ECLI:NL:GHARL:2023:1359

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
21-000759-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafzaak tegen demonstranten van Extinction Rebellion

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een demonstratie door leden van Extinction Rebellion en Christian Climate Action op 10 november 2021 in een gebouw van een naamloze vennootschap in Zeist. De demonstranten werden beschuldigd van lokaalvredebreuk. De politierechter had eerder geoordeeld dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar was en had de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, maar oordeelde dat de vervolging van de verdachte niet in strijd was met de artikelen 10 en 11 van het EVRM. Het hof heeft vastgesteld dat de demonstratie vreedzaam was, maar dat de demonstranten niet op de vordering van de rechthebbende om het pand te verlaten zijn ingegaan. Het hof heeft geoordeeld dat de vervolging van de verdachte niet onterecht was, maar dat de schending van de artikelen 10 en 11 van het EVRM in dit geval leidde tot de conclusie dat de ten laste gelegde strafbepaling buiten toepassing moest blijven. De verdachte is daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000759-22
Uitspraak d.d.: 16 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 14 februari 2022 met parketnummer 16-306064-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 februari 2023 en, overeenkomstig zoals dat is bepaald in artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overhandigd. Het hof heeft daarnaast kennisgenomen van dat wat door verdachte en haar raadsman, mr. W.H. Jebbink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waartegen beroep is ingesteld

Op 14 februari 2022 is de zaak behandeld door de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. Deze heeft wettig en overtuigend bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van lokaalvredebreuk. De politierechter heeft voorts bepaald dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is en verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een iets andere redenering komt dan de rechtbank en bovendien ingaat op het in hoger beroep door de verdediging gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij zich schuldig zou hebben gemaakt aan lokaalvredebreuk in vereniging.
Voluit luidt de tenlastelegging dat:
zij op of omstreeks 10 november 2021 te [pleegplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in het besloten lokaal en/of het besloten erf, bij [naamloze vennootschap] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, en/of haar mededader(s), in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met haar mededader(s), althans alleen, niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

Standpunt raadsman
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Door verdachte van haar vrijheid te beroven en/of strafrechtelijk te vervolgen is een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de artikelen 10 en 11 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Het ophouden voor onderzoek en de strafrechtelijke vervolging zijn extreme maatregelen tegen vreedzame demonstranten en leveren een schending van het EVRM op. Zelfs een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel vormt een disproportionele reactie. Van de strafrechtelijke vervolging gaat een ontoelaatbaar ‘chilling effect’ uit.
Volgens de raadsman is de vraag die beantwoord dient te worden in het kader van het niet-ontvankelijkheidsverweer of de officier van justitie in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat met het uitvaardigen van een dagvaarding een door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend werd. Dat is volgens de raadsman niet het geval. De strafrechtelijke vervolging is niet ‘necessary in a democratic society’ en er bestaat hiervoor geen ‘pressing social need’. Er is niet opgetreden conform de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De demonstratie was vreedzaam en heeft niet een bovenmatige ‘disruption of ordinary life’ veroorzaakt. Gelet op de eisen van het EHRM dient de vervolgingsbeslissing als apert onevenredig te worden geoordeeld.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de strafvervolging van verdachte niet in strijd is met de artikelen 10 en 11 van het EVRM.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat de niet-ontvankelijkheidverklaring van het openbaar ministerie hier niet aan de orde is. Het hof stelt voorop dat in artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als zojuist bedoeld doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. Van een dergelijke situatie is in de onderhavige zaak naar het oordeel van het hof geen sprake.
Ook overweegt het hof dat het demonstratierecht een belangrijk recht is, maar geen recht dat niet beperkt mag worden voor onder andere het beschermen van de rechten van anderen. In deze casus dient ook rekening te worden gehouden met de in artikel 1 van aanvullend Protocol 1 bij het EVRM neergelegde bescherming van eigendom.
Het hof acht de toetsing van een zaak als de onderhavige door een onafhankelijke rechter van essentieel belang, juist gelet op het belang van het demonstratierecht in een democratische samenleving en er sprake is van conflicterende mensenrechten.
Het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheidsverklaring van het openbaar ministerie wordt verworpen.
Het hof verklaart het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Bewijsoverweging

