ECLI:NL:GHARL:2023:143

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
21/00549
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over naheffingsaanslag parkeerbelasting en zichtbaarheid Europese Gehandicapten Parkeerkaart

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting die is opgelegd door de gemeente Nijmegen. De belanghebbende, eigenaar van een auto, had op 10 september 2020 geparkeerd op een parkeerplaats waar betaling van parkeerbelasting vereist was, tenzij er een duidelijk zichtbare gehandicaptenparkeerkaart aanwezig was. De parkeercontroleur vond een parkeerticket, maar geen gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar achter de voorruit. De belanghebbende stelde dat hij met een bijrijder, die een gehandicaptenparkeerkaart bezat, was gekomen en dat deze kaart zichtbaar had moeten zijn. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, omdat niet was aangetoond dat de gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar was geplaatst. Het Hof bevestigde deze uitspraak, oordelend dat de bewijslast bij de belanghebbende lag en dat hij niet had aangetoond dat aan de voorwaarden voor vrijstelling van parkeerbelasting was voldaan. De uitspraak van de rechtbank werd als juist en goed onderbouwd beschouwd, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 10 januari 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer BK-ARN 21/00549
uitspraakdatum: 10 januari 2023
Uitspraak van de twaalfde enkelvoudige belastingkamer als bedoeld in artikel 28b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 23 april 2021, nummer AWB 20/5650, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
de gemeente Nijmegen(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft op 10 september 2020 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2022. Daarbij zijn verschenen en gehoord de gemachtigde van belanghebbende R.P.I. Noy, alsmede [naam1 ] namens de heffingsambtenaar. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 9 november 2022 aangetekend aan partijen is verzonden
1.6.
Het Hof heeft op 13 september 2022 een mondelinge uitspraak gedaan in deze zaak. De griffier van de Hoge Raad heeft het Hof medegedeeld dat belanghebbende beroep in cassatie heeft ingediend en het Hof op de voet van artikel 28b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen verzocht de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke uitspraak.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de auto met kenteken [kenteken] . Deze auto stond op 10 september 2020 om 15:57 uur geparkeerd op een parkeerplaats aan de Oranjesingel te Nijmegen, zijnde een parkeerplaats waar op dat tijdstip uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Blijkens artikel 9, aanhef en letter a, van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen gemeente Nijmegen 2020 (hierna: de Verordening) zijn gehandicapten, voor zover zij beschikken over een duidelijk zichtbaar aangebrachte gehandicaptenparkeerkaart dan wel een gemeentelijke parkeerontheffing voor gehandicapten vrijgesteld van de heffing van parkeerbelasting.
2.2.
De parkeercontroleur heeft achter de voorruit van de auto een parkeerticket aangetroffen, waarop te zien was dat de parkeertijd om 15:55 uur eindigde.
2.3.
In de processtukken bevindt zich een kopie van een gehandicaptenparkeerkaart op naam van [naam2] . Ook bevindt zich in het procesdossier een schriftelijke verklaring van [naam2] van 19 oktober 2020 waarin hij het volgende heeft verklaard:
‘Middels deze verklaring bevestig ik dat ik op 10 september jl. met [belanghebbende] voor een zakelijke afspraak in Nijmegen was. Ik mocht met [belanghebbende] meerijden vanwege een gemeenschappelijk bezoek aan [naam3] Notarissen aan de [adres] . Hierbij hebben wij gebruik gemaakt van mijn invalideparkeerkaart. Deze gebruik ik sinds ik vanwege de gevolgen van een motorongeluk geen lange afstanden kan lopen. Ik ben bereid deze verklaring onder ede te herhalen.’
2.4.
Tot de gedingstukken behoren foto’s van de geparkeerde auto van belanghebbende aan de Oranjesingel op 10 september 2020, welke foto’s door de scanauto en de parkeercontroleur zijn gemaakt om respectievelijk 15:46 uur en 15:58 uur.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende aanspraak kan maken op de vrijstelling van betalen van parkeerbelastingen op grond van artikel 9 aanhef en letter a van de Verordening, nu de bijrijder van belanghebbende, de heer [naam2] , beschikte over een Europese Gehandicapten Parkeerkaart.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Rechtbank heeft als volgt overwogen:
