ECLI:NL:GHARL:2023:1475

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
200.291.324/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor erkenning van kinderen in het kader van familierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot vervangende toestemming voor de erkenning van twee minderjarige kinderen door de man. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, woont op een geheim te houden adres en heeft een advocaat ingeschakeld. De man, verweerder in het hoger beroep, woont te [woonplaats1] en heeft ook een advocaat. De zaak betreft een complexe situatie waarin de vrouw, die eerder in behandeling is geweest voor psychische klachten, vreesde dat de erkenning negatieve gevolgen zou hebben voor haar en de kinderen. Het hof heeft in zijn beslissing verwezen naar eerdere tussenbeschikkingen en rapporten van de raad, waarin werd geconcludeerd dat de vrouw in staat is om voor de kinderen te zorgen en dat er geen reële risico's zijn voor hun ontwikkeling als de man de kinderen zou erkennen. Het hof heeft geoordeeld dat de belangen van de man bij erkenning niet zo zwaar wegen dat ze de belangen van de vrouw zouden schaden. De beslissing van de rechtbank Noord-Nederland is bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de vrouw om een nadere mondelinge behandeling afgewezen, omdat zij haar bezwaren onvoldoende had onderbouwd. De uitspraak benadrukt het belang van de erkenning van familierechtelijke betrekkingen en de zorg voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.324/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 199690)
beschikking van 16 februari 2023
inzake
[verzoekster], (de vrouw)
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. R.G. Rissik te Groningen (voorheen: mr. M. Wierts te Groningen),
en
[verweerder], (de man)
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in het hoger beroep,
advocaat: mr. R.M.A. Arnoldus te Groningen,
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de oma],
wonende op een geheim te houden adres,
verder te noemen: de oma,
en
[de bijzondere curator],
in haar hoedanigheid van bijzondere curator,
kantoorhoudende te [plaats1] ,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 19 oktober 2021 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- een rapport van de raad van 8 december 2022;
- een journaalbericht van de bijzondere curator van 14 december 2022;
- een journaalbericht namens de vrouw van 15 december 2022;
- een journaalbericht namens de man van 27 december 2022.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de tussenbeschikking van 19 oktober 2021, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist. In die beschikking heeft het hof de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van een eventuele erkenning voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en het hof te adviseren over het verzoek van de man om hem vervangende toestemming voor erkenning te verlenen.
2.2
Hoewel de vrouw in haar journaalbericht van 15 december 2022 heeft aangegeven een nadere mondelinge behandeling te wensen zal het hof hiertoe niet overgaan. De vrouw heeft dit verzoek immers niet gemotiveerd, wat gelet op de overweging van het hof daarover in de tussenbeschikking, wel van haar verwacht had mogen worden. Het enkele feit dat de vrouw aangeeft dat zij het niet eens is met de uitkomst van het raadsrapport, wat ook al uit dat rapport zelf blijkt, acht het hof in dat verband onvoldoende. Omdat het standpunt van de vrouw over het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning reeds uitvoerig tijdens de mondelinge behandeling van 24 september 2021 is besproken, en de vrouw door de raad in de gelegenheid is gesteld haar reactie op het rapport te geven en deze reactie aan het rapport is gehecht, ziet het hof ook ambtshalve geen aanleiding om een nadere mondelinge behandeling te gelasten. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om aan de hand van de nu beschikbare stukken, waaronder de ingekomen stukken zoals vermeld onder 1.2, een eindbeslissing te geven.
