ECLI:NL:GHARL:2023:1674

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
27 februari 2023
Zaaknummer
200.310.734/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging omgangsregeling tussen vader en minderjarige na ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter, die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzocht om de voorwaarden die aan de omgang zijn verbonden te wijzigen. Deze voorwaarden hielden in dat de pleegvader aanwezig moest zijn tijdens de omgang en dat de vader zich moest onthouden van het bespreken van volwassen zaken.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader en de moeder de ouders zijn van de minderjarige, die in 2017 is geboren en sinds juni 2017 in een pleeggezin verblijft. De ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing zijn sindsdien steeds verlengd. De vader heeft in eerdere procedures geprobeerd om de omgangsregeling te wijzigen, maar zijn verzoeken zijn afgewezen. In de bestreden beschikking van de rechtbank Noord-Nederland was de omgangsregeling vastgesteld op één keer per vier weken, met de aanwezigheid van de pleegvader en zonder bespreking van volwassen zaken.

Het hof heeft geoordeeld dat de verplichte aanwezigheid van de pleegvader niet in het belang van de minderjarige is, gezien de spanningen die deze voorwaarde met zich meebrengt. Ook de voorwaarde om volwassen zaken niet te bespreken tijdens de omgang is door het hof opgeheven, omdat dit ook leidt tot onnodige conflicten. Het hof heeft de verzoeken van de vader om de voorwaarden te wijzigen toegewezen en de overige verzoeken afgewezen. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.310.734/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 210080)
beschikking van 23 februari 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Gürcan te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling,
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering(de GI),
gevestigd te Groningen,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders](de pleegouders),
wonende op een geheim, bij het hof bekend, adres.
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 3 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 29 april 2022;
- een journaalbericht namens de vader van 16 juni 2022 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 20 juni 2022 met bijlage(n);
- een brief van de GI van 20 januari 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 25 januari 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 januari 2023 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn verschenen
[naam1] en [naam2] .

3.De feiten

3.1
De vader en [de moeder] (hierna: de moeder) zijn de ouders van [de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren [in] 2017.
3.2
Bij beschikking van 17 mei 2017 is de ondertoezichtstelling uitgesproken over de toen nog ongeboren [de minderjarige] . [de minderjarige] is in juni 2017 middels een machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg geplaatst. Deze kinderbeschermingsmaatregelen zijn nadien steeds verlengd. Sinds april 2020 verblijft [de minderjarige] in het huidige pleeggezin.
3.3
Bij beschikking van 30 april 2020 is het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] beëindigd. De rechtbank heeft de GI tot voogd over [de minderjarige] benoemd.
3.4
Bij kort geding vonnis van 24 november 2020 heeft de voorzieningenrechter een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld, waarbij de vader en [de minderjarige] één keer in de vier weken gedurende één uur (begeleide) omgang met elkaar hebben.
3.5
In april 2021 is de vader een nieuw kort geding gestart, waarin hij heeft gevorderd dat de voogd veroordeeld zou worden om mee te werken en uitvoering te geven aan de omgangsregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 24 november 2020. Bij vonnis van 17 mei 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de vader afgewezen.
3.6
Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 november 2020 gewijzigd en heeft de rechter – uitvoerbaar bij voorraad – als omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld:
  • dat de vader en [de minderjarige] één keer in de vier weken gedurende één uur begeleide omgang hebben,
  • waarbij de pleegvader aanwezig zal zijn zo lang de voogd dit noodzakelijk acht en noodzaak van de aanwezigheid van de pleegvader jaarlijks door de voogd wordt geëvalueerd, en
  • waarbij de vader zich onthoudt van het bespreken van volwassenenzaken tijdens de omgang met [de minderjarige] .
Voorts heeft de rechtbank de verzoeken van de vader tot (terug)plaatsing van [de minderjarige] bij hem, tot het opleggen van een dwangsom en tot de mogelijkheid van inzet van de sterke arm van politie en justitie, afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de GI, gedaan in eerste aanleg, alsnog af te wijzen en de verzoeken van de vader, gedaan in eerste aanleg, alsnog toe te wijzen.
4.2
De GI voert mondeling verweer en zij verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

