ECLI:NL:GHARL:2023:1694

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
21-000210-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van een ambtenaar in functie met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is veroordeeld voor het beledigen van een ambtenaar in functie, te weten een buitengewoon opsporingsambtenaar van de NS. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 27 september 2020 opzettelijk de ambtenaar heeft beledigd door de inhoud van een flesje cola over hem heen te gooien en in zijn richting te spugen. De verdachte had eerder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 8 januari 2021, waarin hij was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 week. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf geëist, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat de verdachte voor het beledigen van de ambtenaar een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 week met een proeftijd van 2 jaren opgelegd kreeg. De vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade had geleden, werd toegewezen tot een bedrag van € 200,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 27 september 2020. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte vrijsprak van een deel van de tenlastelegging, namelijk het gebruik van het scheldwoord 'kurwa', omdat dit niet als opzettelijke belediging kon worden aangemerkt. De uitspraak benadrukt de ernst van belediging van ambtenaren in functie en de gevolgen daarvan voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000210-21
Uitspraak d.d.: 24 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 8 januari 2021 met parketnummer 18-242039-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedag] 1983,
thans uit anderen hoofde verblijvende in P.I. Rijnmond – Stadsgevangenis Rotterdam te Hoogvliet (Rotterdam).

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ten aanzien van het hem tenlastegelegde feit tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 3 jaren. Voorts vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van de partij [benadeelde] , vermeerderd met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en bepaling dat vervangende gijzeling kan worden toegepast. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. L. Janse, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 8 januari 2021 veroordeeld ten aanzien van het hem tenlastegelegde feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij ter hoogte van € 200,00 aan immateriële schade toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 27 september 2020 te [plaats ] opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde] (BOA en werkzaam als medewerker Veiligheid & Servies bij de NS), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “Kurwa”, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door feitelijkheden, heeft beledigd, door “de inhoud van een flesje over die [benadeelde] heen te gooien” en/of “te spugen in de richting van die [benadeelde] ”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat niet enkel het beledigen van aangever door de inhoud van het flesje over hem heen te gooien en het spugen in zijn richting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, maar ook het door hem uitgesproken woord “kurwa”. Het gebruik door verdachte van het woord “kurwa” moet volgens de advocaat-generaal in deze context niet los worden gezien van de overige gedragingen van verdachte. Aangever en verbalisant [verbalisant] verklaren beiden in de aangifte, respectievelijk het proces-verbaal van bevindingen dat verdachte het woord “kurwa” meerdere malen en met luide stem in de richting van hen beiden heeft geroepen. Verbalisant [verbalisant] geeft ook aan dat omstanders hier verschrikt van opkeken op het station. Bovendien acht de advocaat-generaal het niet aannemelijk dat verdachte een andere intentie had met het roepen van het scheldwoord dan het uiten van zijn minachting voor aangever en verbalisant [verbalisant] .
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde feit. Hiertoe voert de verdediging allereerst aan dat verdachte aangeeft dat het woord “kurwa” doorgaans wordt gebruikt als een algemeen scheldwoord in de Poolse taal en dat hij dit ook als zodanig, als stopwoord, heeft gebruikt.
