ECLI:NL:GHARL:2023:1533

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.299.808
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets en machtiging uithuisplaatsing in civiele zaken betreffende minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De zaak betreft een verzoek van de moeder, die in hoger beroep is gegaan tegen eerdere beslissingen van de rechtbank Gelderland. Het hof heeft vastgesteld dat de gecertificeerde instelling (GI) ten tijde van de zitting nog geen actie had ondernomen naar aanleiding van een deskundigenrapport dat de mogelijkheden voor thuisplaatsing van de minderjarige onderzocht. Het hof heeft de GI aangespoord om met de resultaten van het deskundigenonderzoek aan de slag te gaan.

De moeder heeft in het verleden onvoldoende zorg kunnen bieden aan de minderjarige, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing. Echter, recentelijk zijn er positieve ontwikkelingen in de thuissituatie van de moeder, waaronder hulpverlening voor haar ADHD-problematiek en een stabiele thuissituatie. Het hof heeft geconcludeerd dat, hoewel de situatie in het verleden problematisch was, de mogelijkheid voor thuisplaatsing van de minderjarige nu weer in overweging kan worden genomen.

Het hof heeft de eerdere beslissingen van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij het hof de noodzaak van de uithuisplaatsing heeft gewogen tegen de recente positieve ontwikkelingen in de situatie van de moeder.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.299.808 en 200.301.062
(zaaknummers rechtbank Gelderland 383426 en 390311)
beschikking van 21 februari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem, tevens kantoorhoudende te Doetinchem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de pleegouders]
,
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: de pleegouders.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 21 juli 2022 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een deskundigenrapport forensisch psychiatrisch en psychologisch onderzoek door [naam1] van 25 november 2022 (verder: het rapport), en
- een journaalbericht van mr. Pool van 24 januari 2023 met productie.
1.3
Op 26 januari 2023 is de mondelinge behandeling voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door mr. M. Krol, kantoorgenoot van mr. Pool;
- een vertegenwoordiger namens de GI.
Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met bericht vooraf niemand verschenen. De pleegouders zijn eveneens niet verschenen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de beschikking van 21 juli 2022, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof, voor zover hier van belang, een deskundigenonderzoek bevolen en daarbij aan [naam1] , als deskundige, verzocht om de in die beschikking onder 2.11 vermelde vragen te beantwoorden en aan het hof advies uit te brengen. Het hof heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
2.3
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 30 augustus 2022 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 6 september 2023. Bij die beschikking is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 6 september 2023
.
Wettelijk kader
2.4
Op 6 september 2022 is ook de machtiging tot uithuisplaatsing (zoals die op grond van de bestreden beschikking van 3 juni 2021 gold) van [de minderjarige] verlopen. Toch zal het hof toetsen of de kinderrechter terecht de machtiging tot uithuisplaatsing heeft verlengd (met ingang van
6 september 2021) tot 6 september 2022. Deze toets wordt een rechtmatigheidstoets genoemd en is gebaseerd op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). In dat artikel staat het recht op eerbiediging van het gezinsleven.
2.5
Op grond van artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling die is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. De kinderrechter kan die machtiging alleen geven als de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige of als de uithuisplaatsing nodig is om te onderzoeken hoe het geestelijk en lichamelijk met de minderjarige gaat. Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter op verzoek van de gecertificeerde instelling de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
Oordeel van het hof
2.6
Op grond van de stukken en wat op de zitting bij het hof is besproken, is het hof van oordeel dat de kinderrechter de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] terecht heeft verlengd. Het hof zal de beslissingen van de kinderrechter daarom in stand laten. Daarbij neemt het hof het volgende in aanmerking.
