ECLI:NL:GHARL:2023:1678

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
200.293.768/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot medebrenging van getuigen in hoger beroep inzake partneralimentatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 21 februari 2023 een tussenbeschikking gegeven in een hoger beroep betreffende partneralimentatie. De verzoekster, de vrouw, heeft in hoger beroep verzocht om getuigen te horen die zouden kunnen verklaren over haar samenwoning met een derde persoon, [naam1]. Het hof heeft in eerdere beschikkingen geoordeeld dat de vrouw heeft samengeleefd met [naam1] en dat zij tegenbewijs moet leveren. Tijdens de zittingen op 4 en 9 januari 2023 zijn de opgeroepen getuigen [naam2] en [naam3] niet verschenen. De vrouw heeft verzocht om een bevel tot medebrenging van deze getuigen, maar het hof heeft geoordeeld dat dit verzoek niet proportioneel is. Het hof heeft vastgesteld dat de getuigen bij exploot zijn opgeroepen, maar dat de waarheidsvinding niet rechtvaardigt dat de getuigen met de sterke arm naar de zitting worden gebracht. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waarom de getuigen relevante informatie kunnen verstrekken. Het hof heeft het verzoek van de vrouw om de getuigen te laten brengen afgewezen en heeft partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de gehouden getuigenverhoren. De beslissing is genomen in het openbaar en is op 21 februari 2023 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.293.768/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 243877)
beschikking van 21 februari 2023
inzake
[verzoekster](de vrouw),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. B. Molenaar te Wijchen,
en
[verweerder](de man),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Blokzijl te Meppel.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 1 maart 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een journaalbericht namens de man van 25 maart 2022 met bijlage(n) (opgave van getuigen);
- een e-mailbericht namens de vrouw van 21 juni 2022 met bijlage(n) (oproepingsexploten);
- een journaalbericht namens de man van 28 juni 2022 met bijlage(n) (oproepingsbrieven);
- een e-mailbericht namens de vrouw van 29 juni 2022;
- een e-mailbericht namens de vrouw van 1 juli 2022;
- een proces-verbaal van getuigenverhoor van 4 juli 2022;
- een proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 juli 2022;
- een journaalbericht namens de vrouw van 8 juli 2022 (verzoek oproepen getuigen);
- een journaalbericht namens de man van 12 juli 2022 (referte);
- een journaalbericht namens de vrouw van 25 november 2022 met bijlage(n) (oproepingsexploten);
- een brief van getuige [naam3] van 4 januari 2023 aan het hof;
- een journaalbericht namens de vrouw van 6 januari 2023 met bijlage(n);
- een proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 januari 2023.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 1 maart 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof de vrouw toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands bewezen stelling dat zij heeft samengeleefd met [naam1] als ware zij gehuwd in de zin van artikel 1:160 BW.
2.3
Op 4 en 5 juli 2022 hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. Voor die verhoren bleek een verkeerde [naam2] te zijn opgeroepen. [naam3] (hierna [naam3] ) is toen niet verschenen.
De vrouw heeft vervolgens – daartoe in de gelegenheid gesteld – op 8 juli 2022 het hof laten weten dat zij het verzoek om deze getuigen te horen handhaaft. De vrouw heeft toegelicht dat [naam2] (hierna: [naam2] ) in de periode van de vermeende samenwoning met [naam1] veelvuldig contact met de vrouw had en kan verklaren dat zij niet met [naam1] heeft samengewoond. Over [naam3] heeft zij gemeld – voor zover relevant – dat hij [naam1] kent, dat deze geen relatie met de vrouw heeft gehad en ook niet bij de vrouw heeft gewoond.
De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Gelet op de gegeven toelichting van de vrouw is het hof akkoord gegaan met het horen van deze getuigen, welk verhoor is bepaald op 9 januari 2023.
Bij het getuigenverhoor van 9 januari 2023 zijn de twee door de vrouw opgeroepen getuigen [naam2] en [naam3] niet verschenen. Namens de vrouw is toen aan het hof verzocht om een bevel medebrenging voor deze twee getuigen af te geven. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij de man zich tegen het verzoek van de vrouw heeft verzet. Vervolgens heeft de raadsheer-commissaris medegedeeld dat het hof een beslissing zal nemen op het verzoek van de vrouw.
