opgevraagde telecomgegevens blijkt dat er vanaf 31 januari 2016 inzicht is in de tegencontacten van [medeverdachte/broer verdachte] . Daaruit blijkt dat er contact is met [buurman] , welke verblijft op [adres buurman] te [pleegplaats] . Dit betreft een woning in hetzelfde portiek als de plaats delict. Toegang tot het portiek kan alleen [worden verkregen] vanuit een aldaar gelegen woning of middels een sleutel.
Bewijsoverwegingen feit 1
De gewapende overval (30 januari 2016)
Op 30 januari 2016 heeft aangever [slachtoffer] , in zijn hoedanigheid van koerier bij het bedrijf [benadeeld bedrijf ] , een bestelling op naam van [betrokkene 1] willen bezorgen aan [adres overval] te [pleegplaats] .
Om 9:57 uur heeft aangever - tien minuten voor aankomst - gebeld met het opgegeven telefoonnummer [tel.nr 2] . Bij aankomst heeft hij geklopt op de deur. Een man deed de deur open en vroeg aangever mee naar boven te gaan. Toen aangever dat weigerde – omdat hij zijn auto in de gaten wilde houden – nam de man de trap naar boven en ging hij perceelnummer [nr. 1] binnen. Vanuit datzelfde pand kwamen ineens twee gemaskerde mannen naar buiten rennen die aangever mee naar boven sleurden. Eén van de mannen hield een pistool tegen het hoofd van aangever. De mannen hebben bruin tape om het hoofd van aangever gewikkeld en hem handboeien aangelegd. Aangever is vervolgens een inbouwkast ingeduwd waarna geroepen werd: “Liggen jij, ik schiet je kapot, niet verroeren”.
Toen de politie ter plaatse kwam is in de woning aan [adres overval] de koffer die aangever bij zich had geopend aangetroffen. Ongeveer 400 meter verderop – op [adres] ter hoogte van perceelnummer [adres] – heeft de politie de auto van aangever (een Volkswagen [type auto] met kenteken [kenteken] ) leeg aangetroffen.
Het hof stelt op grond van het voorgaande en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat die dag ten minste twintig telefoons zijn weggenomen uit de auto van aangever.
Het hof is van oordeel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte/broer verdachte] , tezamen met in ieder geval één ander de overval hebben gepleegd. Het hof overweegt ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte en medeverdachte als volgt.
Modus operandi tapgesprek [gebruiker tel 5] (17 en 18 juni 2015)
Het hof stelt vast dat medeverdachte [medeverdachte/broer verdachte] in juni 2015 de modus operandi op detailniveau met [gebruiker tel 5] heeft besproken. [medeverdachte/broer verdachte] is in die gesprekken de persoon die de modus operandi voorstelt, waarbij specifieke deelonderwerpen en praktische aspecten worden besproken. [medeverdachte/broer verdachte] heeft het onder meer over een ‘model’, over een ‘driemansmissie’, een ‘bestelling’ en ‘als de man op de bel drukt dan moet de man binnen getrokken worden en gewurgd (in bedwang houden)’. Tevens spreekt [medeverdachte/broer verdachte] over ‘als de man wordt vastgehouden dan willen ze alles overzetten’. [medeverdachte/broer verdachte] vertelt dat hij hiervoor al een adres heeft gevonden. Er wordt zelfs benoemd dat het ‘half in huis’ is. Een en ander komt vrijwel exact overeen met wat er op 30 januari 2016 in [pleegplaats] heeft plaats gevonden.
Door [medeverdachte/broer verdachte] wordt voorts expliciet gesproken over zijn broertje: ‘daar had ik het over met mijn broertje (…)’. Wanneer [medeverdachte/broer verdachte] in het gesprek aangeeft dat zijn broertje voor de woning de spullen uit de bus wil overzetten in een andere auto, geeft [gebruiker tel 5] aan het verstandiger is de spullen ergens anders in een andere auto over te hevelen.
Tussenconclusie
Het hof leidt uit het hiervoor weergegeven tapgesprek af dat medeverdachte [medeverdachte/broer verdachte] al in juni 2015 het gedetailleerde criminele plan had opgevat om een overval als de onderhavige op een koerier te plegen. Dit plan had hij ook al besproken met zijn broertje (
het hof begrijpt: verdachte [verdachte]). Uit het tapgesprek blijkt voorts dat het broertje zichzelf daarbij een taak toedichtte: het overhevelen van de buit in een andere auto. Dat er een aantal maanden zit tussen het bespreken van het plan en de uitvoering ervan, maakt dit element naar het oordeel van het hof niet minder belastend. Daarbij merkt het hof op dat [gebruiker tel 5] , die kennelijk ook een rol zou spelen bij het besproken plan, van 2 juli 2015 tot 28 februari 2016 gehecht zat.Het hof acht het zeer wel mogelijk dat het plan niet korte tijd na het telefoongesprek ten uitvoer is gebracht, omdat [gebruiker tel 5] kwam vast te zitten en derhalve niet beschikbaar was zodat iemand anders gezocht moest worden.