Verdachte is samen met anderen bij [naamloze vennootschap] in [pleegplaats] naar binnen gegaan om te
demonstreren. Na enkele uren heeft een vertegenwoordiger van [naamloze vennootschap] de demonstranten
tweemaal gevorderd het pand te verlaten. Daarna zijn de demonstraten door de politie
gesommeerd om het pand binnen tien minuten te verlaten. Hieraan hebben verdachte en haar
medeverdachten geen gehoor aan gegeven. Dit betekent dat verdachte, samen met de medeverdachten, lokaalvredebreuk heeft gepleegd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks10 november 2021 te [pleegplaats] ,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,in het besloten lokaal
en/of het besloten erf,bij [naamloze vennootschap]
., althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, en/of haar mededader(s),in gebruik wederrechtelijk aldaar vertoevende zich met haar mededader
(s
),
althans alleen,niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd.
Voor zover er in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Kwalificatie

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van wederrechtelijk in het besloten lokaal vertoevende, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds verwijderen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt advocaat-generaal
Volgens de advocaat-generaal is de vrijheid om te demonstreren geen absoluut recht, maar vindt dit recht zijn grenzen in de rechten van anderen. Op het moment dat verdachten weigerden om het gebouw van [naamloze vennootschap] te verlaten werd de medewerkers van [naamloze vennootschap] belemmerd om hun werk te doen en werd [naamloze vennootschap] het recht ontzegd om te beschikken over haar pand zoals zij dat wenste. De aanhouding is niet gericht geweest op het ontnemen van het demonstratierecht, maar op de bescherming van de rechten en vrijheden van [naamloze vennootschap] . Een ander ingrijpen was niet mogelijk. Er dient geen ontslag van alle rechtsvervolging te volgen.
Standpunt verdediging
Naast het primaire verzoek om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren heeft de raadsman subsidiair verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging op de grond dat in dit specifieke geval de tenlastegelegde strafbepaling buiten toepassing dient te blijven omdat sprake is van schending van de artikelen 10 en 11 EVRM.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht om verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
Oordeel hof
Verdachte was op 10 november 2021 samen met haar medeverdachten aanwezig in het gebouw van [naamloze vennootschap] (een pensioenmaatschappij) in [pleegplaats] . Zij waren daar om gebruik te maken van hun demonstratierecht. Met de demonstratie wilden zij bewerkstelligen dat [naamloze vennootschap] niet meer zou beleggen in fossiele brandstoffen.
Aan de hand van het dossier stelt het hof vast hoe de dag is verlopen.
Verdachten betraden omstreeks 11.42 uur het gebouw. Zij riepen leuzen en hadden vlaggen en spandoeken bij zich. De spandoeken legden zij op de vloer in de hal. Duidelijk was dat de groep onder meer bestond uit mensen van de actiegroep [naam actiegroep] . Omstreeks 13.45 uur vond een gesprek plaats tussen een deel van de demonstranten en vertegenwoordigers van [naamloze vennootschap] . Hierop volgend heeft een demonstrant een speech gehouden. De groep demonstranten juichte en toeterde met blaasinstrumenten. De demonstranten klapten veelvuldig en veroorzaakten hiermee geluid. De demonstranten probeerden in gesprek te gaan met personeelsleden, die te kennen gaven dit niet te willen. Aangever heeft om 16.45 uur tot twee keer toe, op luide toon, de groep demonstranten gevorderd om het pand te verlaten. Een politieagent heeft de groep de kans gegeven om binnen 10 minuten het pand vrijwillig te verlaten. Verdachten deden dit niet en gaven aan pas weg te gaan als hun eisen ingewilligd zouden worden. Hierop zijn verdachten aangehouden, overgebracht naar het politiebureau en voorgeleid. Na ongeveer 4,5 uur zijn zij weer heengezonden.
Het hof overweegt over het toepasselijke recht het navolgende.
