ECLI:NL:GHARL:2023:1495

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
200.317.717/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en hoofdverblijf van minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het ouderlijk gezag over twee minderjarige kinderen, geboren in 2016 en 2020. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in eerste aanleg verzocht om het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen en haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten. De rechtbank Noord-Nederland had deze verzoeken afgewezen, waarop de moeder in hoger beroep ging.

Het hof heeft vastgesteld dat de vader sinds de echtscheiding niet meer actief betrokken is bij de kinderen en de contactregeling niet naleeft. De moeder heeft onweersproken gesteld dat zij de vader moet stimuleren om contact te hebben met de kinderen, wat moeizaam verloopt. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder alleen beslissingen kan nemen, omdat de vader niet actief betrokken is en dit de gezagsuitoefening van de moeder belemmert.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het eenhoofdig gezag bij de moeder bepaald. Daarnaast heeft het hof vastgesteld dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder zal zijn, aangezien zij het eenhoofdig gezag uitoefent. Het verzoek van de moeder om het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten is toegewezen, omdat de vader hiertegen geen verweer heeft gevoerd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.317.717
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 213029)
beschikking van 16 februari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J. van Dijk te Winschoten,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 11 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 11 oktober 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 21 oktober 2022 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 16 januari 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig de moeder en haar advocaat. De vader en de raad voor de kinderbescherming waren niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2014 met elkaar gehuwd.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016, en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2020,
samen ook te noemen: de kinderen.
De moeder en de vader oefenen samen het gezag uit over de kinderen.
3.3
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding van partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 12 september 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder heeft in eerste aanleg tevens verzocht het hoofdverblijf van de kinderen bij haar te bepalen, haar met het eenhoofdig gezag over de kinderen te belasten en het door partijen getekende ouderschapsplan aan de door de rechtbank te geven beschikking te hechten en daarmee onderdeel van de beslissing te maken. Deze verzoeken zijn door de rechtbank afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof in hoger beroep alsnog te bepalen dat de kinderen hun hoofdverblijf bij haar hebben, haar te belasten met het eenhoofdig gezag over beide kinderen en het ouderschapsplan onderdeel van de beschikking te maken, zoals al is verzocht in het oorspronkelijk verzoekschrift.

5.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1
De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Turkse nationaliteit. De kinderen hebben zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit. De zaak heeft daardoor een internationaal karakter, zodat eerst de vraag moet worden beantwoord of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
5.2
Op grond van artikel 8 Brussel II bis (Verordening (EG) nr. 2201/2003) is de Nederlands rechter bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid als het kind zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft op het tijdstip van indiending van het verzoek bij de rechtbank. Omdat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
5.3
Omdat geen grieven zijn gericht tegen de toepasselijkheid van het Nederlandse recht door de rechtbank, zal ook het hof daarvan uitgaan.
Het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2]
5.4
Het hof zal eerst het meest verstrekkende verzoek bespreken, te weten het verzoek van de moeder haar voortaan alleen met het gezag te belasten over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
5.5
Ingevolge artikel 1:251a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter na ontbinding van het huwelijk anders dan door de dood of na scheiding van tafel en bed op verzoek van de ouders of van een van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.6
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting is het hof van oordeel dat het verzoek van de moeder haar voortaan alleen met het gezag te belasten over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] toegewezen dient te worden.
5.7
Het hof stelt vast dat de vader zowel op de mondelinge behandeling bij de rechtbank als die bij het hof afwezig is en hij bij beide instanties geen verweer voert tegen het verzoek van de moeder. Het hof ziet dit als bevestiging van het gedrag en de houding van de vader jegens de moeder en de kinderen. De vader is namelijk sinds het uiteengaan van partijen niet meer actief betrokken in het leven van de kinderen en hij komt de tussen partijen overeengekomen contactregeling bij het [naam1] niet na. De moeder heeft onweersproken gesteld dat zij de vader moet stimuleren af en toe contact te hebben met de kinderen en dat het zeer moeizaam is gebleken om gezamenlijke beslissingen in het belang van de kinderen te nemen. Zo heeft de vader zijn aanvankelijk verleende toestemming voor onderzoek van [de minderjarige1] bij [naam2] ingetrokken en pas na betrokkenheid van [naam3] alsnog de benodigde toestemming gegeven. Uit het onderzoek bij [naam2] is gebleken dat [de minderjarige1] waarschijnlijk ADD heeft en dat duidelijkheid voor hem heel belangrijk is. Het inschrijven van [de minderjarige1] op een school voor speciaal onderwijs heeft volgens de moeder ook tot veel discussie met de vader geleid. Uiteindelijk heeft de vader wel toestemming verleend, maar dit kost de moeder veel tijd en energie. Om de goede beslissingen te kunnen nemen is het nodig dat de vader actief betrokken is in het leven van de kinderen en nu dit niet het geval is wordt de moeder bij voortzetting van het gezamenlijk gezag te zeer belemmerd in haar gezagsuitoefening en bestaat het risico dat noodzakelijke beslissingen niet met de nodige voortvarendheid kunnen worden genomen. Dat is niet in het belang van de kinderen, zeker niet nu vooral [de minderjarige1] veel behoefte heeft aan duidelijkheid. Het hof is daarom van oordeel dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de moeder voortaan alleen beslissingen over de kinderen kan nemen. Het hof zal daarom de bestreden beschikking vernietigen en het eenhoofdig gezag bij de moeder bepalen.
Het hoofdverblijf
5.8
Voorts heeft de moeder het hof verzocht te bepalen dat de kinderen bij haar hun hoofdverblijf zullen hebben.
5.9
De hoofdverblijfplaats van een kind is van rechtswege bij de gezaghebbende ouder. Nu de moeder het eenhoofdig gezag zal gaan uitoefenen over de kinderen, zullen de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben. Hierover behoeft niet afzonderlijk te worden beslist. Dit verzoek zal worden afgewezen.
Aanhechten ouderschapsplan
5.1
Ten slotte heeft de moeder verzocht het door beide partijen opgestelde en ondertekende ouderschapsplan alsnog onderdeel van de eindbeschikking te maken. Volgens de moeder heeft de rechtbank ten onrechte dit verzoek afgewezen. Het hof stelt vast dat de vader geen verweer heeft gevoerd tegen dit verzoek en acht aanhechting van het ouderschapsplan in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , zodat dit verzoek zal worden toegewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 11 juli 2022 voor zover aan het hof voorgelegd en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat het gezag over [de minderjarige1] , geboren [in] 2016, en [de minderjarige2] , geboren [in] 2020, met ingang van heden alleen aan de moeder toekomt;
bepaalt dat het op 21 maart 2022 door de ouders ondertekende, en aan deze beschikking gehechte, ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en M.A.F. Veenstra en is op 16 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.