Portiek [adres overval] te [pleegplaats] – contact [buurman]
Het adres [adres overval] te [pleegplaats] is opgegeven bij de bestelling en aldaar is de overval (deels) gepleegd. De op dat moment leegstaande woning bevindt zich in hetzelfde portiek als de woning van [buurman] (nummer [adres buurman] ). De deur tot het portiek kan alleen vanuit een aldaar gelegen woning of met een sleutel worden geopend. [medeverdachte/broer verdachte] heeft verklaard dat hij [buurman] kent en uit telecomgegevens blijkt dat [medeverdachte/broer verdachte] en [buurman] na de overval contact hebben met elkaar. Het hof leidt hier uit af dat het zeer aannemelijk is dat [medeverdachte/broer verdachte] - via zijn contact [buurman] - toegang heeft verkregen tot de (overval) woning aan [adres overval] . Tot deze woning immers kan toegang verkregen worden via het portiek waar zich ook de woning van [buurman] bevindt.
Voorts acht het hof het contact van [medeverdachte/broer verdachte] met [betrokkene 1] van belang.
Gegevens bestelling – [betrokkene 1]
Uit de gegevens die [benadeeld bedrijf ] heeft verstrekt, volgt dat de bestelling die aangever kwam bezorgen, op 25 januari 2016 gedaan is op naam van [betrokkene 1] . Hierbij is het bankrekeningnummer van [betrokkene 1] opgegeven. [betrokkene 1] heeft verklaard dat hij niets weet van de betreffende bestelling, dat [medeverdachte/broer verdachte] zijn drugsdealer is en dat hij in dat kader – ook vóór 30 januari 2016 – wel eens zijn bankpas heeft afgegeven aan [medeverdachte/broer verdachte] . Hij bewaarde de bankpas dan als onderpand als [betrokkene 1] niet direct de drugs kon betalen. Het hof acht deze verklaring aannemelijk, nu uit het dossier blijkt dat dit een werkwijze van [medeverdachte/broer verdachte] is waarover meerdere getuigen verklaren ( [getuigen]en [getuigen]).
Op basis van voornoemde stelt het hof vast dat [medeverdachte/broer verdachte] contact had met [betrokkene 1] en over zijn bankpas en rekeningnummer kon beschikken.
Gegevens bestelling (25 januari 2016)
Op 25 januari 2016 is om 16 :15 uur een bestelling geplaatst op naam van [betrokkene 1] , onder vermelding van bankrekeningnummer [bankrek.nr] , telefoonnummer [tel.nr 2] , e-mailadres [emailadres] .
Gegevens bestelling – e-mailadres [emailadres] ; familieband; link bestelling met verdachte [verdachte] .
Het hof constateert dat blijkens het politieonderzoek het opgegeven e-mailadres bij de bestelling op 25 januari 2016 gelinkt kan worden aan verdachte [verdachte] . Het hof stelt vast dat verdachte [verdachte] , volgens zijn ex-vriendin [(ex-)vriendin verdachte] , in de maanden januari / februari 2016 bij haar verbleef en bij haar in de woning sliep, maar niet bij haar op het adres [adres vriendin] te [plaats 3] ingeschreven stond.Uit het onderzoek komt naar voren dat de bij de bestelling opgegeven postcode [postcode] behoort tot de straat [straat 3] te [plaats 3] . In voornoemde straat heeft op nummer [nr. 2] mevrouw [zus (ex-)vriendin verdachte] gewoond, zijnde de zus van [(ex-)vriendin verdachte] . De bestelling heeft in het belhuis [belhuis] ( [adres belhuis] ) plaatsgevonden. Het adres [adres vriendin] ligt op 900 meter loopafstand van het belhuis. De zendmastpaal [adres zendmast] te [plaats 3] bevindt zich nabij de woning op [adres vriendin] .
Nagenoeg dezelfde locatie – telefoonnummer [tel.nr 4]en [belhuis]
Op basis van het onderzoek naar het IP-adres waarmee de betreffende bestelling is gedaan, stelt het hof vast dat de bestelling geplaatst is op 25 januari 2016 om 16 :15 uur vanuit belhuis [belhuis] , aan de [adres belhuis] . Een half uur daarvoor, om 15:45 uur, heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen het telefoonnummer van medeverdachte, [tel.nr medeverdachte] (
het hof begrijpt: [medeverdachte/broer verdachte]), en telefoonnummer [tel.nr 4] . Het telefoonnummer [tel.nr 4] straalt dan de zendmastpaal [zendmastadres] te [plaats 3] aan. De afstand tussen de zendmastpaal [zendmastadres] en [belhuis] is minder dan 500 meter. Uit het vorenstaande maakt het hof op dat medeverdachte [medeverdachte/broer verdachte] een half uur voordat de betreffende bestelling is geplaatst contact heeft gehad met telefoonnummer [tel.nr 4] dat een zendmastpaal aanstraalt nabij de locatie van waaruit de betreffende bestelling is geplaatst.
Gegevens bestelling – telefoonnummer [tel.nr 2]– imeinummer[imeinr]
Uit het politieonderzoek komt naar voren dat gebruikte telefoonnummer [tel.nr 2] in de periode tussen 1 oktober 2015 en 30 januari 2016 alleen het in de telefoon met imeinummer [imeinr] heeft gezeten. Voorts blijkt uit het politieonderzoek dat er in april 2015 in de telefoon met imeinummer [imeinr] een simkaart bevond met telefoonnummer [tel.nr 3] . Dit bleek te gaan om een prepaid telefoonnummer.
