ECLI:NL:GHARL:2023:1464

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
21-004189-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep in zedenzaak met vrijspraak voor seksueel binnendringen en veroordeling voor feitelijke aanranding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het primair en subsidiair tenlastegelegde, namelijk het seksueel binnendringen van de aangeefster tijdens een ski-kamp in januari 2019. De aangeefster verklaarde dat zij tijdens het ski-kamp in een hotelkamer sliep en dat de verdachte haar borsten betastte en met zijn vinger in haar vagina ging. De verdachte ontkende deze beschuldigingen en verklaarde dat hij dacht dat er een trio met de aangeefster mogelijk was. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster niet voldoende concreet waren om tot een bewezenverklaring van het binnendringen te komen. Echter, het hof achtte het meer subsidiair tenlastegelegde, namelijk het betasten van de borsten, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en de vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.000,00. Het hof hield rekening met de context van het feit, de gevolgen voor de aangeefster en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004189-20
Uitspraak d.d.: 17 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 6 november 2020 met parketnummer 08-239826-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde en tot veroordeling van verdachte voor het subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Ook heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, inclusief wettelijke rente kan worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel kan worden opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. P.A. Groenhuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel heeft verdachte voor het primair tenlastegelegde (verkrachting) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij inclusief de wettelijke rente toegewezen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing, kwalificatie en strafoplegging, alsook een andere beslissing op de vordering van de benadeelde partij komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de nacht van 10 op 11 januari 2019 te [plaats 1] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door: bij nader te noemen [benadeelde] in bed te gaan liggen terwijl zij slapende was en/of (vervolgens) een hand om het lichaam van die [benadeelde] heeft gelegd en/of (vervolgens) een hand in de onderbroek van die [benadeelde] heeft gedrukt en/of geduwd en/of (daarbij) één of meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of weerstand gegeven door die [benadeelde] , [benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten: -het betasten van de borst(en) van die [benadeelde] en/of -het duwen/drukken van een vinger in de vagina van die [benadeelde] ;
subsidiair
hij in of omstreeks de nacht van 10 op 11 januari 2019 te [plaats 1] , met [benadeelde] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten - het bij die [benadeelde] in bed gaan liggen terwijl zij slapende was en/of - het (vervolgens) een hand om het lichaam van die [benadeelde] te leggen en/of - het (vervolgens) een hand in de onderbroek van die [benadeelde] te brengen en/of - het (daarbij) één of meermalen voorbij gaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of gegeven weerstand door die [benadeelde] en/of - het betasten en/of strelen van de borsten en/of het lichaam van die [benadeelde] en/of - het brengen en/of duwen van een of meerdere vinger(s) (meermaals) in de vagina van die [benadeelde] ;
meer subsidiair
hij in of omstreeks de nacht van 10 op 11 januari 2019 te [plaats 1] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door: bij nader te noemen [benadeelde] in bed te gaan liggen terwijl zij slapende was en/of (vervolgens) een hand om het lichaam van die [benadeelde] heeft gelegd en/of (vervolgens) een hand in de onderbroek van die [benadeelde] heeft gedrukt en/of geduwd en/of (daarbij) één of meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet en/of weerstand gegeven door die [benadeelde] , [benadeelde] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten: - het onverhoeds betasten van haar borst(en) en/of - het onverhoeds duwen/drukken van zijn, verdachtes, hand in de onderbroek van die [benadeelde] en/of (daarbij) het onverhoeds duwen/drukken van een vinger in haar vagina.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde

Verdachte wordt kortgezegd verweten dat hij tijdens een ski-kamp van [school] in [plaats 1] , seksuele handelingen met [benadeelde] (hierna: aangeefster) heeft verricht zonder dat zij dit wilde. Dit is in drie verschillende varianten aan hem tenlastegelegd. Voor een bewezenverklaring van het primair en subsidiair tenlastegelegde is onder meer vereist dat vast komt te staan dat verdachte seksueel bij aangeefster is binnengedrongen.
Aangeefster heeft verklaringen afgelegd in een zogenoemd ‘informatief gesprek zeden’, in haar aangifte en in een verhoor bij de raadsheer-commissaris. Daarin verklaart zij met betrekking tot het seksueel binnendringen, zakelijk weergegeven, dat zij tijdens een ski-kamp in [plaats 1] , in de nacht van 10 op 11 januari 2019 rond 2.30 uur naar haar hotelkamer is gegaan en is gaan slapen. Zij had die avond ongeveer vier glazen wijn gedronken. Toen zij daarna midden in de nacht wakker werd, merkte zij dat verdachte aan haar borsten en met zijn vinger in haar vagina zat. Zij heeft toen gezegd dat verdachte moest stoppen en heeft hem aan zijn haren getrokken. Daarna is zij weer in slaap gevallen, maar later gebeurde het weer. Dat is die nacht vier keer gebeurd, aldus aangeefster.