2.4
Op grond van artikel 172 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv.) kan de rechter bevelen, dat de op een oproeping bij exploot niet ter zitting verschenen getuige door de openbare macht voor de rechter wordt gebracht op een door de rechter te bepalen dag en uur om aan zijn verplichting als getuige te voldoen.
2.5
Het hof stelt vast dat de getuigen beiden bij exploot zijn opgeroepen, zodat daarmee aan dit formele vereiste van artikel 172 Rv. is voldaan. De rechter kan vervolgens een bevel tot medebrenging afgeven maar is daar niet toe verplicht. De rechter beoordeelt of het belang van de waarheidsvinding toepassing van deze maatregel rechtvaardigt. De waarheidsvinding is een zwaarwegend procedureel belang, maar daartegenover is een bevel om een getuige door de politie te laten ophalen en voor de rechter te brengen een ingrijpende maatregel die proportioneel moet zijn in de gegeven omstandigheden.
Getuige [naam3]
2.6
Getuige [naam3] (hierna [naam3] ) is voor beide getuigenverhoren opgeroepen en niet verschenen. [naam3] heeft in een brief aan het hof van 4 januari 2023 (waarvan partijen een afschrift hebben ontvangen) – voor zover hier van belang – het volgende geschreven:
“Ik ben bekend met een geschil tussen mevrouw [verzoekster] en haar ex-man. Ik ben er ook mee bekend dat zij beweert dat ik in het verleden een relatie met haar heb gehad. Dat laatste is zeer zeker niet het geval. Meer dan enkel vriendschappelijk contact is er tussen mij en mevrouw [verzoekster] tezamen met haar partner [verweerder] nooit geweest. Van een liefdesrelatie tussen ons beide is dus ook nooit sprake geweest. Dat is nu wel wat ik uit meerdere hoeken hoor, dat mevrouw [verzoekster] dat beweert, maar dat is dus niet juist.
(…) Van de relatie tussen mevrouw [verzoekster] en de heer [naam1] kan ik al helemaal niks zinnigs verklaren. Ik weet dat zij een relatie hadden, maar hoe en wat en of zij met elkaar samenleefden is mij verder onbekend.”
2.7
De vrouw heeft tijdens de zitting van 4 juli 2022 verklaard dat zij een kortstondige relatie heeft gehad met [naam3] en niet met [naam1] . Tijdens de zitting van 9 januari 2023 is namens de vrouw aangegeven dat [naam3] kan verklaren over de aard van haar relatie met [naam1] ; dat het een zakelijke relatie was.
De vrouw heeft in de procedure niet eerder gerept over een relatie met [naam3] , terwijl [naam3] zelf deze gestelde relatie ontkent. Wat daar verder van zij, zelfs als die relatie zou komen vast te staan, dan staat dat niet, en zeker niet zonder meer, in de weg aan de vaststelling dat zij heeft samengeleefd met [naam1] .
2.8
Het hof heeft onder r.o. 5.9 van de (tussen)beschikking van 1 maart 2022 reeds geoordeeld dat de affectieve relatie tussen de vrouw en [naam1] vast staat. Het is aan de vrouw tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen stelling dat zij heeft samengeleefd met [naam1] . [naam3] zegt dat hij hierover niets kan verklaren. De vrouw heeft op de zitting van 9 januari 2023 niet nader kunnen aangeven waarom het van belang is dat [naam3] toch wordt gehoord. Ter zitting van 9 januari 2023 is desgevraagd gebleken dat de advocaat van de vrouw geen contact heeft opgenomen met [naam3] , ook niet na de brief van 4 januari 2023, om hier meer duidelijkheid over te krijgen.
2.9
De vrouw heeft bovendien in de procedure niets overgelegd om haar betwisting van de samenwoning te onderbouwen (anders dan de BRP-uittreksels van [naam1] waarover het hof reeds in r.o. 5.10 van de (tussen)beschikking van 1 maart 2022 heeft geoordeeld), dit ondanks dat zij onder punt 15 van haar hoger beroepschrift had aangekondigd nadere bewijsstukken te overleggen.