(Onmiddellijke) plaatsing bij de vader
5.1
De vader is van mening dat het perspectief van [de minderjarige] niet in het pleeggezin is, maar bij hem. Hij vindt dan ook dat [de minderjarige] onmiddellijk bij hem geplaatst moet worden. Het hof is echter van oordeel dat plaatsing van [de minderjarige] bij de vader op dit moment niet aan de orde is. Dit heeft ermee te maken dat [de minderjarige] een beschadigd en kwetsbaar meisje is. [de minderjarige] heeft veel meegemaakt in haar jonge leven en kampt op meerdere gebieden met ontwikkelingsachterstanden. Ze praat nauwelijks en kan moeilijk zonder toezicht. Dit maakt dat sprake is van een verzwaarde opvoedbehoefte. [de minderjarige] heeft tot op heden nimmer bij de vader gewoond. Voordat plaatsing bij de vader aan de orde zou kunnen zijn, zal eerst een gedegen onderzoek moeten plaatsvinden naar zowel de mogelijkheden van de vader als de mogelijkheden van [de minderjarige] voor het wonen bij de vader. Het onderzoek dat in 2018 op verzoek van de vader door een psycholoog van [naam3] heeft plaatsgevonden, acht het hof daarvoor te summier. Naar het oordeel van het hof moet een ouderschapsbeoordeling plaatsvinden. De GI heeft ter zitting verklaard dat zij bereid is om te kijken naar de mogelijkheden hiervoor. Het hof acht het echter niet in het belang van [de minderjarige] om de uitkomst van een dergelijk onderzoek in het kader van deze procedure af te wachten.
5.2
Ter zitting is besproken dat plaatsing bij de vader (ook) niet mogelijk is, nu de vader geen gezag over [de minderjarige] heeft. De vader heeft vervolgens – net als in eerste aanleg – ter zitting een verzoek gedaan tot aanhouding van de procedure, zodat hij de gelegenheid krijgt aanvullend herstel in het ouderlijk gezag te verzoeken. De vader heeft daarbij te kennen gegeven open te staan voor een raadsonderzoek. Het hof begrijpt dat de vader dit verzoek heeft gedaan om de plaatsing van [de minderjarige] bij de vader formeel mogelijk te maken. Het hof verwijst echter naar de voorgaande overwegingen, waaruit naar voren komt dat de plaatsing van [de minderjarige] bij de vader op dit moment reeds op andere – niet formele – gronden niet aan de orde is. Het herstel van het gezag van de vader over [de minderjarige] zou op dit moment dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Het hof zal het verzoek van de vader om aanhouding daarom afwijzen.
Omgangsregeling
5.3
Ingevolge artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De bevoegdheid om een dergelijk verzoek te doen, komt ook aan een gecertificeerde instelling toe.
5.4
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, zodat de eerder vastgestelde omgangsregeling voor wijziging vatbaar is. Voorts is niet in geschil dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] eenmaal in de vier weken één uur, begeleid, dient plaats te vinden. Het geschil tussen partijen ziet op de invulling van de omgangsregeling. De vader is het namelijk niet eens met de voorwaarden die de GI aan de omgang tussen de vader en [de minderjarige] stelt, die kort gezegd inhouden dat de pleegvader bij de omgang aanwezig is en dat de vader tijdens de omgang met [de minderjarige] geen volwassenenzaken mag bespreken.
5.5
De vader verzoekt de voorwaarde ten aanzien van de verplichte aanwezigheid van de pleegvader bij de omgang tussen de vader en [de minderjarige] , af te wijzen. De GI voert hierover aan dat het in het belang van [de minderjarige] is om de voorwaarde met betrekking tot de aanwezigheid van (de pleegvader als) een hechtingsfiguur voor [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten, te behouden. Pleegzorg heeft als richtlijn om in ieder geval tot een leeftijd van 6 jaar een hechtingsfiguur bij de omgang aanwezig te laten zijn. De GI wijst er daarnaast op dat [de minderjarige] de vader niet goed kent. Het hof overweegt dat deze voorwaarde is bedoeld om rustige omgangsmomenten te creëren voor [de minderjarige] , maar dat blijkt dat het juist spanningen en discussies te veroorzaakt. Zo is in november 2021 tijdens een omgangsmoment sprake geweest van een incident tussen de vader en de pleegvader, omdat de vader het niet eens was met de aanwezigheid van de pleegvader bij de omgang. De vader heeft [de minderjarige] , zonder voorafgaand overleg met de voogdijmedewerker, meegenomen naar een andere kamer en heeft daar de omgang voortgezet. Eerder is ook al discussie ontstaan toen de voormalige pleegvader kort na overplaatsing van [de minderjarige] naar het huidige pleeggezin als hechtingsfiguur bij de omgang aanwezig zou zijn. Daarnaast heeft de vader, gelet op het feit dat [de minderjarige] regelmatig naar de pleegvader kijkt, het gevoel dat [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten niet zichzelf kan zijn. Mogelijk zit [de minderjarige] op dat moment in een loyaliteitsconflict. Het hof merkt op dat deze spanningen voorkomen kunnen worden indien de pleegvader niet aanwezig is bij de omgangsmomenten. Hierbij is bovendien relevant dat pleegzorg samen met het pleeggezin recentelijk tot de conclusie is gekomen dat het huidige pleeggezin niet meer een passende plek is voor [de minderjarige] . Momenteel wordt door pleegzorg gekeken voor een passende plek in een gezinssituatie binnen [naam4] . Dit maakt dat de (huidige) pleegvader binnen afzienbare termijn niet langer als pleegouder bij [de minderjarige] betrokken zal zijn.