Deze verklaring van verdachte is volgens de verdediging in lijn met hetgeen uit het dossier naar voren komt, nu niet blijkt dat dit scheldwoord specifiek op aangever gericht was. Ten tweede brengt de verdediging naar voren dat verdachte ontkent met het flesje te hebben gegooid. Als dat wel zou zijn gebeurd dan zou dat het gevolg zijn geweest van het duwen van verdachte door aangever en verbalisant [verbalisant] . Ten slotte geeft verdachte wel aan te hebben gespuugd, maar hij ontkent dat dit in de richting van aangever zou zijn geweest. Hij geeft aan dat hij op de grond heeft gespuugd, omdat hij weinig adem kreeg.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het aan verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, voor zover inhoudende dat verdachte aangever heeft beledigd gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening door in zijn richting te spugen en de inhoud van een flesje over hem heen te gooien. Het hof is zodoende van oordeel dat het door de verdediging gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Uit het dossier blijkt dat verbalisanten [benadeelde] , tevens aangever, en [verbalisant] verdachte op 27 september 2020 op het station in [plaats ] vroegen naar zijn vervoersbewijs. Verdachte was niet in het bezit hiervan en daarom werd hem een uitstel van betaling overhandigd. Hierna vertrok verdachte. Enige tijd later keerde verdachte terug en hield hij een flesje cola vast in zijn hand. Uit de gedragingen van verdachte maakten de verbalisanten op dat hij voornemens was te reizen op het hem zojuist gegeven uitstel van betaling. Nadat aangever hem duidelijk had gemaakt dat dit niet mogelijk was en dat hij een kaartje diende te kopen, werd verdachte boos. Hij maakte een beweging met zijn hand waarin hij het flesje vasthad, richting aangever waardoor de inhoud van het flesje op hem terechtkwam. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt dat aangever hierna probeerde verdachte op afstand te houden. Nadat dit niet lukte, paste aangever een “lowkick” toe. Hierop begon verdachte in zijn richting te spugen. Op dit moment besloten aangever en verbalisant [verbalisant] om verdachte aan te houden door hem vast te pakken, te boeien en naar de grond te brengen. Terwijl verdachte geboeid op de grond lag, bleef hij spugen richting aangever. Aangever heeft verklaard dat hij zich door de gedragingen van verdachte beledigd voelde.
Ten aanzien van het roepen van het woord “kurwa” door verdachte is het hof van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel vastgesteld kan worden dat verdachte door het voornoemde scheldwoord te roepen aangever opzettelijk heeft willen beledigen. Hoewel het scheldwoord, naar het hof begrijpt op basis van de verklaring van verdachte en het verhandelde ter terechtzitting, in de Poolse taal de betekenis “hoer” heeft, kan het woord ook als algemeen scheldwoord worden gebruikt. Het hof begrijpt dat “kurwa” hiermee tevens kan worden begrepen als “fuck/shit” of “kut/godverdomme”. Uit de verklaring van verdachte bij de politie, het proces-verbaal van aangifte en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] blijkt dat verdachte dit scheldwoord op twee momenten heeft gebruikt, namelijk op het moment dat verdachte naar zijn treinkaartje werd gevraagd, gevolgd door het uitschrijven van de uitstel van betaling en op het moment dat verdachte na het uitschrijven hiervan weer wegliep.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij het scheldwoord als stopwoord, dan wel als algemene vloek, heeft gebruikt. Het hof is op basis hiervan van oordeel dat verdachte dit scheldwoord heeft gebruikt als een uiting van frustratie en niet als belediging. Zodoende is het hof van oordeel dat verdachte voor wat betreft dit onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 september 2020 te [plaats ] opzettelijk een ambtenaar, te weten [benadeelde] (BOA en werkzaam als medewerker Veiligheid & Service bij de NS), gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door “de inhoud van een flesje over die [benadeelde] heen te gooien” en “te spugen in de richting van die [benadeelde] ”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beledigen van aangever, te weten een buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam als medewerker Veiligheid & Service bij de Nederlandse Spoorwegen, door in zijn richting te spugen en de inhoud van een flesje over hem heen te gooien. Verdachte heeft door deze gedraging geen respect getoond voor de buitengewoon opsporingsambtenaar die vanuit zijn functie aanwezig is op het station voor de ondersteuning en veiligheid van alle reizigers, dus ook voor dat van verdachte.
Het hof weegt bij de strafoplegging het uittreksel van de justitiële documentatie van verdachte van 9 januari 2023 mee. Hieruit blijkt onder andere dat verdachte na het bewezenverklaarde feit meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat verdachte op dit moment is geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders. Deze maatregel is door de rechtbank Den Haag bij vonnis van 29 november 2022 voor de duur van 1 jaar opgelegd. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangegeven dat hij cursussen volgt in deze inrichting en dat hij een programma gaat starten om zijn verslavingsproblematiek aan te pakken. In het licht hiervan acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet opportuun. Zodoende acht het hof een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 200,00, bestaande uit immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 200,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 september 2020 tot aan de dag van algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeeltde verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legtaan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaaltde duur van de gijzeling op ten hoogste 4 (vier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaaltdat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaaltde aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 september 2020.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van I.C. Bita, griffier,
en op 24 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.