ECLI:NL:GHARL:2023:1576

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.318.628
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Termijn voor indienen van hoger beroep in echtscheidingsprocedure bij niet-verschenen echtgenoot

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een echtscheidingsprocedure. De vrouw, die in eerste aanleg niet was verschenen, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 juli 2022, waarin de echtscheiding en nevenvoorzieningen zijn uitgesproken. De vrouw verzocht het hof om de bestreden beschikking deels te vernietigen en nieuwe beslissingen te nemen over een deel van de nevenvoorzieningen. De man, die wel aanwezig was in de procedure, betwistte de ontvankelijkheid van het hoger beroep en stelde dat de vrouw haar beroepschrift te laat had ingediend. Hij voerde aan dat artikel 820 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) niet van toepassing was, omdat de vrouw niet in hoger beroep was gekomen van de echtscheiding zelf, maar alleen van de nevenvoorzieningen.

Het hof heeft overwogen dat de echtscheiding en de nevenvoorzieningen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat de regels van artikel 820 Rv van toepassing zijn op beide. Aangezien de vrouw in eerste aanleg niet was verschenen, geldt voor haar de afwijkende regeling van artikel 820 Rv met betrekking tot de termijn voor het instellen van hoger beroep. De beschikking was op 18 juli 2022 op een andere wijze aan de vrouw betekend, waardoor de beroepstermijn op 4 november 2022 eindigde. Het hof concludeerde dat het beroepschrift tijdig was ingediend op 2 november 2022, waardoor de vrouw ontvankelijk werd verklaard in haar hoger beroep.

Het hof heeft de man vervolgens een termijn van zes weken gegeven om een verweerschrift in te dienen, al dan niet met incidenteel hoger beroep. De beschikking is uitgesproken in het openbaar, met de aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.628 en 200.318.629
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 531339)
beschikking van 21 februari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E. van de Burgwal te Amersfoort,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. I.C. van Schip te Soest.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 8 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder te noemen: de bestreden beschikking). De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en nevenvoorzieningen getroffen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Op 2 november 2022 heeft het hof het beroepschrift van de vrouw ontvangen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en nieuwe beslissingen te nemen voor een deel van de nevenvoorzieningen.
2.2
Bij brief van 14 november 2022 heeft het hof de man in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de ontvankelijkheid van het hoger beroep. De advocaat van de man heeft op 28 november 2022 aan het hof hierover een brief gestuurd.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2023 plaatsgevonden. Hierbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw, en
- de man, met zijn advocaat.

3.De motivering van de beslissing

Waar gaat het over?
3.1
In deze beschikking is alleen aan de orde of het hoger beroep van de vrouw tijdig is ingesteld.
Wat staat er in de wet?
3.2
Artikel 820, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat - in afwijking van het bepaalde in artikel 358, tweede lid, Rv - een echtgenoot die in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen, tegen een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is toegewezen, hoger beroep kan instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en overeenkomstig het tweede lid openlijk in de Staatscourant bekend is gemaakt.
Wat vindt de man?
3.2
De man voert aan dat de vrouw haar beroepschrift te laat heeft ingediend. De vrouw doet ten onrechte een beroep op artikel 820 Rv. Dit artikel is volgens de man alleen van toepassing als (ook) hoger beroep is ingesteld tegen de echtscheiding. De vrouw is niet in hoger beroep gekomen van de uitgesproken echtscheiding, maar alleen van een deel van de door de rechtbank getroffen nevenvoorzieningen. Daarom is niet artikel 820 Rv van toepassing, maar artikel 358, tweede lid, Rv en op grond daarvan is het beroepschrift te laat ingediend.
Wat vindt de vrouw?
3.3
De vrouw voert aan dat artikel 820 Rv van toepassing is, omdat zij bij de rechtbank in de echtscheidingsprocedure niet is verschenen. Uit de tekst van artikel 820 Rv volgt dat dit artikel ook van toepassing is als alleen hoger beroep wordt ingesteld tegen de in de echtscheidingsbeschikking getroffen nevenvoorzieningen, en niet tegen de echtscheiding zelf.
Overwegingen en beslissing van het hof
3.4
In een echtscheidingsbeschikking kunnen naast het uitspreken van de echtscheiding ook nevenvoorzieningen worden getroffen. De echtscheiding en de nevenvoorzieningen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden; de beschikking vormt één geheel, want de nevenvoorzieningen gelden niet zonder de echtscheiding. Hieruit volgt dat de regels in artikel 820 Rv met betrekking tot de termijn voor het instellen van hoger beroep van toepassing zijn op zowel de echtscheiding als op de nevenvoorzieningen. Anders dan de man betoogt, hoefde de vrouw daarom niet ook hoger beroep in te stellen tegen de echtscheiding zelf.
3.5
Nu de vrouw in eerste aanleg niet is verschenen geldt voor haar de in artikel 820 Rv afwijkende regeling met betrekking tot de termijn voor het instellen van hoger beroep tegen de bestreden beschikking. De bestreden beschikking is op 18 juli 2022 niet in persoon, maar op een andere wijze aan de vrouw betekend, deze is namelijk in een gesloten envelop op haar adres bezorgd omdat zij niet thuis was. Vervolgens is de beschikking op 4 augustus 2022 openlijk bekendgemaakt door middel van plaatsing van een uittreksel hiervan in de Staatscourant. Gelet op het voorgaande gaat het hof voor de aanvang van de beroepstermijn uit van deze datum. Dat betekent dat de vrouw tot en met 4 november 2022 beroep kon in stellen. Het beroepschrift is op 2 november 2022 - en dus tijdig - bij het hof ingekomen. De vrouw is derhalve ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
3.6
Op grond van artikel 361, derde lid Rv in combinatie met artikel 1.3.2 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven zal het hof de man een termijn van zes weken geven om een verweerschrift (al dan niet met incidenteel hoger beroep) in te dienen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vrouw ontvankelijk in haar verzoek in hoger beroep;
bepaalt dat de man tot en met 5 april 2023 de gelegenheid heeft om een verweerschrift (al dan niet met incidenteel hoger beroep) in te dienen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, K.A.M. van Os-ten Have en K. Mans, bijgestaan door mr. I.M. Redert als griffier, en is op 21 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.