Bij een doorzoeking op de [adres betrokkene 3] te [pleegplaats] werd een Samsung telefoon in beslaggenomen onder medeverdachte [medeverdachte/broer verdachte] . In de telefoon staat telefoonnummer [tel.nr 3] opgeslagen onder de naam “ [bijnaam verdachte] Nieuw”. Uit tapgesprekken gevoerd door [medeverdachte/broer verdachte] komt naar voren dat [bijnaam verdachte] de (bij)naam is van een broer van [medeverdachte/broer verdachte] . In het onderzoek [onderzoeksnaam] (onderzoek naar mensenhandel waarvan [medeverdachte/broer verdachte] wordt verdacht) wordt door getuige [getuige] bevestigd dat met [bijnaam verdachte] verdachte [verdachte] wordt bedoeld.
Op basis van door [benadeeld bedrijf ] verstrekte gegevens staat vast dat het telefoonnummer [tel.nr 2] is opgegeven bij de betreffende bestelling. Uit de historische gegevens blijkt dat op 30 januari 2020 om 09:57 uur aangever ook heeft gebeld naar dat telefoonnummer om door te geven dat hij binnen 10 minuten bij [adres overval] te [pleegplaats] zou zijn.
Gegevens telefoonnummer [tel.nr 2]en [tel.nr 4]
Het hof stelt vast dat bij een doorzoeking aan de [adres betrokkene 3] te [pleegplaats] een Samsung telefoon in beslag werd genomen onder [medeverdachte/broer verdachte] . In de telefoon stonden diverse namen opgeslagen waaronder het telefoonnummer [tel.nr 4] onder de naam “ [bijnaam verdachte] ”. Op de dag van de overval (30 januari 2016) is er met dit telefoonnummer gebeld naar het telefoonnummer van [medeverdachte/broer verdachte] ( [tel.nr medeverdachte]
), kort nadat de koerier zijn komst telefonisch had gemeld. Blijkens het onderzoek straalt telefoonnummer [tel.nr 4] , op het moment van de overval, aan op de zendmastpaal [adres zendmast 4] te [pleegplaats] , zijnde de zendmast in de buurt van de plaats delict.
Het hof stelt voorts vast dat de (toenmalige) vriendin van verdachte [verdachte] , mevrouw [(ex-)vriendin verdachte] , in haar telefoon onder meer het telefoonnummer [tel.nr 4] heeft opgeslagen onder de naam ‘MBabe’.
Tussenconclusie
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]aan een van de verdachten kan worden gelinkt. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. Uit de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen volgt dat het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]in dezelfde telefoon heeft gezeten als het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 3]. Het nummer eindigend op
[tel.nr 3]staat in een inbeslaggenomen telefoon opgeslagen onder de naam [verdachte] . In het politiesysteem staat vermeld dat het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 3]vermeld stond in een inbeslaggenomen telefoon met de naam ‘ [verdachte] ’. Het hof stelt vast dat [medeverdachte/broer verdachte] in een telefoongesprek met zijn moeder vraagt naar [verdachte] en dat de voornaam van [verdachte] is. In een telefoon van medeverdachte [medeverdachte/broer verdachte] stond het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 3]opgeslagen onder de naam “ [bijnaam verdachte] Nieuw”. [getuige] heeft verklaard dat met [bijnaam verdachte] verdachte [verdachte] wordt bedoeld. Naar het oordeel van het hof is op grond van het voorgaande genoegzaam komen vast te staan dat het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 3](in een periode voorafgaand aan de overval) hoorde bij [verdachte] . Uit het voorgaande volgt dat het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]in dezelfde telefoon heeft gezeten als het telefoonnummer van [verdachte] eindigend
[tel.nr 3].
Het hof stelt vast dat het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]in de telefoon van [medeverdachte/broer verdachte] stond opgeslagen als het telefoonnummer van [bijnaam verdachte] . Zoals hiervoor reeds overwogen, is uit onderzoek gebleken dat [verdachte] ook wel [bijnaam verdachte] werd genoemd. Het telefoonnummer [tel.nr 4] staat in de telefoon van de vriendin van [verdachte] opgeslagen als het nummer van ‘MBabe’. Ook blijkt uit onderzoek dat het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]contact heeft met het telefoonnummer op naam van de moeder van [verdachte] . Het hof neemt voorts in aanmerking hetgeen hiervoor (bij de bewijsmiddelen) overigens is opgenomen ten aanzien van de telefonische contacten van het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4].
Het hof stelt voorts vast dat het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]in de korte periode voorafgaand aan de gewapende overval de zendmastpaal [adres zendmast] te [plaats 3] aanstraalt. Dit is nabij de woning van de (ex-)vriendin van [verdachte] aan [adres vriendin] . Ook straalt dit nummer de dag voorafgaand aan de gewapende overval aan op de zendmastpaal aan de [adres zendmast 2] te [plaats 4] . Deze zendmastpaal is nabij het adres [adres ex-vriendin 2 verdachte/getuige 2] te [plaats 4] , het adres van [getuige 2/(ex-)vriendin 2 verdachte] , een andere vriendin van [verdachte] . Het telefoonnummer straalt dan ook gedurende de nacht en vroeg in de ochtend die bewuste zendmast aan.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4], in een korte periode voorafgaand aan en ten tijde van de overval aan verdachte [verdachte] toebehoorde.
Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat uit de mastgegevens niet kan worden afgeleid dat de telefoons behorende bij de bewuste telefoonnummers zich ook daadwerkelijk op een bepaald adres bevonden. Het hof stelt voorop dat de verdediging de juistheid van de mastgegevens niet heeft betwist en dat de verdediging daaromtrent evenmin onderzoekswensen heeft ingediend. Het hof ziet zelf ook geen aanleiding om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de vastgestelde gegevens te twijfelen. Het hof leidt uit de mastgegevens niet af dat de telefoon zich ook daadwerkelijk op een bepaald adres bevond, maar wel dat de telefoon heeft aangestraald op een mast die zich in de omgeving van een bepaald adres bevond.
Telefoonnummer [tel.nr 4]op dezelfde locaties als [tel.nr 2]
Het hof acht voorts van belang dat het telefoonnummer [tel.nr 4] in de periode tussen de bestelling en de overval alsook op de dag van de overval, meerdere keren, telkens min of meer gelijktijdig dezelfde zendmastpaal aanstraalt als het telefoonnummer [tel.nr 2] , het nummer dat bij de bestelling is opgegeven en dat door aangever is gebeld om te zeggen dat hij er aan kwam. Op 27 januari 2016 betrof dit een zendmastpaal aan de [adres zendmast] te [plaats 3] , gelegen in de nabijheid van het adres van de vriendin van [verdachte] aan [adres vriendin] en op 29 januari 2016 een zendmastpaal aan de [adres zendmast 2] , gelegen in de nabijheid van het adres van een andere vriendin van verdachte aan de [adres ex-vriendin 2 verdachte/getuige 2] te [plaats 4] .
Afgelegde routes [tel.nr 2]en [tel.nr 4]
Op 27 januari 2016 straalt het telefoonnummer [tel.nr 2] om 20.08 uur aan op de zendmastpaal [adres zendmast] in [plaats 3] , de zendmastpaal vlakbij de verblijfplaats van verdachte [verdachte] aan de [adres vriendin] in [plaats 3] . Het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]straalt om 20.01 uur aan op diezelfde zendmast.
Op 29 januari 2016 (de dag vóór de overval) straalt het telefoonnummer [tel.nr 2] op 11.43 uur en 12:34 uur aan op de zendmastpaal [adres zendmast 2] in [plaats 4] . Zoals hiervoor reeds weergegeven is dit de zendmastpaal nabij de woning van [getuige 2/(ex-)vriendin 2 verdachte] , wonende te [adres ex-vriendin 2 verdachte/getuige 2] te [plaats 4] , zijnde een (toenmalige) vriendin van [verdachte] . Het telefoonnummer [tel.nr 4] straalt diezelfde dag tussen 11.41 uur en 13.02 uur op diezelfde zendmast aan.
Op 30 januari 2016 (de dag van de overval) straalt telefoonnummer [tel.nr 4] om 04:04 uur en om 07.15 uur aan op de zendmastpaal de [adres zendmast 2] in [plaats 4] , nabij de woning van [getuige 2/(ex-)vriendin 2 verdachte] . Vervolgens stralen telefoonnummers [tel.nr 4] om 08:50 uur en [tel.nr 2] om 09:04 uur aan op de zendmastpaal [adres zendmast 3] te [pleegplaats] . Het hof constateert dat op 30 januari 2016 om 8:50 uur een gesprek van 16 seconden gevoerd wordt tussen telefoonnummer [tel.nr 4] ( [verdachte] ) en [tel.nr medeverdachte] ( [medeverdachte/broer verdachte] ), nabij de zendmastpaal [adres zendmast 3] te [pleegplaats] . Het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]straalt in de periode 09.56 uur tot en met 10.19 uur aan op een zendmastpaal aan de [adres zendmast 4] te [pleegplaats] , gelegen in de nabijheid van de plaats delict. Het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4](van [verdachte] ) heeft dan 7 keer contact met het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr medeverdachte]van [medeverdachte/broer verdachte] .
Contact [medeverdachte/broer verdachte] en [tel.nr 4]
Het hof neemt in haar oordeel voorts mee dat medeverdachte [medeverdachte/broer verdachte] (met zijn telefoonnummer [tel.nr medeverdachte] ) op verschillende dagen en tijdstippen rondom de overval contact heeft met het telefoonnummer [tel.nr 4] (verdachte [verdachte] ). Zo ook op 30 januari 2016 rond het tijdstip van de overval, namelijk op de tijdstippen 08:50 uur, 10:01 uur en 10:19 uur. Om 09:56 uur wordt er een sms-bericht verstuurd tussen beide telefoonnummers, terwijl het telefoonnummer [tel.nr 4] tijdens die contacten aanstraalt op de zendmastpalen [adres zendmast 3] [pleegplaats] en [adres zendmast 4] te [pleegplaats] , de zendmastpaal nabij [adres overval] te [pleegplaats] .
