ECLI:NL:GHARL:2023:1458

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
21-005386-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak van smaad en belediging in hoger beroep tegen verdachte na Twitter-uitlatingen over kandidaat-raadslid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was aangeklaagd voor smaad en belediging naar aanleiding van Twitter-berichten die hij had verstuurd naar de aangeefster, die destijds kandidaats-raadslid was. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de bewoordingen van de uitlatingen, de context waarin deze zijn gedaan, en de vraag of de uitlatingen een bijdrage kunnen leveren aan het publiek debat of een uiting zijn van artistieke expressie. Het hof oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte in het algemeen als grievend kunnen worden beschouwd, maar dat ze niet onnodig grievend waren. Het hof heeft vastgesteld dat de uitlatingen in het publieke debat zijn gedaan, maar dat de exacte context niet meer te achterhalen was. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan smaad of belediging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde feit.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005386-18
Uitspraak d.d.: 17 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 25 september 2018 met het parketnummer 16-146749-18 in de strafzaak tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het gerechtshof van 3 februari 2023 en 20 juli 2021, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • bevestiging van het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de strafoplegging;
  • veroordeling van de verdachte tot een voorwaardelijke geldboete van € 500,- met een proeftijd van twee jaren.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter:
- de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit veroordeeld tot voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week, met een proeftijd van twee jaren.
Het gerechtshof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van de aangifte
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft bepleit dat de termijn van aangifte bij het klachtdelict is verlopen, nu de klachttermijn van drie maanden is verstreken. De aangifte is gedaan op 30 mei 2018, terwijl de meeste Twitter-berichten zijn gedaan in februari 2018. Dat valt buiten de klachttermijn van artikel 66 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat artikel 66 Sr niet strekt tot bescherming van de belangen van de verdachte. Ten aanzien van klachtdelicten is de wil van het slachtoffer bepalend. Het klachtvereiste strekt tot bescherming van de belangen van het slachtoffer. Uit de aangifte en de klacht in het dossier volgt dat [aangeefster] vervolging van de verdachte heeft gewenst.
Beoordeling van het gerechtshof
Op grond van artikel 269 Sr is het misdrijf smaad(schrift) slechts op klacht vervolgbaar. Op grond van artikel 66 lid 1 Sr kan de klacht worden ingediend gedurende drie maanden na de dag waarop de tot klachtgerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit.
De klachtgerechtigde bij een delict als het onderhavige kan zijn bevoegdheid slechts gedurende de in de wet genoemde klachttermijn uitoefenen. Dat betekent dat in het geval dat voor het instellen van een vervolging een klacht is vereist en de klacht niet is ingediend binnen drie maanden nadat de klachtgerechtigde heeft kennisgenomen van het gepleegde delict, de vervolging daarop afstuit. Wanneer de klacht weliswaar niet voldoet aan alle formele wettelijke eisen of niet is ingediend bij de bevoegde ambtenaar, maar vaststaat dat de klachtgerechtigde de vervolging heeft gewenst, zal van die wens binnen die termijn van drie maanden moeten zijn gebleken. [1]
De verdachte heeft in de periode van 13 februari 2018 tot en met 20 maart 2018 berichten verspreid over [aangeefster] , dan wel gereageerd op Twitter-berichten van het account van [aangeefster] . Vervolgens is op 30 mei 2018 door de heer [aangever] aangifte gedaan namens en in de nabijheid van [aangeefster] , ter zake van belediging en smaad. Op diezelfde dag heeft de heer [aangever] , namens [aangeefster] , middels een klacht uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging over te gaan.
Het gerechtshof overweegt dat tussen alle uitlatingen vanaf het eerste Twitter-bericht van 13 februari 2018 en het laatste Twitter-bericht van 20 maart 2018 samenhang bestaat qua aard en context van de uitlatingen. Naar het oordeel van het gerechtshof zijn deze uitingen te beschouwen als een reeks van met elkaar samenhangende gedragingen, die tezamen de verweten gedragingen in de tenlastelegging vormen en hebben voortgeduurd tot en met 20 maart 2018. [aangeefster] heeft aangifte laten doen en daarbij uitdrukkelijk verzocht om tot vervolging van de verdachte over te gaan. Het gerechtshof zal de tenlastelegging als één geheel beoordelen. Omdat het gerechtshof de tenlastelegging in zijn geheel beoordeelt en de uitlatingen samenhangen door de aard en context waarin die zijn geplaatst, vallen alle gedane uitlatingen van de verdachte binnen de reikwijdte van de klachttermijn van artikel 66 Sr.
