ECLI:NL:GHARL:2023:1575

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.322.958/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard wrakingsverzoek tegen raadsheren in strafzaak

Op 20 februari 2023 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. De verzoeker, die in detentie verbleef, had de raadsheren mr. M.C. Fuhler en mr. J. Dolfing gewraakt op basis van vermeende vooringenomenheid. Tijdens de zitting heeft de verzoeker aangegeven niet langer aanwezig te willen zijn, terwijl zijn advocaat, mr. J.P.W. Nijboer, de verdediging voerde. De raadsheren gaven aan niet in de wraking te berusten.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering en de artikelen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De verzoeker stelde dat de wijze waarop mr. Fuhler vragen stelde en stukken voorhield, bij hem een subjectieve vrees voor vooringenomenheid wekte. De wrakingskamer oordeelde echter dat deze subjectieve vrees niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van (de schijn van) vooringenomenheid.

Wat betreft mr. Dolfing werd enkel gesteld dat de verzoeker zich overvallen voelde door haar aanwezigheid, omdat zij niet bij eerdere zittingen aanwezig was geweest. De wrakingskamer oordeelde dat de wijziging in de samenstelling van de kamer op zich geen aanwijzing voor vooringenomenheid vormt. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard, en de beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden wrakingskamer parketnummer 21-002493-20
beslissing van 20 februari 2023
op het mondelinge verzoek van:
[verzoeker] ,
geboren te [plaats1] [in] 1975, thans verblijvende in PI [verblijfplaats] , verzoeker in het wrakingsincident,
bijgestaan door mr. J.P.W. Nijboer, advocaat te Utrecht,
dat strekt tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mr. M.C. Fuhler en mr. J. Dolfing,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij de afdeling strafrecht van het hof is onder voormeld parketnummer het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 10 juli 2020 aanhangig.
1.2
Op 20 februari 2023 werd voormelde zaak behandeld op de openbare zitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van het hof.
1.3
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft verzoeker voormelde raadsheren gewraakt.
1.4
De raadsheren hebben de wrakingskamer laten weten niet in de wraking te berusten.
1.5
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter zitting van 20 februari 2023 behandeld. Bij het uitroepen van de zaak is verzoeker verschenen. Hij heeft vervolgens aangegeven niet langer aanwezig te willen zijn bij de behandeling van het verzoek. Namens verzoeker is mr. Nijboer verschenen. Mrs. Fühler en Dolfing hebben te kennen gegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid om te worden gehoord.

2.Beoordeling

De gronden van het wrakingsverzoek
2.1
Voor de gronden zij verwezen naar het proces-verbaal van wraking d.d. 20 februari 2023, dat hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd.

3.De beoordeling van het verzoek

3.1
Op grond van artikel 6 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder - voor zover hier van belang - recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv haar de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
3.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat dit het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet ook objectief gerechtvaardigd zijn.
3.3
Ten aanzien van mr. Fühler komt het wrakingsverzoek er in de kern op neer dat de wijze waarop zij stukken voorhield en vragen aan verzoeker stelde bij verzoeker in ieder geval een subjectieve vrees wekte dat zij in enige mate vooringenomen was. Zoals hiervoor reeds is overwogen, kan enkel subjectieve vrees geen grond vormen voor het oordeel dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft uit hetgeen namens verzoeker naar voren is gebracht noch uit hetgeen uit het proces-verbaal van wraking blijkt enige aanwijzing gevonden voor het oordeel dat moet worden gevreesd dat mr. Fühler enige vooringenomenheid koestert jegens verzoeker.
3.4
Ten aanzien van mr. Dolfing houdt het wrakingsverzoek feitelijk slechts in dat verzoeker zich overvallen voelde door haar aanwezigheid aangezien zij bij de eerdere behandeling van de zaak geen deel uitmaakte van de meervoudige kamer. De enkele omstandigheid dat de samenstelling van de meervoudige kamer is gewijzigd ten opzichte van een eerdere behandeling vormt geen aanwijzing voor vooringenomenheid of partijdigheid van de raadsheer die aan de samenstelling is toegevoegd. Datzelfde geldt voor het laattijdig verstrekken van het reclasseringsrapport.
3.5
Gelet op het voorgaande wordt het wrakingsverzoek ongegrond verklaard.
De beslissing
Het gerechtshof (wrakingskamer):
verklaart het verzoek tot wraking van mrs. Fühler en Dolfing ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Kuiper, L.G. Wijma en P.S. Bakker, leden van de wrakingskamer, en is in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.C. Huizenga, in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2023.
------·············•"···;)
-/- -
k