2.3
In de tussenbeschikking heeft het hof overwogen dat de vrouw heeft nagelaten te onderbouwen op welke wijze de erkenning van de kinderen door de man schade zal (kunnen) toebrengen aan de belangen van de kinderen. Gelet op haar behandeling bij [naam1] had het op haar weg gelegen om haar bezwaren tegen een erkenning nader te onderbouwen met relevante stukken. Omdat in deze zaak sprake was van bijzondere bijkomende omstandigheden - met name het feit dat de vrouw wegens haar diepgewortelde angst niet zelfstandig durfde te wonen - heeft het hof de zaak desondanks aangehouden en de raad verzocht een onderzoek te verrichten. Uit het raadsrapport blijkt dat de vrouw inmiddels met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een eigen woning woont en dus niet meer inwoont bij haar moeder (oma). Ook wordt uit het rapport duidelijk dat de vrouw al in 2014 - tijdens haar pubertijd - bij [naam1] in behandeling is gekomen en dat volgens de informatie van haar behandelaar pas later bij de vrouw PTSS als gevolg van gebeurtenissen in de relatie met de man is vastgesteld. De behandelaar omschrijft de vrouw als een sterke vrouw, die ondanks haar klachten goed in staat is voor zichzelf en de kinderen te zorgen. Door de behandelaar wordt wel gezien dat de angst die de vrouw voelt voor de man nog aanwezig is; zij reageert met lichamelijke stressklachten wanneer zij over hem praat. De juridische procedures over de erkenning van de kinderen door de man zorgen voor stress bij de vrouw. De vrouw vreest dat de man na erkenning ook gezamenlijk ouderlijk gezag en omgang wil. De vrouw gaat eens per drie tot vier weken naar haar behandelaar van [naam1] en zij heeft naast oma een netwerk om zich heen waar zij een beroep op kan doen als dat nodig is. Uit het rapport blijkt verder dat er tussen de man en de vrouw al een aantal jaar geen contact is. Daarnaast blijkt niet dat de man de vrouw op welke wijze dan ook lastigvalt of contact met de vrouw zoekt. Uit het door de raad uitgevoerde onderzoek naar het justitieel verleden van de man blijkt dat hij twee meldingen op zijn naam heeft. Eén melding betreft een vrijspraak van fraude en de andere melding betreft een geseponeerde zaak waarin de man afstand heeft gedaan van zijn hond. De raad is van mening dat er in deze zaak niet van het wettelijke uitgangspunt moet worden afgeweken. Uit het onderzoek is gebleken dat de vrouw in staat is - ondanks haar angst - voor de kinderen te zorgen en beschikbaar te zijn en te blijven als opvoeder, al dan niet met ondersteuning van oma en hulpverlening. Hoewel de erkenning veel impact zal hebben op de vrouw, heeft de raad evenals de bijzondere curator nergens uit kunnen afleiden dat de erkenning door de man een dusdanig grote negatieve invloed zou hebben op de belangen van de kinderen dat dit zou moeten worden afgewezen.
2.4
Zoals in de tussenbeschikking van 19 oktober 2021 is overwogen, geldt als uitgangspunt bij de beoordeling van een verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning dat zowel de kinderen als de man er in beginsel recht op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van deze betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de kinderen geschaad zouden worden bij erkenning van de kinderen door de man of dat er ten gevolge van deze erkenning voor de kinderen reële risico’s zijn dat zij worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende gebleken dat van een dergelijke situatie sprake zal zijn na erkenning van de kinderen door de man. Uit het raadsrapport komt naar voren dat de vrouw stabieler is dan ten tijde van de zitting bij het hof het geval was. Voorheen woonde de vrouw met de kinderen bij haar moeder, naar eigen zeggen onder meer vanwege haar diepgewortelde angst voor de man. Inmiddels is de vrouw met de kinderen zelfstandig gaan wonen. Zoals blijkt uit de informatie van de behandelaar van [naam1] in het raadsrapport is er meer rust ontstaan in haar huidige situatie nu de vrouw niet langer bij haar moeder woont, en is zij in staat om zowel bij haar omgeving (oma, haar partner, vrienden) als bij de betrokken professionele hulpverlening (waaronder haar behandelaar bij [naam1] ) aan de bel te trekken als zij aanvoelt dat zij ondersteuning nodig heeft op enig vlak. De kinderen maken volgens het rapport een leeftijdsadequate ontwikkeling door, doen het goed op school en hebben een goede band met de vrouw. De vrouw zorgt goed voor de kinderen en is, zo nodig samen met de hulpverlening, beschikbaar als opvoeder.
Hoewel de erkenning ongetwijfeld impact zal hebben op de vrouw (en haar omgeving) is het hof met de raad en de bijzondere curator – onder verwijzing naar voornoemde positieve ontwikkelingen – van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat erkenning van de kinderen door de man ertoe zal leiden dat de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de kinderen geschaad zouden worden of dat er ten gevolge van deze erkenning voor de kinderen reële risico’s zijn dat zij worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Dat de vrouw vreest dat de man na erkenning ook omgang zal willen hebben maakt dit oordeel niet anders. Of daarvan (op termijn) sprake zal kunnen zijn betreft een andere vraag waarvoor een ander toetsingskader geldt dan dat voor de vervangende toestemming tot erkenning.
2.5
Het hof zal voorbij gaan aan het – overigens in de conclusie niet herhaalde – advies van de raad om eerst over te gaan tot statusvoorlichting alvorens vervangende toestemming voor de erkenning te verlenen, omdat het ontbreken van statusvoorlichting geen wettelijke grond is om niet tot het verlenen van de vervangende toestemming over te gaan. Statusvoorlichting is belangrijk, maar staat niet aan een erkenning in de weg, omdat een erkenning in die zin geen voor de kinderen merkbare gevolgen heeft. Statusvoorlichting dient, zoals de raad ook aangeeft, wel plaats te vinden en het hof acht het voorstelbaar dat dit gebeurt in samenspraak met en onder begeleiding van de reeds ingeschakelde hulpverlening.

3.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van
8 december 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, I.M. Dölle en M. Weissink, bijgestaan door mr. M. Oevering als griffier, en is op 16 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.