Tussenconclusie
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte [verdachte] beschikte over het telefoonnummer [tel.nr 2] , zijnde het telefoonnummer waar de koerier op de dag van de overval contact mee opnam en dat kennelijk bij de bestelling op 25 januari 2016 als telefoonnummer was opgegeven. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Het hof stelt vast, op basis van voornoemde zendmastgegevens ten aanzien van het telefoonverkeer van telefoonnummer [tel.nr 4] en [tel.nr 2] , dat de telefoonnummers op 27 januari 2016 nagenoeg tegelijkertijd aanstralen op een zendmast nabij de woning van een van de vriendinnen van [verdachte] en dat dit ook geldt voor 29 januari 2016, waarop de telefoonnummers nagenoeg tegelijkertijd aanstralen op een zendmast gelegen nabij de woning van een andere vriendin van [verdachte] . Voorts blijkt uit de mastgegeven dat het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]in de nacht van 29 januari op 30 januari 2016 en in de vroege ochtend van 30 januari 2016 een zendmastpaal nabij de woning van [getuige 2/(ex-)vriendin 2 verdachte] aanstraalt. Omstreeks 7:15 uur straalt het telefoonnummer [tel.nr 4] aan op de zendmastpaal [adres zendmast 2] te [plaats 4] (zijnde de zendmastpaal nabij de woning van [getuige 2/(ex-)vriendin 2 verdachte] ), waarna het telefoonnummer zich naar [pleegplaats] verplaatst. Vanaf 9:56 uur straalt het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]aan op een zendmastpaal aan de [adres zendmast 4] te [pleegplaats] , gelegen nabij de plaats delict. Vanaf dat moment heeft het telefoonnummer
[tel.nr 4]7 keer contact met het telefoonnummer van [medeverdachte/broer verdachte] . Om 09.57 uur belt de koerier naar het nummer eindigend op
[tel.nr 2]. Om 10.01 uur belt het telefoonnummer van [verdachte] (
[tel.nr 4]) naar het telefoonnummer van [medeverdachte/broer verdachte] .
Gelet op het voorgaande concludeert het hof dat in voldoende mate is komen vast te staan dat de gebruikte telefoonnummers [tel.nr 2] en [tel.nr 4] in de periode van 25 januari tot en met 30 januari 2016 in gebruik zijn geweest bij verdachte [verdachte] en dat [tel.nr 4] ten tijde van de overval een zendmast in de nabijheid van de plaats delict aanstraalde en in direct contact stond met [tel.nr medeverdachte] , te weten medeverdachte [medeverdachte/broer verdachte] .
Medeplegen
Ten aanzien van het tenlastegelegde medeplegen overweegt het hof het volgende.
Het hof is van oordeel dat blijkens de tapgesprekken tussen medeverdachte [medeverdachte/broer verdachte] en [gebruiker tel 5] in juni 2015, [medeverdachte/broer verdachte] feitelijk de gehele overval heeft geïnitieerd, geregeld en gepland. Kijkend naar de gebruikte bewoordingen in het gesprek, dan spreekt [medeverdachte/broer verdachte] over: ‘Ik zal zelf rijden’, ‘Ik heb al één man geregeld’, ‘Ik heb wat gecreëerd. Ik heb een mooie plek gezien waar ik het kan regelen’, ‘Daarom heb ik een soort model geregeld waar er gebeld kan worden en de mannen trekken hem daar, andere mannen rijden weg of halen het eruit, je weet dat soort model toch’, ‘we gaan de man wurgen’, ‘daar had ik het over met mijn broertje (…)’, ‘zo had ik het ook gezegd tegen de andere man (…) we hebben dit met twee mannen besproken, maar de derde man is er nog niet. Ik ben er zelf ook in (…)’, ‘Zo had ik het zelf ook bedacht’ en ‘ik zal het rijden en weghalen’.
Deze bewoordingen duiden naar het oordeel van het hof op een initiërende rol bij de overval van medeverdachte [medeverdachte/broer verdachte] . Hij heeft het plan van aanpak maanden van te voren besproken met [gebruiker tel 5] . Tijdens die gesprekken heeft hij gezegd dat hij wel een adres wist waar de overval zou kunnen plaatsvinden. Uit de historische telefoongegevens blijkt dat hij de dag na de overval telefonisch contact heeft met [buurman] , wiens woning tot hetzelfde portiek behoort als de voor de overval gebruikte woning . Het hof gaat er daarom van uit dat [medeverdachte/broer verdachte] het adres waar de overval zou plaatsvinden, heeft bepaald. Hij had de beschikking over de (bank)gegevens van [betrokkene 1] , die zijn gebruikt voor het plaatsen van de bestelling. Uit de historische telefoongegevens blijkt tot slot dat [medeverdachte/broer verdachte] rondom het tijdstip van de bestelling en rondom de overval zelf, in contact stond met een uitvoerder van zijn plan, te weten verdachte [verdachte] . Dit gelet op de telefoonbewegingen van het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]– in gebruik bij [verdachte] – op de dag van de overval en de dag ervoor, bezien in samenhang met de gesprekken tussen [medeverdachte/broer verdachte] en [gebruiker tel 5] waar gesproken wordt over ‘mijn broertje’ (
het hof begrijpt: [verdachte]). Bovendien stelt verdachte [verdachte] in het OVC-gesprek van 21 oktober 2016 dat hij is verraden door [naam 3] .