Verdachte heeft verklaringen afgelegd die erop neer komen dat ook hij die avond alcohol heeft gedronken en dat hij in de bewuste nacht met [naam] , de kamergenote van aangeefster, naar de hotelkamer is gegaan en daar vervolgens seks met [naam] heeft gehad. Verdachte heeft verder verklaard dat hij dacht dat een trio met aangeefster tot de mogelijkheden behoorde, dat de bedden tegen elkaar aan stonden en aangeefster hem aantikte en dat hij vervolgens tweemaal toenadering tot aangeefster heeft gezocht, eerst door met zijn hand over haar armen en buik te gaan. Toen leek het alsof ze een beetje raar begon te draaien. Later ging hij weer bij haar zij en toen werd aangeefster erg boos, aldus verdachte. Zij trok aan het haar van verdachte en schoof haar bed opzij, waarna hij naar zijn eigen hotelkamer is gegaan. Verdachte heeft pertinent ontkend dat hij met zijn vinger(s) in de vagina van aangeefster is gegaan.
[naam] , die ook alcohol had genuttigd, is tweemaal als getuige gehoord en heeft bevestigd dat zij in die nacht met verdachte naar de hotelkamer is gegaan en dat aangeefster daar toen al lag te slapen. Zij heeft seks gehad met verdachte, maar heeft niet gezien wat er tussen verdachte en aangeefster is voorgevallen. Wel heeft zij aangeefster af en toe, vermoedelijk tweemaal, iets horen zeggen in de trant van “blijf af”, ‘stop eens’ of ‘wil je daarmee stoppen.’ Ook heeft zij die nacht waargenomen dat aangeefster haar bed opzij schoof.
Het hof overweegt dat uit de verklaring van aangeefster kan worden afgeleid dat zij onder enige invloed van alcohol was en dat zij kennelijk in een slaap-waaktoestand verkeerde ten tijde van het door haar beschreven gebeurde met verdachte. Het hof gaat er van uit dat haar verklaring is ingegeven door wat zij als werkelijkheid heeft ervaren, maar kan er niet aan voorbijgaan dat de omstandigheden waarin zij verkeerde haar beleving kunnen hebben gekleurd. In dat licht acht het hof het van belang dat de verklaringen van aangeefster ten aanzien van het binnendringen weinig concreet zijn. Daar komt bij dat de door aangeefster beschreven gang van zaken met name ten aanzien van de frequentie van het binnendringen en het daarna telkens weer in slaap vallen vragen oproept. Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat met betrekking tot de weging en het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van aangeefster behoedzaamheid geboden is.
Tegenover de verklaringen van aangeefster staan de verklaringen van verdachte. Hij heeft gedetailleerd verklaard over verschillende relevante onderdelen. Tot op zekere hoogte biedt dit ondersteuning voor de verklaringen van aangeefster. Op het essentiële punt van het binnendringen en de frequentie van zijn benadering van aangeefster, heeft verdachte echter telkens consistent en stellig ontkend dat dit heeft plaatsgevonden.
Het hof overweegt dat de verklaringen van [naam] enerzijds kunnen passen bij de verklaringen van aangeefster, in die zin dat er fysiek contact is geweest tussen verdachte en aangeefster en dat aangeefster daartegen verzet heeft geboden door verdachte te manen te stoppen. Anderzijds kan [naam] verklaring ook goed passen bij de verklaringen van verdachte dat hij tweemaal toenadering tot aangeefster heeft gezocht, maar dat dit niet gepaard is gegaan met het binnendringen van haar lichaam. Naar het oordeel van het hof kan aldus op grond van de verklaring van [naam] geen duidelijk onderscheid worden gemaakt met betrekking tot de aannemelijkheid van de door aangeefster en verdachte geschetste scenario’s. Ook de boze reactie van aangeefster en de later bij haar waargenomen emotie kunnen in beide scenario’s passen.
