ECLI:NL:GHARL:2023:1379

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
21-002139-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Noord-Nederland inzake verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij de verdachte is veroordeeld voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 11 januari 2020. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, verleende geen voorrang aan een van rechts komende fietser, wat resulteerde in een aanrijding waarbij de fietser zwaar lichamelijk letsel opliep, te weten een crurisfractuur. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.

Tijdens de zitting van het hof op 31 januari 2023 werd de vordering van de advocaat-generaal besproken, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een andere strafoplegging. De verdediging betoogde dat de verdachte geen schuld had aan het ongeval, omdat hij slechts een korte blik op zijn navigatiesysteem had geworpen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte, gezien de verkeerssituatie, de fietser had moeten zien en voorrang had moeten verlenen.

Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte aanmerkelijk onoplettend was geweest, wat leidde tot het ongeval. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren op, met een proeftijd van 1 jaar. De beslissing is genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002139-21
Uitspraak d.d.: 14 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats [pleegplaats] , van 22 april 2021 met parketnummer 18-230622-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 31 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een taakstraf van 50 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. E.M. Bakx, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de rechtbank ter zake van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 25 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 11 januari 2020, te [pleegplaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam 1] , en gekomen nabij of ter hoogte van een kruising of splitsing van dat [straatnaam 1] en [straatnaam 2] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, een voor hem van rechts vanuit die [straatnaam 2] komende bestuurder van een fiets geen voorrang te verlenen, althans onvoldoende rekening te houden met die voor hem van rechts vanuit die [straatnaam 2] komende bestuurder van een fiets en/of die bestuurder van die fiets niet in staat te stellen ongehinderd diens weg te vervolgen, waardoor die bestuurder van die fiets (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een crurisfractuur, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 januari 2020, te [pleegplaats] , als bestuurder van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straatnaam 1] , op de kruising of splitsing van die weg met de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [straatnaam 2] , een voor hem van rechts komende bestuurder van een fiets geen voorrang heeft verleend, immers die bestuurder niet in staat heeft gesteld ongehinderd diens weg te vervolgen, waarbij letsel aan personen is ontstaan of schade aan goederen is toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten
laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd verdachte geen voorrang heeft verleend aan een voor hem van rechts komende fietser, maar dat de handelingen van verdachte, waaronder het werpen van een korte blik op zijn navigatiesysteem, geen schuld in de zin van aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid en/of onoplettendheid opleveren.
Het hof overweegt als volgt:
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van 'schuld' aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW 1994 komt het aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan van en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Op basis van de stukken stelt het hof vast dat verdachte op 11 januari 2020 als
bestuurder van een personenauto reed op [straatnaam 1] in [pleegplaats] , in de richting van de kruising met [straatnaam 2] . Verdachte reed niet hard. Bij het naderen van de kruising keek verdachte even op zijn navigatiesysteem om te zien of hij verderop, aan het einde van de straat, links- of rechtsaf moest slaan. Op dat moment reed een fietser, komende rechts vanuit [straatnaam 2] en linksafslaand naar [straatnaam 1] , voor verdachte. Verdachte heeft geen voorrang verleend aan de fietser. Verdachte heeft de fietser ter hoogte van de linkerzijde van zijn auto geraakt. De fietser is daardoor ten val gekomen en heeft daarbij een crurisfractuur van het linkeronderbeen opgelopen.
Het hof stelt vast dat verdachte niet hard reed, waardoor hij langer de tijd had om de wegsituatie te overzien. Het hof stelt ook vast dat de fietser voor verdachte voldoende zichtbaar was en niet met een hoge snelheid reed, aangezien de fietser links afsloeg.
Evenals de rechtbank constateert het hof dat, gelet op de verkeerssituatie ter plaatse, verdachte de van rechts komende fietser had moeten zien en hem voorrang had moeten verlenen.
Het hof stelt vast dat verdachte niet alleen een verkeersovertreding heeft begaan door geen voorrang te verlenen aan de fietser, maar ook dat hij - gezien de snelheid waarmee hij en de fietser reden - voldoende tijd had om bij het naderen van de kruising uit te kijken naar overig verkeer. Uit de omstandigheid dat de fietser door de linkerzijde van verdachtes auto is geraakt, leidt het hof af dat de fietser de weg al bijna helemaal was overgestoken toen hij werd aangereden, zodat er niet enkel sprake is geweest van een momentane onoplettendheid.
Daarnaast stelt het hof vast dat het voor verdachte mogelijk was geweest om na het passeren van de kruising een blik op zijn navigatiesysteem te werpen.
Op grond van het bovenstaande acht het hof bewezen dat het aan de schuld van verdachte (in de zin van aanmerkelijke onoplettendheid) is te wijten dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] letsel, te weten een crurisfractuur van het linker onderbeen, heeft bekomen. Gelet op de aard en ernst van het letsel, alsmede de gevolgen ervan (een operatie, met aansluitend 19 dagen verblijf in het ziekenhuis en revalidatie) merkt het hof het letsel aan als zwaar lichamelijk letsel.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij op 11 januari 2020, te [pleegplaats] , als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam 1] , en gekomen nabij of ter hoogte van een kruising of splitsing van dat [straatnaam 1] en [straatnaam 2] , zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onoplettend, een voor hem van rechts vanuit die [straatnaam 2] komende bestuurder van een fiets geen voorrang te verlenen, waardoor die bestuurder van die fiets (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een crurisfractuur werd toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het veroorzaken van een aanrijding met een fietser. Verdachte heeft de fietser niet opgemerkt, terwijl dat wel had gekund en ook had gemoeten. De fietser heeft hierbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 december 2022. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van strafbare feiten onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
Het hof neemt voorts in ogenschouw dat verdachte het slachtoffer heeft bezocht en zijn excuses heeft aangeboden.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en gelet op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd dat in deze zaak niet kan worden volstaan met toepassing van artikel 9a Sr, zoals betoogd door de raadsvrouw.
Het hof acht, alles afwegende, de door de rechtbank opgelegde straf taakstraf van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis, maar dan geheel voorwaardelijk, een passende en geboden straf. Aan deze voorwaardelijke straf zal een proeftijd van 1 jaar worden verbonden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6 en 175 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. E. de Witt, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 14 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.