In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, staat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter centraal in een kinderbeschermingskwestie. De moeder van de minderjarige heeft in hoger beroep de verlenging van de ondertoezichtstelling aangevochten, waarbij zij aanvoert dat zij en haar kind sinds augustus 2022 in Marokko verblijven. Het hof moet beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, gezien de claim van de moeder dat de gewone verblijfplaats van het kind is veranderd. Het hof concludeert dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd om te stellen dat de gewone verblijfplaats van het kind naar Marokko is verplaatst. De basisregistratie personen toont aan dat zij zijn uitgeschreven uit Nederland, maar dit is op zichzelf niet voldoende om de wijziging van de gewone verblijfplaats te bevestigen. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige ten tijde van de verzoeken in Nederland was. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling van de minderjarige verlengd, en het hof bekrachtigt deze beslissing, waarbij het belang van het kind voorop staat. De moeder wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, omdat de termijn waarvoor de ondertoezichtstelling was verleend inmiddels is verstreken.