Naast de hiervoor besproken verklaringen bevat het dossier verder nog verklaringen van twee docenten van [school] en van een medestudente. Zij hebben verklaard over hun waarnemingen tijdens het ski-kamp, voorafgaand aan en na het voorval op de hotelkamer, maar over wat zich precies in de hotelkamer heeft afgespeeld hebben zij niet uit eigen waarneming kunnen verklaren. Deze verklaringen kunnen zodoende geen steun bieden aan de verklaringen van aangeefster dan wel verdachte op het punt van de seksuele handelingen die hebben plaatsgevonden.
Het hof komt daarom alles afwegende tot het oordeel dat op grond van het dossier niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn vinger(s) seksueel is binnengedrongen bij aangeefster. Dat betekent dat het hof uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde

Meer subsidiair wordt verdachte verweten dat hij ontuchtige handelingen heeft verricht bij aangeefster door onverhoeds haar borsten te betasten en met zijn vingers haar vagina binnen te dringen. Het hof heeft hiervoor reeds overwogen dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte bij aangeefster is binnengedrongen.
Het hof komt tot een ander oordeel met betrekking tot het betasten van de borsten van aangeefster. De verklaringen van aangeefster vinden op dit punt voldoende steun in de verklaring van verdachte die er op neerkomen dat hij seksuele avances naar aangeefster heeft gemaakt en dat hij haar daarbij fysiek heeft aangeraakt aan het bovenlichaam. Verdachte heeft daarbij haar armen, haar buik en haar zij benoemd. Verdachte heeft weliswaar ontkend de borsten te hebben aangeraakt, maar dat geeft het hof mede gelet op het feit dat de delen van het lichaam die hij wel zegt te hebben aangeraakt dicht in de buurt van de borsten zijn, geen reden om op dit punt te twijfelen aan de verklaringen van aangeefster. Het hof stelt dan ook vast dat verdachte de borsten van aangeefster heeft betast. Wat betreft de omstandigheden waaronder dit is gebeurd acht het hof de verklaringen van aangeefster ook betrouwbaar en neemt het hof die verklaringen als uitgangspunt. Toen aangeefster wakker werd merkte zij dat verdachte onder haar shirt aan haar borsten zat. Zij heeft toen gezegd dat verdachte moest stoppen en heeft hem aan zijn haren getrokken.
Van ‘dwang’ - in de zin van het in artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde dwingen – kan sprake kan zijn als de betrokkene zich door het onverhoedse van het handelen van de verdachte daartegen niet heeft kunnen verzetten. De ‘feitelijkheden’, waardoor de betrokkene gedwongen wordt, kunnen dan onder omstandigheden dezelfde handelingen betreffen als de bewezenverklaarde 'ontuchtige handelingen’.
Het handelen van verdachte was naar het oordeel van het hof onverhoeds en aangeefster heeft zich er daardoor niet tegen kunnen verzetten. Aangeefster lag te slapen en toen zij wakker werd merkte zij dat haar borsten betast werden. De aanraking door verdachte op dat moment was voor haar plotseling en onvermijdelijk. Het hof stelt voorts vast dat verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat aangeefster die aanrakingen tegen haar wil heeft ondergaan. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte gelet op het onverhoedse karakter van zijn handelingen tenminste welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zijn aanrakingen tegen haar wil heeft moeten dulden. Het hof acht het meer subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair
hij in de nacht van 10 op 11 januari 2019 te [plaats 1] door feitelijkheden, te weten door bij nader te noemen [benadeelde] in bed te gaan liggen terwijl zij slapende was en vervolgens een hand om het lichaam van die [benadeelde] te leggen die [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het onverhoeds betasten van haar borsten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door onverhoeds de borsten van [benadeelde] te betasten. Dit vond plaats in de context van een ski-kamp van een week met [school] , waarbij er blijkens het dossier door meerdere deelnemers behoorlijke hoeveelheden alcohol werden genuttigd en er een betrekkelijk losse seksuele moraal heerste binnen de groep. Het hof neemt deze context bij de strafoplegging weliswaar mede in ogenschouw, maar dat neemt in het geheel niet weg dat verdachte bij het zoeken van seksuele toenadering tot [benadeelde] haar lichamelijke integriteit heeft geschonden en de grenzen van het betamelijke en van de wet heeft overschreden. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van zedenmisdrijven daar nog lange tijd nadelige gevolgen van kunnen ondervinden. In dit geval is daar ook sprake van. Uit de stukken komt naar voren dat [benadeelde] een stage in het buitenland heeft moeten afbreken omdat zij met paniekaanvallen te maken kreeg toen zij wederom met een vreemde op een kamer kwam te liggen. Zij schrijft dat ze niet meer dezelfde enthousiaste persoon is die zij voor het onderhavige feit was en dat zij professionele hulp van een psycholoog heeft ingeschakeld om het te verwerken.