Het voorgaande maakt dat de voorwaarde ten aanzien van de verplichte aanwezigheid van de pleegvader, dan wel een andere hechtingsfiguur voor [de minderjarige] , naar het oordeel van het hof niet het belang van [de minderjarige] dient, zodat dit niet langer als voorwaarde voor de omgang tussen de vader en [de minderjarige] zal moeten gelden. Het hof betrekt bij dit oordeel dat onbetwist vast staat dat de vader en [de minderjarige] het onderling goed hebben tijdens de omgangsmomenten. De omgangsmomenten zijn daarnaast van korte duur en vinden bovendien onder begeleiding van een voogdijmedewerker plaats, zodat – voor zover nodig – toezicht op het verloop van de omgang kan worden gehouden. Het hof zal daarom het verzoek van de vader ten aanzien van de voorwaarde met betrekking tot de verplichte aanwezigheid van de pleegvader, dan wel een andere hechtingsfiguur voor [de minderjarige] , toewijzen.
5.6
Daarnaast verzoekt de vader de voorwaarde ten aanzien van het zich onthouden van het bespreken van volwassenenzaken door de vader tijdens de omgangsmomenten, af te wijzen. Het hof is met de GI van oordeel dat [de minderjarige] niet belast dient te worden met volwassenenzaken tijdens de omgang. Toch komt het hof tot de conclusie dat deze voorwaarde evenmin in het belang van [de minderjarige] lijkt te zijn, omdat ook deze voorwaarde leidt tot discussies en een strijd oplevert tussen de vader enerzijds en de GI en de pleegvader anderzijds, waarmee [de minderjarige] tijdens de omgangsmomenten wordt geconfronteerd. Daar komt bij dat het bespreken van volwassenenzaken door de vader voornamelijk gericht lijkt te zijn op de pleegvader. Nu het hof hiervoor al heeft overwogen dat de voorwaarde van de aanwezigheid van de pleegvader niet zal worden gehandhaafd, ziet het hof geen reden om deze voorwaarde als harde voorwaarde te handhaven. Het hof zal het verzoek van de vader ten aanzien van deze voorwaarde dan ook toewijzen.
Het hof wenst daarbij wel te benadrukken dat het vervallen van deze voorwaarde niet wegneemt dat het doel van die voorwaarde, namelijk dat tussen de vader en [de minderjarige] onbelast contact plaatsvindt binnen een positieve en rustige sfeer, dient te worden nagestreefd. Het hof begrijpt dat de vader zijn ongenoegen met de voogdijmedewerker wenst te bespreken, maar de vader moet inzien dat de omgangsmomenten hiervoor niet geschikt zijn. De omgangsmomenten zijn bedoeld voor het contact tussen de vader en [de minderjarige] , waarbij het in het belang van [de minderjarige] is dat de vader zich volledig concentreert op [de minderjarige] . Hierbij is geen plaats voor discussies tussen volwassenen over bijvoorbeeld de verzorging van [de minderjarige] . Gesprekken over afspraken en beleid ten aanzien van [de minderjarige] moeten op een ander moment dan tijdens de omgangsmomenten worden gevoerd. Het hof merkt op dat dit niet betekent dat de vader geen kritische opmerkingen mag maken, maar enkel dat de vader hier een geschikt moment voor moet kiezen, waarbij het van belang is dat [de minderjarige] hiermee niet wordt belast.
5.7
De verzoeken van de vader ten aanzien van de dwangsom en de inzet van de sterke arm wijst het hof af. Het hof ziet namelijk geen aanleiding om aan te nemen dat de GI de omgangsregeling niet zal nakomen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de verzoeken van de vader met betrekking tot de voorwaarden van de omgangsregeling toewijzen en de overige verzoeken van de vader afwijzen.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
3 februari 2022, voor zover daarbij aan de omgang tussen [de minderjarige] en de vader voorwaarden zijn verbonden met betrekking tot de aanwezigheid van de pleegvader en het bespreken van volwassenzaken;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 3 februari 2022, voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, J.G. Knot en C. Coster, bijgestaan door mr. L. Kiemel als griffier, en is op 23 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.