Op grond van de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat, anders dan de moeder aanvoert, de gronden voor de uithuisplaatsing, voor de volledige door de rechtbank bepaalde periode, nog steeds aanwezig zijn.
In de beschikking van 22 februari 2022 heeft dit hof, met verwijzing naar de eerdere beschikking van het hof van 13 april 2021, geoordeeld dat de moeder niet in staat was om [de minderjarige] een opvoedingsklimaat te bieden waarin de continuïteit en de veiligheid van zijn dagelijkse verzorging en opvoeding voldoende zijn gewaarborgd. Mede gezien de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] en dat wat hij van zijn opvoeder(s) nodig heeft, vond het hof het op dat moment noodzakelijk dat de machtiging tot uithuisplaatsing zou worden verlengd.
Voor zover de moeder nu stelt dat sinds die beschikking sprake is van gewijzigde omstandigheden die tot een ander oordeel kunnen leiden, verwerpt het hof dat standpunt.
De door de moeder genoemde omstandigheden, te weten dat [de minderjarige] in maart 2022 is verhuisd naar het huidige pleeggezin en dat zij zelf inmiddels onder behandeling is van een psychiater en wordt begeleid door [naam1] , leiden naar het oordeel van het hof niet tot de conclusie dat de uithuisplaatsing niet meer in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
De behandeling van de moeder bij de psychiater is in december 2021 gestart. De psychiater heeft gezegd (zie pagina 20/21 van het raadsrapport van 26 augustus 2022) dat de therapie ziet op de angstklachten en vermijdende persoonlijkheidsstoornis van de moeder, en ook op traumatische klachten en het wantrouwen van de moeder tegenover hulpverlening en instanties. Hij heeft verteld dat een behandeling doorgaans één tot twee jaar in beslag neemt.
Ook is de moeder met begeleiding bij [naam1] gestart, in maart 2022. De begeleider van de moeder ziet dat de moeder als opvoeder groeit, zij het dat dit gaat met kleine stapjes (pagina 18 van het raadsrapport). [naam1] laat echter ook weten dat zij geen enkel zicht heeft op eerdere hulpverlening van de moeder, en ook naar de GI is de moeder tot nog toe weinig open geweest over haar psychische gesteldheid en eventuele eerdere hulpverlening.
Er lijken, gezien het voorgaande, nu voorzichtige positieve ontwikkelingen te zijn aan de zijde van de moeder, maar het hof vindt niet dat die ontwikkelingen zodanig zijn dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet meer noodzakelijk is.
[de minderjarige] wordt al lange tijd ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. Hij heeft veel meegemaakt in zijn jonge jaren en weinig stabiliteit gekregen in de opvoedsituatie bij de moeder thuis. Hoewel zijn driftbuien en boosheid volgens de pleegouders zijn afgenomen en er geen sprake is van een ontwikkelingsstoornis, zijn de vermoedens van hechtingsproblematiek bij [de minderjarige] onverminderd aanwezig. Deze vermoedens kunnen echter niet worden bevestigd (of ontkracht) omdat het de moeder niet is gelukt de daarvoor nodige gegevens over de vroege jeugd van [de minderjarige] aan [naam2] te verstrekken. De moeder zegt weliswaar dat zij gegevens heeft aangeleverd maar dat heeft zij verder niet onderbouwd, en het is ook niet helder welke gegevens zij wanneer en waar zou hebben aangeleverd.
De GI heeft beschreven dat [de minderjarige] aan zijn pleegouders nog vaak laat weten dat hij een ‘vol hoofd’ heeft en de pleegouders zien ook dat hij last heeft van spannings-gerelateerde klachten. Hoewel het in dit pleeggezin iets beter met [de minderjarige] gaat, zoekt hij volgens de pleegouders nog vaak de grenzen op. Dit alles maakt dat het hof vindt dat nog steeds gesproken moet worden van een ontwikkelingsbedreiging bij [de minderjarige] .
De pleegouders krijgen inmiddels opvoedondersteuning van [naam3] , en dat heeft een goede uitwerking op [de minderjarige] , zij het dat het tijd kost.
Bij de moeder thuis is inmiddels, sinds 19 juli 2022, video-interactie-begeleiding (VIB) van [naam3] ingezet. De psychiater heeft laten weten dat de VIB hem aanknopingspunten geeft voor de behandeling van de moeder.
Op 6 december 2022 heeft een overleg plaatsgevonden waarbij de bevindingen van het VIB-traject en het verloop van de bezoeken zijn besproken. Toen bleek dat er een spanningsveld bestaat tussen wat [de minderjarige] nodig heeft in het contact met zijn moeder, en wat de moeder nodig heeft om het contact met [de minderjarige] ontspannener te laten verlopen. In de tussenevaluatie van 20 december 2022 van [naam3] staat dat in de komende maanden wordt gewerkt aan vermindering van die spanning. Er moet daarna opnieuw worden geëvalueerd.
De GI benoemt in het verweerschrift dat de moeder inderdaad een minimale vooruitgang laat zien in haar verbale communicatie met [de minderjarige] maar ook dat de moeder nog steeds weinig inzicht of inlevingsvermogen toont in [de minderjarige] , en dat zij zijn belangen nog altijd niet voorop kan stellen. De gesprekken hierover tussen de moeder en de GI zijn niet constructief, en vaak aanvallend en verwijtend van toon, aldus de GI.
Het hof stelt op basis van al het voorgaande vast dat er weliswaar een voorzichtige verbetering lijkt te worden gezien in de interactie tussen [de minderjarige] en zijn moeder. Die verbetering moet – ook waar [de minderjarige] nog steeds veel spanning heeft als gevolg van het contact met zijn moeder – echter verder worden gevolgd. De VIB gaat pas de tweede fase in en moet uiteindelijk nog worden geëvalueerd. De overige begeleiding en psychiatrische behandeling voor de moeder bevinden zich in de beginfase. De zorgen en onduidelijkheden over haar psychische gesteldheid zijn op dit moment niet weggenomen, evenmin als de zorgen over haar opvoedvaardigheden.
Dat betekent concreet dat het hof vindt dat [de minderjarige] niet naar huis terug kan.