Het hof heeft gelet op het verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 12 januari 2023, waaruit blijkt dat verdachte de laatste vijf jaren niet is veroordeeld voor strafbare feiten en dat hij nooit eerder in verband met een zedendelict in aanraking is gekomen met justitie. Het hof vindt in de inhoud van het dossier ook geen aanleiding uit te gaan van herhalingsgevaar.
Uit een reclasseringsadvies van 24 juni 2020 en uit de verklaringen die verdachte bij de politie en ter terechtzitting over zijn persoon naar voren heeft gebracht, komt naar voren dat verdachte vanaf zijn tienerjaren te kampen heeft gehad met fors middelengebruik en met psychische problemen. Uit zijn strafblad blijkt dat verdachte in die periode ook voor vermogens- en geweldsdelicten is veroordeeld en – onder meer – in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst is geweest. De reclassering schrijft in 2020 een toch wel kwetsbare jongeman te zien die zijn best doet om structuur in zijn leven te brengen, die erg actief is met school, stage en vrijwilligerswerk en die zijn best doet om op het goede pad te blijven, waarbij de verdenking van het onderhavige feit een bedreiging vormt voor het evenwicht dat hij gevonden had en voor zijn toekomstperspectief. Ter terechtzitting in hoger beroep van 3 februari 2023 is dat gevonden evenwicht in het leven van verdachte nogmaals bevestigd. Verdachte woont samen met zijn partner in [plaats 2] en heeft steun aan familie en vrienden om zich heen. Omdat hij geen Verklaring Omtrent het Gedrag kon krijgen, heeft hij moeten stoppen als woonbegeleider. Recentelijk is hij gestart met een nieuwe onderneming.
Het hof constateert verder dat in de fase van hoger beroep de redelijke termijn is overschreden. Het hof zal daaraan geen gevolgen verbinden, gelet op de op te leggen straf en nu de zaak eerder op verzoek van de verdediging is aangehouden. Het hof neemt wel in strafmatigende zin in aanmerking dat het bewezenverklaarde feit inmiddels meer dan vier jaren geleden is en verdachte is beschuldigd van en vervolgd voor verkrachting, een aanmerkelijk zwaarder delict dan het hof bewezen heeft verklaard. Dit is al die tijd van invloed geweest op zijn leven en verdachte heeft daarvan zichtbaar gevolgen ondervonden.
Het hof vindt in dit alles aanleiding een straf op te leggen die enerzijds recht doet aan de ernst van het feit, maar die anderzijds ook aan verdachte de mogelijkheid geeft zijn toekomstige leven verder vorm te geven. Dat betekent dat de afdoening van deze zaak de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag naar het oordeel van het hof zo min mogelijk in de weg dient te staan.
Verdachte heeft duidelijk gemaakt dat hij aangeefster niet heeft willen schaden. Het is anderzijds ook duidelijk dat aangeefster door het handelen van verdachte schade heeft geleden. Het hof vindt in de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, gelet op de specifieke omstandigheden in deze zaak, vooral ook belangrijk dat door het slachtoffer geleden schade wordt vergoed. Op die wijze wordt in ieder geval tegemoetgekomen aan erkenning van onrecht en herstel van recht.
Al het voorgaande afwegend acht het hof oplegging van een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 uren hechtenis, passend en geboden. Het hof heeft bij het opleggen van deze taakstraf artikel 22b van Wetboek van Strafrecht in aanmerking genomen en is van oordeel dat gelet op de bewezenverklaarde handelingen en de bijzondere omstandigheden van deze zaak geen sprake is van een situatie zoals omschreven in het eerste lid, onder a van art. 22b Wetboek van Strafrecht..

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het meer subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Het hof komt in de onderhavige strafzaak tot een bewezenverklaring van minder vergaande handelingen dan de rechtbank bewezen heeft geacht. Dat neemt niet weg dat uit het strafdossier en uit de stukken ter onderbouwing van de vordering voldoende blijkt dat het feit een grote impact heeft gehad op het psychische welzijn van de benadeelde partij. Zij is gediagnostiseerd met psychotrauma en PTSS en ondergaat daarvoor behandelingen. Het hof zal naar billijkheid de immateriële schade begroten op een bedrag van € 1.000,00. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het meer subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 11 januari 2019.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M.B. de Wit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D.D. Drost, griffier,
en op 17 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.