‘1. Eiser is eigenaar van de auto met kenteken [kenteken] . Deze auto stond op 10 september 2020 om 15:57 uur geparkeerd op een parkeerplaats aan de Oranjesingel te Nijmegen, zijnde een parkeerplaats waar op dat tijdstip uitsluitend tegen betaling van parkeerbelasting dan wel zonder betaling van parkeerbelasting maar met een gehandicaptenparkeerkaart mag worden geparkeerd.
2. De parkeercontroleur heeft achter de voorruit van de auto een parkeerticket aangetroffen, waarop te zien was dat de parkeertijd om 15:55 uur eindigde. Vast staat dus dat de parkeertijd waarvoor eiser had betaald was verstreken op het moment dat de parkeercontroleur de auto van eiser controleerde.
3. Tussen partijen is in geschil of er een gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit lag.
4. Eiser heeft verklaard dat hij die middag een bezoek heeft gebracht aan een notariskantoor in Nijmegen. Hij werd vergezeld door de heer [naam2] die een gehandicaptenparkeerkaart bezit. Eiser heeft het parkeerticket en de gehandicaptenparkeerkaart achter de voorruit gelegd. De parkeercontroleur heeft kennelijk niet goed gekeken. Op de foto’s die verweerder in het geding heeft gebracht is volgens eiser – onder meer door weerkaatsing van de zon - niet het gehele dashboard zichtbaar. Tot slot is het proces-verbaal niet ondertekend.
5. De voorwaarde om met een gehandicaptenparkeerkaart te mogen parkeren zonder parkeerbelasting te betalen is dat de gehandicaptenparkeerkaart met de daartoe bestemde zijde op een van buiten duidelijk leesbare plaats direct achter de voorruit is geplaatst [1] . De bewijslast, dat aan de voorwaarden voor een vrijstelling is voldaan, ligt bij eiser.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit heeft neergelegd. Uit de foto’s blijkt dat er geen gehandicaptenparkeerkaart achter de voorruit lag, terwijl het parkeerticket wel duidelijk zichtbaar was. Het is niet aannemelijk dat de parkeercontroleur niet goed heeft gekeken omdat de parkeercontroleur van dichtbij een foto heeft gemaakt van het parkeerticket waaruit is af te leiden dat hij het dashboard bekeken heeft. De verklaring van de heer [naam2] maakt het oordeel niet anders aangezien daarin niet expliciet is verklaard dat de gehandicaptenparkeerkaart op een zichtbare plaats is gelegd. Dat het proces-verbaal niet is ondertekend maakt het oordeel evenmin anders aangezien eiser aannemelijk moet maken dat hij heeft voldaan aan de voorwaarden voor een vrijstelling.
7. Nu eiser heeft geparkeerd zonder dat er gehandicaptenparkeerkaart zichtbaar voor controle achter de voorruit lag, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.’
4.2.
Het Hof acht de overwegingen van de Rechtbank juist en op goede gronden gegeven. Dat wat in hoger beroep is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Volgens de Verordening dient de geldige Europese Gehandicapten Parkeerkaart duidelijk zichtbaar te zijn aangebracht. Het voorschrift omtrent de wijze waarop een gehandicaptenparkeerkaart in een voertuig moet worden aangebracht is blijkens artikel 55 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer neergelegd in een ministeriële regeling. Deze ministeriële regeling, de Regeling gehandicaptenparkeerkaart, bepaalt in artikel 4 dat de gehandicaptenparkeerkaart op een zodanige wijze bij de voorruit moet worden aangebracht, dat de voorzijde ervan buiten het voertuig behoorlijk leesbaar is. Ook de gehandicaptenparkeerkaart van de heer [naam2] zelf vermeldt dat de kaart bij gebruik aan de voorzijde van het voertuig op een zodanige wijze moet worden aangebracht dat haar voorzijde duidelijk zichtbaar is voor controle. Uit de foto’s blijkt dat er geen gehandicaptenkaart bij de voorruit lag. Bovendien heeft de heer [naam2] ook in hoger beroep niet expliciet verklaard dat de gehandicaptenparkeerkaart op een zichtbare plaats is gelegd.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Harthoorn, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op 10 januari 2023 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De raadsheer,
(S. Darwinkel) (M. Harthoorn)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 11 januari 2023
Deze schriftelijke uitspraak vervangt de mondelinge uitspraak waartegen al beroep in cassatie is ingesteld. Voor de Hoge Raad geldt deze schriftelijke uitspraak als de uitspraak waartegen dat beroep is ingesteld. Tegen deze schriftelijke uitspraak kan niet opnieuw beroep in cassatie worden ingesteld.
De partij die tegen de mondelinge uitspraak beroep in cassatie heeft ingesteld, kan binnen zes weken na de verzending van deze schriftelijke uitspraak de gronden van het eerder ingestelde beroep verstrekken of aanvullen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl). Eventuele vertraging bij de verzending of bezorging van de brief met de gronden van het beroep is voor risico van de afzender.

Voetnoten

1.Artikel 9 van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen gemeente Nijmegen 2020.