Het demonstratierecht is op verschillende wijzen verankerd in het internationale en nationale recht. Internationaal in de artikelen 10 en 11 van het EVRM, als de vrijheid van meningsuiting respectievelijk de vrijheid van vreedzame vergadering en nationaal in artikel 9 van de Grondwet, als de vrijheid van vergadering en betoging.
Belangrijk vereiste is het vreedzame karakter van de vele vormen waarin van deze vrijheden gebruik kan worden gemaakt, zoals demonstraties, protestmarsen en sit-ins. Zonder vreedzaam karakter, waarbij overigens de meeste betekenis toekomt aan de intenties van organisatoren en deelnemers en niet zozeer hoe ordelijk het feitelijk verloop is, kan bescherming van de artikelen 10 en 11 EVRM niet worden ingeroepen.
Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat de uit bedoelde artikelen voortvloeiende demonstratievrijheid, een essentieel recht vormt binnen een democratische samenleving, waarin ruimte moet bestaan voor ontwikkeling en verandering van maatschappelijke opvattingen. Standpunten over maatschappelijke thema’s en actuele problemen moeten daartoe binnen bepaalde grenzen vrijelijk kunnen worden geuit, ook als dat gebeurt op een manier die door anderen als storend wordt ervaren. Die essentiële betekenis van het demonstratierecht voor de democratische rechtsstaat vraagt van politie en van overheidsambtenaren in het algemeen een bijzondere waakzaamheid om voor de uitoefening van dat recht zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, ruimte te bieden.
Het hof is van oordeel dat dit echter niet betekent dat het demonstratierecht een absoluut recht is; het demonstratierecht is, ondanks de essentiële betekenis ervan voor een goed functionerende democratie, niet onbeperkt. Uit de jurisprudentie van het EHRM leidt het hof af dat vanwege die essentiële betekenis de beperking van het demonstratierecht - kort samengevat - dient te zijn voorzien bij wet en noodzakelijk dient te zijn in een democratische samenleving met het oog op de bescherming van een aantal opgesomde belangen, waaronder het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten of met het oog op de bescherming van de rechten van een ander.
De door verdachte en de medeverdachten georganiseerde en uitgevoerde demonstratie valt gezien de vreedzame wijze waarop deze is vorm gegeven, op zichzelf onder de bescherming van de artikelen 10 en 11 van het EVRM. Gelet op de wijze van demonstreren – waarbij de mate van overlast binnen de perken is gebleven en er geen schade is veroorzaakt – hebben verdachten naar het oordeel van het hof naast de lokaalvredebreuk geen laakbaar gedrag vertoond. Dit is van belang voor de beantwoording van de vraag of er een (on)toelaatbare inbreuk is gemaakt op de artikelen 10 en/of 11 EVRM.
Op het moment dat verdachten na herhaaldelijke vordering hebben geweigerd om het pand van [naamloze vennootschap] te verlaten is naar het oordeel van het hof duidelijk dat [naamloze vennootschap] een beroep deed op haar huisrecht en dat er sprake is van lokaalvredebreuk. De politie mocht op dat moment ingrijpen door verdachten aan te houden en hen uit het pand te verwijderen. In zoverre is dus naar het oordeel van het hof geen ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de demonstratierechten van verdachten.
Dit is echter anders als het gaat om het gedurende 4,5 uur ophouden voor verhoor en de strafrechtelijke vervolging. Hiermee is – in het licht van de uitspraken van het EHRM – sprake van een disproportionele reactie, waarmee verdachten bovendien de mogelijkheid is ontnomen om hun demonstratie op een andere plaats voort te zetten. Van de genomen strafrechtelijke maatregelen gaat een dusdanig ‘chilling effect’ uit dat sprake is van schending van de artikelen 10 en 11 van het EVRM.
Dan is de vraag welk juridisch gevolg hieraan verbonden moet worden.
Gelet op de eerder vastgestelde schending van de artikelen 10 en 11 van het EVRM is het hof van oordeel dat gelet op artikel 94 van de Grondwet de ten laste gelegde strafbepaling in het onderhavige geval buiten toepassing dient te blijven. Het hof ontslaat verdachte gelet hierop van alle rechtsvervolging.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. W.A. Holland en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.H. Diepeveen, griffier,
en op 16 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.