2.1
Kort gezegd komt het er naar het oordeel van het hof op neer dat de vrouw een getuige met de sterke arm naar het gerechtsgebouw wil laten brengen die zelf zegt niets te kunnen verklaren en dat er (verder) niets ligt om haar stelling dat deze getuige relevante informatie kan verstrekken te onderbouwen.
2.11
Het hof neemt voorts in aanmerking dat de vrouw [naam1] zelf niet heeft opgeroepen als getuige met de toelichting dat zij dit om haar moverende redenen niet doet. Deze keuze is aan de vrouw, maar wanneer de vrouw er vervolgens voor kiest om andere personen die minder direct betrokken zijn bij hetgeen aan de orde is als getuige op te roepen, en, bij niet verschijnen, om een bevel medebrenging verzoekt, mag van haar worden verlangd dat zij zich terdege voorbereidt op vragen van het hof over de rechtvaardiging van de verzochte vergaande maatregel. Dat heeft de vrouw echter nagelaten.
2.12
Al deze omstandigheden tezamen maken dat het hof van oordeel is dat de ingrijpende maatregel van een bevel medebrenging ten aanzien van deze getuige niet proportioneel is; het belang van de waarheidsvinding rechtvaardigt niet de maatregel van een bevel medebrenging ten aanzien van deze getuige. Het hof zal het verzoek van de vrouw met betrekking tot deze getuige dan ook afwijzen.
Getuige [naam2]
2.13
Getuige [naam2] is voor het eerst voor het getuigenverhoor van 9 januari 2023 opgeroepen. Ter zitting van 9 januari 2023 is, nadat de waarnemend advocaat van de vrouw tijdens een schorsing daarover contact had gezocht met mr. Molenaar, advocaat van de vrouw, gebleken dat [naam2] zelf naar aanleiding van de oproeping telefonisch contact heeft opgenomen met mr. Molenaar. [naam2] heeft toen aangegeven dat hij niet kon of wilde getuigen en als hij zou verklaren dat het dan belastend zou zijn voor de vrouw.
2.14
Op de zitting van 9 januari 2023 is namens de vrouw toegelicht dat [naam2] een café had recht tegenover de woning van de vrouw en zicht had op haar woning. [naam2] heeft wellicht iets gezien of juist niet gezien waarop hij bevraagd kan worden. Het hof stelt vast dat, hoewel [naam2] ruim voor het getuigenverhoor contact heeft gezocht met de advocaat van de vrouw, namens de vrouw geen onderzoek is gedaan naar dat wat deze getuige zou kunnen verklaren. Dat [naam2] ‘wellicht’ iets heeft gezien is in dat kader onvoldoende om het belang van een getuige te kunnen ondersteunen.
2.15
Met inachtneming van dat wat hiervoor in 2.9 en 2.11 is overwogen is het hof van oordeel dat de ingrijpende maatregel van een bevel medebrenging ook ten aanzien van getuige [naam2] niet proportioneel is; het belang van de waarheidsvinding rechtvaardigt niet de maatregel van een bevel medebrenging ten aanzien van deze getuige. Het hof zal het verzoek van de vrouw ook op dit punt afwijzen.
Vervolg
2.16
Nu het hof het verzoek van de vrouw ten aanzien van beide getuigen zal afwijzen, betekent dit dat de door de man en de vrouw opgeroepen getuigen zijn gehoord, dan wel niet verschenen, zodat er geen getuigen meer zijn om te horen. Het hof sluit daarom het getuigenverhoor en zal partijen in de gelegenheid stellen nog schriftelijk te reageren op de gehouden getuigenverhoren. Hieronder geeft het hof aan op welke wijze dat zal gebeuren.

4.De beslissing

Het hof,
wijst af het verzoek van de vrouw om de getuigen [naam2] en [naam3] met een bevel in de zin van artikel 172 Rv. voor het hof te laten brengen;
bepaalt dat partijen
uiterlijk op 7 maart 2023een schriftelijke reactie op de gehouden getuigenverhoren mogen inbrengen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, A.P. de Jong-de Goede, en F. Kleefmann, bijgestaan door de griffier, en is op 21 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.