Gebleken is dat de moeder ten tijde van de bestreden beschikkingen onvoldoende in staat was om [de minderjarige] een stabiele en veilige opvoedsituatie te bieden. De moeder kon de ontwikkeling van [de minderjarige] onvoldoende aansturen en ondersteunen. Er was niet genoeg structuur en duidelijkheid in de thuissituatie, waardoor [de minderjarige] vastliep in zijn ontwikkeling. Er waren problemen in zijn slaap- en eetpatroon en hij verzuimde ongeoorloofd van school. De moeder was niet in staat om de situatie voldoende te verbeteren en het contact met de hulpverlening verliep moeizaam. Zij stond er niet voor open om haar eigen opvoedvaardigheden bespreekbaar te maken en aan te passen. De moeder hield het contact met de GI af en het lukte niet om te komen tot een goede samenwerking. Uit de in 2020 afgenomen beoordelingsboog kwam als conclusie naar voren dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder lag.
Voor zover de moeder stelt dat de omstandigheden na de bestreden beschikkingen van 3 juni 2021 en 19 augustus 2021 zijn gewijzigd maakt dit het oordeel van het hof nu niet anders, omdat het hof op dit moment alleen nog de rechtmatigheid van de bestreden beslissingen heeft te toetsen.
2.7
Inmiddels is wel gebleken is dat de moeder een positieve ontwikkeling doormaakt. Haar thuissituatie is al langere tijd stabiel. De moeder heeft sinds 9 augustus 2021 een mentor en zij ontvangt hulp van GGNet voor haar ADHD-problematiek. Zij zal binnenkort starten met psycho-educatie in groepsvorm en zij zal onder begeleiding van een psychiater beginnen met het gebruik van medicatie in verband met ADHD. Voor de twee andere kinderen van de moeder is een beschermingsonderzoek gedaan en de uitkomst daarvan is positief in die zin dat voor hen geen kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is. Het rapport van [naam1] van 25 november 2022 heeft meer inzicht gegeven in de thuissituatie en de persoonlijke problematiek van de moeder en de mogelijkheden voor een eventuele thuisplaatsing van [de minderjarige] . Uit het rapport komt onder meer naar voren dat de moeder samen met haar partner adequaat lijkt te kunnen afstemmen op wat haar kinderen in affectieve en pedagogische zin nodig hebben. Er wordt een gezonde interactie geobserveerd tussen de moeder en haar kinderen. Uit verder psychologisch onderzoek komen geen punten naar voren die maken dat de competenties van de moeder in twijfel worden getrokken. De onderzoekers zien geen contra-indicaties voor terugplaatsing van [de minderjarige] . De moeder lijkt ten aanzien van haar eigen problematiek nu meer open te staan voor hulpverlening, aldus het rapport. Het rapport geeft ook aan waar de hulpverlening in de samenwerking met de moeder rekening mee moet houden. Ook voor [de minderjarige] zelf zal inzet van hulpverlening nodig zijn als het gaat om hem weer naar huis te begeleiden.
2.8
Het hof overweegt ten slotte als volgt. Hoewel in 2020 aan de hand van de beoordelingsboog is bepaald dat het perspectief van [de minderjarige] niet bij de moeder ligt, volgt nu uit het rapport dat thuisplaatsing van [de minderjarige] tot de mogelijkheden behoort. Op de zitting is gebleken dat de resultaten van het rapport, dat reeds op 25 november 2022 is uitgekomen, niet door de GI met de moeder zijn besproken. Ook had de GI tot dat moment nog niets gedaan met de adviezen die in het rapport worden gegeven en de conclusies die in het rapport worden getrokken. Het voorgaande had op wel op de weg van de GI gelegen. Desgevraagd heeft de GI op de zitting geantwoord dat de uitkomsten van het rapport aanleiding zijn voor een heroverweging van het perspectief van [de minderjarige] . Het hof gaat er dan ook vanuit dat de GI daarmee op zeer korte termijn aan de slag gaat. De GI heeft daarbij opgemerkt dat zij “slechte ervaringen” heeft met de moeder en het nakomen van afspraken door de moeder. Dit is door de moeder betwist.
Het hof merkt over dit laatste op dat het deskundigenonderzoek destijds mede is gelast om duidelijkheid te krijgen over de vraag waarom de samenwerking met de moeder zo lastig verloopt. In het rapport wordt verduidelijkt hoe de moeder zich, gelet op haar eigen problematiek, verhoudt tot de hulpverlening, wat zij nodig heeft om tot een betere samenwerking te komen, en waar de hulpverlening in dat verband rekening mee moet houden. Het hof gaat ervan uit dat de GI ook daar naar zal handelen.

3.De slotsom

in beide zaaknummers
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikkingen bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in zaaknummer 200.301.062:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen van
3 juni 2021;
in zaaknummer 200.299.808:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen van
19 augustus 2021.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E. de Boer en K. Mans en is op 21 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.