ECLI:NL:GHARL:2023:1481

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
200.319.730/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in het kader van ernstige zorgen over de opvoedsituatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarige kinderen, die onder toezicht zijn gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) naar aanleiding van ernstige zorgen over hun ontwikkeling. De moeder, verzoekster in hoger beroep, bagatelliseert de zorgen en werkt niet mee met de hulpverlening. De vader, die in voorlopige hechtenis zit, heeft een gewelddadig incident met de moeder gehad, wat de situatie van de kinderen verder heeft verslechterd. De kinderen zijn niet direct getuige geweest van het geweld, maar zijn wel emotioneel getroffen door de gevolgen ervan. Het hof heeft vastgesteld dat er nieuwe feiten zijn die de noodzaak van de ondertoezichtstelling onderbouwen, waaronder signalen van mogelijk seksueel misbruik van de dochter door de vader. De moeder heeft zich niet gehouden aan veiligheidsafspraken en heeft de GI niet op de hoogte gehouden van haar verblijf in het buitenland met een van de kinderen. Het hof concludeert dat de moeder de zorgen bagatelliseert en dat professionele hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk is. De bestreden beschikking van de kinderrechter is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.319.730/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 544078)
beschikking van 16 februari 2023
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Midden Nederland, locatie Lelystad,
verweerder in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader](de vader),
zonder vaste woon- en/of verblijfplaats, feitelijk verblijvende in de penitentiaire inrichting te [plaats1] ,
advocaat: mr. F. Gül te Almere,
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 4 oktober 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 5 december 2022;
- een brief van de raad van 28 december 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 10 januari 2023 met bijlage(n);
- een brief van de raad van 19 januari 2023.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 25 januari 2023 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat en een beëdigd tolk Engels, [naam1] (tolknummer [nummer1] ). Namens de raad is [naam2] verschenen. Ook is de vader verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en een beëdigd tolk Engels, [naam3] (tolknummer [nummer2] ). Verder is namens de GI [naam4] verschenen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2011;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2012;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2018 (roepnaam: [de minderjarige3] ).
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen.
De kinderen wonen bij de moeder.
3.2
De moeder heeft uit een eerdere relatie nog twee kinderen: een meerderjarige zoon, [naam5] , die bij de moeder woont, en een minderjarige dochter, [naam6] , die sinds 21 februari 2020 onder toezicht staat van de GI en - op grond van een daartoe verleende machtiging tot uithuisplaatsing - begeleid woont bij [naam7] .
De moeder heeft [naam6] begin 2020 met een stalen bezemsteel geslagen. Daarvoor is zij strafrechtelijk veroordeeld en heeft zij onder meer twee jaar toezicht en begeleiding opgelegd gekregen. Zij wordt hierin begeleid door Reclassering Nederland. De opgelegde taakstraf heeft zij volbracht.
3.3
Er is twee keer eerder sprake geweest van een ondertoezichtstelling van de kinderen:
- van 27 februari 2014 tot 27 augustus 2014 ten aanzien van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
- van 1 december 2020 tot 1 december 2021 ten aanzien van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Het verzoek van de GI tot een verlenging van deze ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden is door de kinderrechter afgewezen.
3.4
Op 11 maart 2022 heeft de moeder bij de rechtbank een verzoek tot echtscheiding ingediend.
3.5
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI van 4 oktober 2022 tot 4 april 2023. De kinderrechter heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder komt met één grief in hoger beroep van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad tot een ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] alsnog af te wijzen.
4.2
De raad heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en het hof verzocht (zakelijk weergegeven) de bestreden beschikking te bekrachtigen.
5. De motivering van de beslissing
5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Eind 2021 is een verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te verlengen, afgewezen. Het hof is van oordeel dat, anders dan de moeder heeft betoogd, er sindsdien wel degelijk sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan de kinderrechter terecht heeft vastgesteld dat de kinderen (wederom) ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd en (opnieuw) een ondertoezichtstelling van hen noodzakelijk is om die bedreigingen weg te nemen. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
5.3
In mei 2022 heeft er een ernstig geweldsincident tussen de vader en de moeder plaatsgevonden in het huis van de moeder. De kinderen waren daar niet bij aanwezig; alleen [naam5] was op dat moment thuis. De vader is vanwege dit incident kort erna gearresteerd en zit sindsdien op verdenking van poging tot moord of doodslag in voorlopige hechtenis. Weliswaar zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] geen oog- en/of oorgetuige geweest van dit incident, maar het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen die geen (oog)getuige zijn geweest van huiselijk geweld, ook als slachtoffer daarvan kunnen worden aangemerkt, omdat zij geconfronteerd worden met de gevolgen van de mishandeling van de ene ouder door de andere ouder. Dat is in het geval van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ook gebeurd. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben tijdens het raadsonderzoek verklaard dat zij erg geschrokken zijn toen zij uit school kwamen en de politie en de ambulance bij hun huis zagen en hun moeder in de ambulance zagen liggen. Zij dachten op dat moment dat hun moeder dood was. Ook hebben zij bloed in de woning gezien.
Bovendien weten de kinderen dat hun vader nu vanwege dit geweldsincident gedetineerd zit. De kinderen bezoeken ook hun vader in de gevangenis en hebben belmomenten met hem.