Het gerechtshof oordeelt dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de strafvervolging. Het verweer van de verdachte wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van het agressie-protocol van de gemeente [gemeente]
Standpunt van de verdachte
Primair stelt de verdachte zich op het standpunt dat het agressie-protocol niet van toepassing is op [aangeefster] , omdat zij tijdens de tenlastegelegde periode nog niet in dienstbetrekking was van de gemeente [gemeente] . Subsidiair is volgens de verdachte niet voldaan aan het agressie-protocol omdat zijn gedrag niet grensoverschrijdend is geweest. Onder punt 2 van voornoemd protocol blijkt, in het geval van grensoverschrijdend gedrag, dat daarvan pas sprake kan zijn nadat de burger op het aanhoudend uiten van dat gedrag is aangesproken door de gemeente. De verdachte voert aan dat hij niet is aangesproken op zijn gedrag en geen waarschuwing heeft gekregen. Daarmee is er geen sprake van grensoverschrijdend gedrag. Ook deze verweren moeten volgens hem leiden tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat de definitie van punt 2 van het agressie-protocol een nevenschikking bevat. Er kan volgens de definitie ook sprake zijn van grensoverschrijdend gedrag wanneer een burger daar niet op wordt aangesproken. Hetgeen de verdachte wordt verweten valt onder de eerste categorie grensoverschrijdend gedrag. De gemeente heeft niet gehandeld in strijd met het agressie-protocol. Daarnaast is de regeling intern bedoeld voor college-, raadsleden, fractiemedewerkers en kandidaats-raadsleden. Het agressie-protocol strekt ter bescherming van de belangen van het slachtoffer. De verdachte kan zich daar niet op beroepen. De aangifte is rechtsgeldig en er is geen vervolgingsbeletsel.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof overweegt dat [aangeefster] in de periode tot en met 20 maart 2018 nog geen functie vervulde in de zin van het agressie-protocol. [aangeefster] was toen kandidaats-raadslid, commissielid en organisatiesecretaris. Op 21 maart 2018 is [aangeefster] gekozen als raadslid voor [politieke partij] in de gemeente [gemeente] . Vervolgens heeft [aangeefster] op 30 mei 2018 aangifte laten doen door [aangever] , waarbij zij zelf aanwezig was en haar verhaal heeft gedaan.
Nu [aangeefster] tijdens de tenlastegelegde periode geen functie vervulde in de zin van het agressie-protocol, is het protocol naar het oordeel van het gerechtshof daarmee niet van toepassing. Voorts stelt het gerechtshof vast dat het bestaan van het protocol niet in de weg staat aan de mogelijkheid van het slachtoffer om aangifte te doen, nog daargelaten wat de juridische betekenis van het agressie-protocol is.
Aangezien het agressie-protocol niet van toepassing is, behoeft het verweer dat geen sprake zou zijn van grensoverschrijdend gedrag om die reden geen verdere bespreking. Het gerechtshof verwerpt de verweren van de verdachte. Het openbaar ministerie is dus ontvankelijk in de vervolging.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 februari 2018 tot en met 20 maart 2018 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, en/of te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, opzettelijk, één of meermalen de eer en/of de goede naam van [aangeefster] heeft aangerand, door tenlastelegging van een bepaald feit, met telkens het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door middel van geschriften en/of afbeeldingen verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen en/of door geschriften waarvan de inhoud openlijk ten gehore werd gebracht, door (een) bericht(en) en/of (een) afbeelding(en) op Twitter te (laten) plaatsen met daarin onder meer de tekst:
- "Eenzijdige kritiek op Israel is anti-semitisme. Stop Anti-semitisme. Stop [aangeefster] . Dood aan anti-semitisme. Dood aan.. ach laat maar" en/of
- "Kortom, madame [aangeefster] vindt het goed dat joden uitgemoord worden. Walgelijk. Madame [aangeefster] is een anti-semiet. Madamme [aangeefster] " en/of
- "Hij heeft gelijk. En daarom is het noodzaak dat Israel zich blijft bewapenen tegen vijanden. Madame [aangeefster] wil liever dat de Joden worden uitgeroeid. Walgelijk. Madame [aangeefster] " en/of
- "Hypocriet gelul van madame [aangeefster] , die zelf een jodenhaatster is".