Het hof stelt voorts vast dat er een link bestaat tussen [verdachte] en het e-mailadres dat gebruikt is bij de bestelling, dat het telefoonnummer dat bij de bestelling werd opgegeven in gebruik was bij verdachte, dat het telefoonnummer eindigend op
[tel.nr 4]waar [verdachte] over beschikte rond de tijd van de overval een zendmast in de nabijheid van de plaats delict aanstraalde, dat verdachte [verdachte] beschikte over het telefoonnummer waar de koerier op 30 januari 2016 naartoe belde en dat [verdachte] , nadat de koerier naar het bewuste telefoonnummer had gebeld, contact opnam met [medeverdachte/broer verdachte] . Voorts blijkt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden dat [verdachte] en [medeverdachte/broer verdachte] vlak voordat de bestelling werd gedaan telefonisch contact hadden.
Uit de bewoordingen van het opgenomen OVC-gesprek tussen verdachte en medeverdachte ziet het hof tevens aanwijzingen dat beiden betrokken zijn geweest bij de roofoverval. In dat gesprek geeft [verdachte] aan dat hij verraden is en dat de telefoon van [medeverdachte/broer verdachte] hem “dood” maakt (
het hof begrijpt: hem verraadt) en dat [medeverdachte/broer verdachte] aangeeft dat een paar mensen geklikt hebben, omdat hij “werk” verkoopt (
het hof begrijpt: buit verkoopt).
Gelet op al het voorgaande in onderling samenhang bezien, staat voor het hof voldoende vast dat [medeverdachte/broer verdachte] en [verdachte] beiden een volwaardig aandeel hebben gehad in de verwezenlijking van het criminele plan en daarmee een voldoende significante en wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het tenlastegelegde feit.
Daarmee wordt het verweer van de verdediging verworpen en komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
Uit het dossier volgt dat de koffer met daarin een scanapparaat, een pinautomaat en een mini-pc door de politie in de woning aan [adres overval] in [pleegplaats] is aangetroffen. Het hof heeft niet de overtuiging bekomen dat verdachten het oogmerk hebben gehad op toe-eigening van deze goederen. Het hof zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Verdachte heeft het onder 2 ten laste gelegde feit bekend en zijn raadsvrouw heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. Het hof volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 oktober 2020;
een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 19 oktober 2016, genummerd PL0900- [onderzoeksnr] -125, opgemaakt door politie Midden-Nederland dienst regionale recherche, afdeling specialistische ondersteuning, team forensische opsporing, houdende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , pagina 5171 tot en met 5174 van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, met onderzoeksnummer [onderzoeksnr] , opgemaakt door Politie Midden-Nederland, districtsrecherche Flevoland, Roofteam, doorgenummerd 1 tot en met 11023;
een schriftelijk bescheid, te weten een rapport
Identificatie van drugs en precursorenvan het Nederlands Forensisch Instituut van 2 november 2016, genummerd: 2016.07.22.151 (aanvraag 007), opgemaakt door [opmaker] , doorgenummerde pagina’s 5199 en 5200 van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, met onderzoeksnummer [onderzoeksnr] , opgemaakt door Politie Midden-Nederland, districtsrecherche Flevoland, Roofteam, doorgenummerd 1 tot en met 11023.
Het hof is van oordeel dat zich in het dossier geen bewijsmiddelen bevinden waaruit volgt dat verdachte feit 2 in verenging met een ander heeft gepleegd. Het hof zal verdachte om die reden van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
op 30 januari 2016 te [pleegplaats] tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
- een personenauto (merk: Volkswagen, type: [type auto] , kenteken [kenteken] ) en
- 20 mobiele telefoons geheel toebehorende aan [benadeeld bedrijf ]
en
- een mobiele telefoon en
- een tas en
- huissleutels geheel toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en (een of meer van) zijn mededader(s)
- gekleed met een masker/bivakmuts over hun hoofd en een capuchon over hun hoofd dragend, die [slachtoffer] hebben gedwongen een vrijwel leegstaand appartement aan [adres overval] te [pleegplaats] binnen te gaan en
- een pistool op het voorhoofd van die [slachtoffer] hebben gedrukt en
- die [slachtoffer] hebben gezegd dat hij op de grond moest gaan liggen en een knietje in diens rug hebben gegeven en
- die [slachtoffer] bij de armen en schouders hebben gepakt en hem een verdieping omhoog hebben getrokken/gesleurd en
- die [slachtoffer] hebben gefouilleerd en
- een pistool op het hoofd van die [slachtoffer] hebben gericht en tegen zijn hoofd hebben gehouden en
- het hoofd van die [slachtoffer] naar achteren hebben getrokken en
- tape over het hoofd van die [slachtoffer] hebben gewikkeld en
- de handen van die [slachtoffer] hebben geboeid met handboeien en
- die [slachtoffer] aan zijn armen en nek omhoog hebben getrokken en hem een (inbouw)kast in hebben geduwd en de deur van de kast dicht hebben gedaan en
- terwijl die [slachtoffer] zich in die kast bevond, een pistool op die [slachtoffer] hebben gericht en
- die [slachtoffer] gezegd: ‘je moet je mond houden, anders word je neergeschoten’ en ‘liggen jij, ik schiet je kapot, niet verroeren’ en ‘stil zijn’;
2 .