Daarbij komt - en het hof vindt dit zeer zorgelijk - dat de kinderen van hun moeder niet mogen praten over wat er gebeurd is. Dit is voor de kinderen een heel ingewikkelde situatie, waar het hof hierna nader op zal ingaan.
5.4
Verder zijn er in 2022 (opnieuw) ernstige signalen naar voren gekomen over uitspraken van [naam6] over mogelijk seksueel misbruik van haar door de vader (die haar stiefvader is). [naam6] heeft dit al eerder aan de moeder verteld, maar de moeder heeft toen geen afstand genomen van de vader. Zij heeft juist tegen [naam6] gezegd dat zij het met niemand anders erover mocht hebben. Het hof is van oordeel dat gelet op deze signalen serieus onderzocht dient te worden in hoeverre [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] te maken hebben gehad met seksueel overschrijdend gedrag door de vader.
5.5
Daarnaast heeft de moeder zich niet gehouden aan de veiligheidsafspraken die naar aanleiding van de zorgen vanuit [naam6] al door de GI met de moeder waren gemaakt (in het kader van de ondertoezichtstelling van [naam6] ). Zo is de vader tegen de afspraken in alleen geweest met de kinderen.
5.6
Sinds de bestreden beschikking zijn de zorgen naar het oordeel van het hof nog verder toegenomen. De moeder weigert samen te werken met de GI, waardoor de GI geen zicht krijgt op de situatie. Bovendien is de moeder – zonder dit aan de GI te melden – gedurende langere tijd met [de minderjarige3] naar het buitenland vertrokken en heeft zij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] achtergelaten in Nederland. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] werden – zo stelt de moeder – in hun eigen woning door een zus van de moeder verzorgd. Ter zitting heeft de moeder verklaard dat zij rond de kerstvakantie met [de minderjarige3] op vakantie naar Engeland is geweest en dat [de minderjarige3] in de laatste week van die vakantie vijf jaar is geworden, maar dat zij niet wist dat hij vanaf dat moment leerplichtig is. Uit de brief van de raad van 19 januari 2023 leidt het hof echter af dat de moeder en [de minderjarige3] reeds vanaf eind november 2022 niet meer in Nederland waren, althans dat [de minderjarige3] toen al niet meer op school is verschenen. Naar aanleiding van eerdere signalen dat de moeder van plan was om naar het buitenland te gaan, heeft de GI op 22 november 2022 navraag gedaan bij de moeder. Op dat moment zei de moeder tegen de GI dat zij niet van plan was (met [de minderjarige3] ) naar het buitenland te gaan. Op 25 november 2022 is [de minderjarige3] echter niet op school verschenen. Dit heeft de school aan de GI gemeld. De GI is diezelfde dag naar het huis van de moeder gegaan. Daar vertelde een vrouw die de zus van de moeder beweerde te zijn dat de moeder en [de minderjarige3] in januari 2023 terug zouden komen. De GI heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] wel op hun school gezien, maar zij gaven direct aan dat zij van hun moeder niets mochten vertellen aan de GI. Eind 2022 heeft de GI aangifte gedaan bij de politie wegens onttrekking van [de minderjarige3] uit de ondertoezichtstelling. Begin 2023 heeft de politie een internationaal opsporingsbericht voor de moeder en [de minderjarige3] naar de officier van justitie gestuurd. Medio januari 2023 heeft de GI van de politie vernomen dat de moeder en [de minderjarige3] die dag vanuit Jamaica (en dus niet Engeland) terugvliegen naar Nederland. De reclassering heeft aangegeven dat de moeder zich niet heeft gemeld op een afspraak waardoor er nu een (vervangende) hechtenis van drie weken dreigt voor de moeder vanwege het hiervoor in 3.2 genoemde feit.
5.7
Uit de stukken – en dit is voor het hof tijdens de zitting bevestigd – blijkt dat de moeder de ernstige zorgen over de kinderen bagatelliseert, dat ze geen openheid van zaken geeft en dat ze niet wil meewerken aan hulpverlening en de hulpverleners niet of nauwelijks in haar huis wil binnenlaten.
Het hof acht het heel zorgelijk dat de kinderen van de moeder geen openheid mogen geven naar de hulpverleners en de school over gebeurtenissen die er (bij hen thuis) plaatsvinden. Zij lopen hierdoor met geheimen rond en kunnen niet om hulp vragen. Het hof acht het noodzakelijk dat er zicht komt op de kinderen, ook op wat er in hen omgaat, en de opvoedingssituatie en dat er hulpverlening voor hen wordt ingezet gelet op wat zij allemaal hebben meegemaakt. De moeder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij vindt dat er geen hulp nodig is. Het hof heeft er dan ook geen vertrouwen in dat de moeder in het vrijwillig kader de noodzakelijke hulp voor de kinderen en haarzelf (niet alleen praktische hulp maar ook bijvoorbeeld opvoedondersteuning) zal inschakelen. Professionele en deskundige hulpverlening in het gedwongen kader is daarom dringend geboden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 4 oktober 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, M.A.F. Veenstra en P. van Eijk, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 16 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.