subsidiairhij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 februari 2018 tot en met 20 maart 2018 te [plaats 1] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, en/of te [plaats 2] , in elk geval in Nederland, telkens opzettelijk een persoon genaamd [aangeefster] in het openbaar bij geschrift of afbeelding heeft beledigd, door (een) bericht(en) en/of (een) afbeelding(en) op Twitter te (laten) plaatsen met daarin/daarbij onder meer de tekst:
- "Eenzijdige kritiek op Israel is anti-semitisme. Stop Anti-semitisme. Stop [aangeefster] . Dood aan anti-semitisme. Dood aan.. ach laat maar" en/of
- "Kortom, madame [aangeefster] vindt het goed dat joden uitgemoord worden. Walgelijk. Madame [aangeefster] is een anti-semiet. Madamme [aangeefster] " en/of
- "Hij heeft gelijk. En daarom is het noodzaak dat Israel zich blijft bewapenen tegen vijanden. Madame [aangeefster] wil liever dat de Joden worden uitgeroeid. Walgelijk. Madame [aangeefster] " en/of
- "Hypocriet gelul van madame [aangeefster] , die zelf een jodenhaatster is".

Vrijspraak van het primair en subsidiair tenlastegelegde feit

Ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Voor een bewezenverklaring van smaad/smaadschrift is onder meer vereist dat sprake is van tenlastelegging van een "bepaald feit" als bedoeld in artikel 261 Sr. Daarvan is sprake, indien het feit op een zodanige wijze door de verdachte is tenlastegelegd dat het een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van een ander aanwijst. Daarvan is bijvoorbeeld geen sprake indien het "feit" niet het gedrag van die ander betreft, maar een eigenschap die hem wordt toegedicht en evenmin, als het wel gaat om diens gedrag, indien dat gedrag slechts in algemene termen wordt geduid en derhalve niet wordt toegespitst op een voldoende geconcretiseerde gedraging van een bepaalde persoon.
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, stelt het gerechtshof het volgende vast.
De verdachte heeft via zijn Twitter-account berichten geplaatst over [aangeefster] en op die wijze gereageerd op berichten die [aangeefster] via haar Twitter-account verspreidde, zoals is tenlastegelegd.
Het gerechtshof is van oordeel dat de door de verdachte geplaatste Twitter-berichten niet een duidelijk te onderkennen concrete gedraging van aangeefster aanwijst, zoals bedoeld in artikel 261 Sr. Het gaat hier om een samenstel van verschillende aantijgingen die in overwegende mate slechts een aanduiding vormen van in meer algemene termen vervatte gedragingen of eigenschappen van aangeefster en dat als geheel te weinig is toegespitst is op voldoende geconcretiseerde gedragingen van aangeefster. Daarmee is het bestanddeel "telastlegging van een bepaald feit" niet vervuld, zodat smaadschrift niet kan worden bewezen. De verdachte zal daarom van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken. Dat is conform het vonnis van de politierechter en de vordering van de advocaat-generaal.
Met betrekking tot het subsidiair tenlastegelegde
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft vrijspraak bepleit. De berichten die de verdachte heeft geplaatst, waren reacties op provocerende Twitter-berichten van [aangeefster] , die campagne voerde als kandidaat-raadslid tijdens de gemeenteraadsverkiezingen. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard met zijn uitlatingen een bijdrage te hebben willen leveren aan het publieke debat. De context van de berichten is niet te achterhalen omdat de Twitter-berichten van [aangeefster] ontbreken in het dossier en inmiddels zijn verwijderd. Om zijn punt te maken heeft de verdachte via Twitter zijn uitlatingen overdreven.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van eenvoudige belediging. Alles in onderlinge samenhang bezien heeft de verdachte met zijn uitlatingen een grens overschreden. De verdachte heeft in het specifieke geval middels verregaande bewoordingen zijn kritiek richting het slachtoffer geuit.