hij op 17 oktober 2016 te [plaats 2] , opzettelijk aanwezig heeft gehad
- 4,36 gram MDMA/amfetamine
- 2 ,19 gram cocaine,
zijnde MDMA/amfetamine en cocaïne middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgaand en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken en ten aanzien van de strafoplegging geen standpunt ingenomen.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende overval op [slachtoffer] . [slachtoffer] , die als koerier van waardevolle pakketten (namelijk mobiele telefoons) werkzaam was, is door twee gemaskerde mannen, na door een derde verdachte een woning te zijn ingelokt, naar de eerste verdieping meegesleurd, waarna hem een pistool tegen zijn hoofd is aangedrukt, op de grond is gedrukt en vervolgens een knie in zijn rug is gezet. Vervolgens hebben de twee mannen tape om het hoofd van [slachtoffer] gewikkeld, handboeien bij hem aangelegd en hem in een inbouwkast geduwd. Daarbij werd geroepen: ‘liggen jij, ik schiet je kapot, niet verroeren’. De kastdeur werd dicht gedaan en vervolgens tot drie keer toe geopend waarbij een pistool op hem werd gericht en werd gezegd dat hij stil moest zijn.
De door de heer [slachtoffer] ter zitting van het hof uitgesproken vraag, waarom de overvallers zo veel geweld moesten gebruiken - hij zou zijn sleutels van de auto hoe dan ook wel hebben afgegeven – is onbeantwoord gebleven.
Door zo te handelen, hebben verdachte en zijn mededaders een angstaanjagende situatie gecreëerd voor [slachtoffer] , die nota bene gewoon zijn werk deed. Hij kreeg meerdere keren een pistool op zich gericht en heeft voor zijn leven moeten vrezen.
Zoals ter zitting van het hof is gebleken heeft de overval een enorme impact op het leven van de heer [slachtoffer] gehad. Verdachte en zijn mededaders hebben zonder enig mededogen een medemens, in de woorden van het slachtoffer, “kapot gemaakt”. Hij kampt na al die jaren nog steeds met de psychische gevolgen van dit misdrijf. Voor [slachtoffer] heeft deze overval op hem uiteindelijk geleid tot blijvende arbeidsongeschiktheid. En dat enkel omdat verdachte en zijn mededaders op een snelle en gemakzuchtige manier aan wat geld wilden komen. Daarbij komt dat de overval op een geraffineerde en doordachte manier is gepleegd.
Een dergelijke overval maakt niet alleen een grove inbreuk op het gevoel van veiligheid van het slachtoffer maar heeft doorgaans ook impact op mensen uit de wijk en de samenleving als geheel.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid MDMA/amfetamine en cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en het gebruik ervan bezwarend is voor de samenleving, onder andere vanwege de criminaliteit die het gebruik van verdovende middelen met zich brengt.
Persoon van verdachteHet hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 januari 2023, waaruit blijkt dat verdachte in het verleden onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Tevens blijkt uit het uittreksel dat verdachte op 5 februari 2021 onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken. Het hof stelt aldus vast dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Bij de strafoplegging houdt het hof rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze ter zitting van het hof naar voren zijn gekomen.
De straf
Gelet op de aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten is naar het oordeel van het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf. Het hof neemt bij de oplegging van de strafmodaliteit en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende in aanmerking.
De overval
Het hof stelt vast dat er geen oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) zijn, die zien op de onderhavige bewezenverklaarde overval. Daarom zoekt het hof aansluiting bij het oriëntatiepunt dat ziet op een overval op geldtransport. Het oriëntatiepunt dat ziet op een overval op geldtransport met ander geweld, niet zijnde licht geweld of bedreiging met geweld, gaat uit van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.
Het hof weegt als straf vermeerderende factoren mee, de mate van professionaliteit van de voorbereiding en de uitvoering van de overval, evenals het feit dat dit in een samenwerkingsverband plaatsvond. Reeds in juni 2015 is het criminele plan opgevat. In januari 2016 komt het tot een uitvoering van dit plan. Op 25 januari 2016 wordt de bestelling geplaatst en vijf dagen later vindt de overval plaats. Uit het hiervoor overwogene is gebleken dat verdachte actief betrokken was bij de overval, zowel in de dagen ervoor als ook gedurende de overval.
Het hof weegt voorts mee dat de koerier in de val is gelokt en er vervolgens excessief (en nodeloos, in de zin dat de koerier zijn sleutels had willen afgeven) geweld tegen hem is gebruikt, waarbij met een vuurwapen (op het hoofd van het slachtoffer) en met de dood is gedreigd. Tot slot weegt het hof als straf vermeerderende factor mee, de ernst van het psychische letsel bij het slachtoffer. Het slachtoffer was in die zin kwetsbaar dat hij nietsvermoedend zijn werkzaamheden aan het uitvoeren was, die meebrengen dat hij bij mensen aan en soms in huis moet komen. Bij het slachtoffer is PTSS (post traumatische stress) gediagnostiseerd ten gevolge van de overval. Gelet op bovenstaande omstandigheden gaat het hof voor het onder 1 bewezenverklaarde feit uit van een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren.
Redelijke termijn
Ten aanzien van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, en met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld.
Het hof constateert met de verdachte dat de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep is geschonden. Als beginpunt van de redelijke termijn neemt het hof de aanhouding van verdachte en de doorzoeking van zijn woning op 17 oktober 2016. Vanaf dat moment kon verdachte verwachten dat hij zou worden vervolgd. De zaak had dus in beginsel uiterlijk twee jaar later, op 17 oktober 2018, afgerond moeten zijn met een eindvonnis van de rechtbank. De rechtbank heeft echter op 4 november 2020 uitspraak gedaan. De redelijke termijn is in eerste aanleg daarmee met ruim 24 maanden overschreden. Dat is een forse overschrijding van de termijn die niet aan de verdediging te wijten is. Het hof houdt anderzijds rekening met het feit dat, vanwege het coronavirus en de daarmee samenhangende gevolgen voor het zittingsrooster van de rechtbank, de zaak kennelijk niet eerder op zitting kon worden gepland.
Door de officier van justitie is op 17 november 2020 hoger beroep ingesteld, het dossier is op 12 januari 2021 bij het hof binnengekomen, terwijl het hof op 2 maart 2023 arrest zal wijzen. De redelijke termijn is derhalve ook in hoger beroep met enkele maanden overschreden.
Het hof houdt in strafmitigerende zin rekening met het forse tijdsverloop van de zaak. Verdachte heeft daardoor lang in onzekerheid gezeten over de afdoening van de zaak. Het hof zal deze omstandigheid op navolgende wijze compenseren in de straf.
Conclusie ten aanzien van de straf
Naar het oordeel van het hof is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 5 jaren zonder meer passend en geboden gelet op de aard en ernst van de bewezenverklaarde strafbare feiten. Het hof heeft evenwel rekening te houden met overschrijding van de redelijke termijn in de fase van de berechting in eerste aanleg en hoger beroep, hetgeen aanleiding geeft tot strafvermindering. Het hof zoekt daarbij aansluiting bij de jurisprudentie van de Hoge Raad waaruit volgt dat bij een gevangenisstraf de vermindering in verband met het overschrijden van de redelijke termijn nooit meer dan zes maanden zal bedragen.
Gelet op al het voorgaande acht het hof, anders dan de eis van de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en zes maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6: 2 :10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof acht het niet opportuun om thans, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, een bevel tot gevangenneming van de verdachte te geven en zal daar dan ook niet toe overgaan.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd tot gedeeltelijke en hoofdelijke toewijzing conform de beslissing van de rechtbank, vermeerderd met de wettelijke rente, alsmede oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat de vordering dusdanig complex is dat deze zich niet leent voor een eenvoudige afdoening in een strafzitting dan wel dat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 32.181,31. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De vordering benadeelde partij bestaat uit de volgende posten:
Materiële schade bestaande uit:
Reis- en parkeerkosten € 443,97
Ziektekosten € 250,00
Verlies van arbeidsvermogen € 18.987,34
Totale materiële schade: € 19.671,31
Immateriële schade bestaande uit:
Voorschot op smartengeld € 12.500,00
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. De gevorderde reis-/parkeerkosten en ziektekosten acht het hof voldoende onderbouwd. De vordering is in zoverre onvoldoende/niet betwist. Het hof zal deze bedragen toewijzen.
Ten aanzien van de post ‘verlies van arbeidsvermogen’ acht het hof voldoende onderbouwd dat [slachtoffer] ten gevolge van de gewapende overval zijn werkzaamheden als koerier heeft moeten staken. Tot 1 februari 2017 heeft de werkgever van [slachtoffer] iedere maand zijn netto maandsalaris ter hoogte van € 1.620,89 uitbetaald. Per 1 februari 2017 is het salaris aangepast naar 70% van voornoemd maandsalaris. Dit betekent dat [slachtoffer] van 1 februari 2017 tot 1 februari 2018 per maand € 440,84 aan inkomensverlies heeft gehad. Dit komt neer op € 440,84 maal 12 maanden, is € 5.290,08. Het hof zal dit bedrag dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2018.
Het hof oordeelt dat de vordering voor zover inhoudende de aansprakelijkheid voor het verlies van inkomen dat [slachtoffer] ná 1 februari 2018 heeft geleden, nadere onderbouwing behoeft nu informatie van – onder meer – het UWV over de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid, ontbreekt. Aanhouding van de procedure ten einde [slachtoffer] daartoe in de gelegenheid te stellen levert naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom wordt [slachtoffer] voor dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. [slachtoffer] kan deze schadepost bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De post 'maaltijden’ ad € 2 .880,- wordt niet-ontvankelijk verklaard, nu naar het oordeel van het hof de post onvoldoende onderbouwd is.
Aan immateriële schadevergoeding is gevorderd een bedrag van € 12.500,-. Uit het voegingsformulier en het verhandelde ter zitting blijkt, anders dan de verdediging meent, genoegzaam van de grote impact en vergaande gevolgen van de roofoverval. Gelet hierop en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen, acht het hof een bedrag van € 12.500,- billijk.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededaders hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover [slachtoffer] voor het hele bedrag aansprakelijk is. Het hof zal verdachte dan ook hoofdelijk veroordelen tot betaling van het gehele bedrag.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die [slachtoffer] heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36f, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.