Het oordeel van het gerechtshof
Het gerechtshof stelt het volgende voorop.
Het, onder meer in art. 10 EVRM gegarandeerde recht op vrijheid van meningsuiting, dat voor een deel ook in art. 266, tweede lid, Sr tot uitdrukking is gebracht, staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van eenvoudige belediging in de zin van art. 266 Sr niet in de weg indien zo een veroordeling een op grond van art. 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt.
Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens eenvoudige belediging in de zin van voormelde wettelijke bepaling, dient acht te worden geslagen op:
- de bewoordingen van die uitlating;
- de context waarin zij is gedaan en of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie;
- de vraag of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is. [2]
Het gerechtshof overweegt dat de bewoordingen van de uitlatingen van verdachte in samenhang bezien in het algemeen als grievend kunnen worden beschouwd. De bewoordingen van de verdachte hebben de waardigheid van [aangeefster] aangetast, doordat zij wordt beticht van antisemitisme.
Vervolgens staat het gerechtshof voor de vraag of de context waarin de uitlating is gedaan het beledigend karakter van de uitlating wegneemt doordat deze een bijdrage kon leveren aan het publiek debat. Uit de inhoud van het dossier en het hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is besproken, kan de exacte context waarbinnen de bewoordingen van de verdachte zijn gedaan, niet worden vastgesteld. Het dossier bevat enkel de Twitter-berichten van de verdachte. De Twitter-berichten van [aangeefster] ontbreken in het dossier en zijn inmiddels van Twitter verwijderd. Aangeefster heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat ook zij de tweets niet meer kan terughalen. Uit haar verklaring volgt wel dat zij met verdachte en anderen debat voerde over racisme en dat zij zelf vindt dat men racisme mag benoemen ter behartiging van het openbaar belang.
Het gerechtshof overweegt dat de uitlatingen van de verdachte in het publieke debat zijn gedaan, maar dat niet (meer) is vast te stellen, dan wel valt te toetsen, in welke exacte context die hebben plaatsgevonden. In dat kader is het gerechtshof van oordeel, dat de stelling van de verdachte dat hij met zijn uitlatingen een bijdrage wenste te leveren aan het publieke debat, op grond van de wel beschikbare gegevens voldoende aannemelijk is geworden.
Tenslotte dient het gerechtshof nog te beoordelen of de uitlatingen van verdachte, zoals door hem gedaan in het publieke debat, niet onnodig grievend zijn geweest jegens aangeefster. Deze onder meer in artikel 266 lid 2 Sr genoemde uitzondering vat het hof op als een impliciet bestanddeel van belediging.
Uit de verklaring van verdachte ter zitting in hoger beroep en uit de verklaring van aangeefster bij de raadsheer-commissaris leidt het hof het volgende af. Verdachte reageerde op uitlatingen van aangeefster op Twitter en legde daarbij bovendien het verband met eerdere uitlatingen van aangeefster op Twitter. Aangeefster heeft daarbij zelf een bepaalde politicus aangeduid als een racist. Aangeefster is van mening dat het ter behartiging van het openbaar belang is toegestaan racisme te benoemen. Daarnaast vindt zij het niet onnodig grievend om diegene waarvan je vindt dat het een racist of antisemiet is als zodanig aan te duiden.
Op grond van deze gegevens, die het hof vanwege het ontbreken van verdere informatie in het dossier over de volledige context van het onderliggende debat op Twitter slechts beperkt heeft kunnen vaststellen, is het hof van oordeel dat de uitlatingen van verdachte - zoals hem ten laste gelegd - niet onnodig grievend jegens aangeefster zijn geweest.
Naar het oordeel van het gerechtshof is aldus niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan belediging, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. M.C. van Linde, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. G.A.G. van Essen, griffier,
en op 17 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.HR 4 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2242, r.o. 4.3.2.
2.HR 10 april 2018, ECLI:HR:2018:541 en ECLI:PHR:2018:24.