ECLI:NL:GHARL:2023:1332

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.319.160
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wijziging omgangsregeling door GI in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een verzoek van de moeder tot wijziging van een door de gecertificeerde instelling (GI) vastgestelde omgangsregeling. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.C. Sneper, verzocht het hof om de schriftelijke aanwijzing van de GI, die de contacten tussen haar en haar minderjarige kind beperkte, te laten vervallen en een nieuwe omgangsregeling vast te stellen. De GI, vertegenwoordigd door de William Schrikker Stichting, verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek of het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

De feiten van de zaak tonen aan dat de ouders van de minderjarige gezamenlijk belast zijn met het gezag. De kinderrechter had eerder de GI gemachtigd om de minderjarige uit huis te plaatsen en de contacten tussen de moeder en het kind te beperken. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2023 werd duidelijk dat er sinds de bestreden beschikking veel is veranderd in de situatie van de minderjarige, waaronder een terugzetting naar een lagere groep op school en verergering van zorgelijk gedrag. De moeder stelde voor om de omgang te laten begeleiden door haar zus in plaats van de pleegmoeder, maar het hof oordeelde dat de aanwezigheid van de pleegmoeder noodzakelijk is voor de veiligheid en het welzijn van de minderjarige.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de moeder afgewezen en de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De beslissing benadrukt de noodzaak van een veilige en vertrouwde omgeving voor het kind tijdens omgangsmomenten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.319.160
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 543275)
beschikking van 14 februari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
en
[de pleegouders],
wonende te [woonplaats2] ,
verder gezamenlijk te noemen ‘de pleegouders’ en afzonderlijk ‘de pleegvader’ en ‘de pleegmoeder’.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 22 november 2022;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Sneper van 16 januari 2023 met bijlage.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI;
- de pleegmoeder;
- een vertegenwoordiger van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
Hoewel behoorlijk opgeroepen was de vader niet aanwezig.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2016 te [plaats1] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij beschikking van 17 februari 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, welke termijn laatstelijk bij beschikking van 17 juli 2022 is verlengd tot 21 juli 2023.
3.3
Bij beschikking van 26 maart 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 17 augustus 2021, welke plaatsing laatstelijk bij beschikking van 11 juli 2022 voor de duur van de ondertoezichtstelling is verlengd.
3.4
[de minderjarige] is geplaatst in een pleeggezin en verblijft bij de pleegouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
De Gl heeft op 14 juni 2022 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de moeder en [de minderjarige] beperkt, in die zin dat [de minderjarige] en de moeder elkaar eens per 4 weken zien voor de duur van anderhalf uur, in aanwezigheid van de pleegmoeder.
Bij bestreden beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren en zelfstandig een omgangsregeling vast te stellen afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen en, opnieuw beschikkende, de schriftelijke aanwijzing van de GI vervallen te verklaren en zelfstandig een omgangsregeling vast te stellen, inhoudende dat er opgebouwd wordt naar twee maal per maand een onbegeleide overnachting, dan wel een omgangsregeling welke het hof geschikt acht.
4.3
De GI voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de Gl als gezinsvoogdijinstelling, voor zover noodzakelijk met het oog op het doel van de uithuisplaatsing van een minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en het kind beperken. Een dergelijke beslissing geldt op grond van het tweede lid van dit artikel als een aanwijzing, zodat de met het gezag belaste ouder de kinderrechter op de voet van artikel 1:264 lid 1 BW kan verzoeken de aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen te verklaren.
Ingevolge artikel 1:265f lid 2 BW kan de kinderrechter bovendien een zodanige regeling vaststellen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
Een schriftelijke aanwijzing is een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Schriftelijke aanwijzingen moeten daarom voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Concreet moet hierbij - onder andere - gedacht worden aan het zorgvuldig voorbereiden van de beschikking (zorgvuldigheidsbeginsel, artikel 3:2 Awb) en het deugdelijk motiveren van de beschikking (motiveringsbeginsel, artikel 3:46 Awb).
5.3
Ter gelegenheid van de zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat er sinds de bestreden beschikking veel is veranderd rondom [de minderjarige] . Zo is de overstap van [de minderjarige] naar groep drie een te grote belasting gebleken en is besloten hem terug te zetten naar groep twee. Ook is het zorgelijke gedrag van [de minderjarige] in de afgelopen maanden verergerd en is zijn ontwikkeling gestagneerd. Als gevolg van deze ontwikkelingen wordt inmiddels zelfs gekeken naar de houdbaarheid van de plaatsing van [de minderjarige] bij de pleegouders. Verder is ook de omgang van [de minderjarige] met zijn vader aanzienlijk verminderd en in overeenstemming gebracht met de verminderde draagkracht van [de minderjarige] .
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling laten weten dat het gezien voorgaande ontwikkelingen voor haar duidelijk is dat er de komende periode rust moet komen voor [de minderjarige] en dat van een uitbreiding van de omgang voorlopig geen sprake kan zijn. Wel heeft de moeder verzocht de door de GI vastgestelde omgangsregeling te wijzigen in die zin dat de omgang in de toekomst niet langer zal plaatsvinden in aanwezigheid van de pleegmoeder, maar in aanwezigheid van haar zus, de tante van [de minderjarige] .
Hoewel de moeder zich meer op haar gemak zou voelen als de omgang door haar zus begeleid wordt, verzet het belang van [de minderjarige] zich naar het oordeel van het hof tegen toewijzing van dit verzoek. Het hof is met de GI van oordeel dat het gezien de trauma- en hechtingsproblematiek van [de minderjarige] van belang dat er een veilig en vertrouwd hechtingsfiguur aanwezig is tijdens de omgangsmomenten. Voor [de minderjarige] is dat de pleegmoeder. De aanwezigheid van de pleegmoeder bij de omgangsmomenten zorgt ervoor dat [de minderjarige] zich veilig voelt waardoor de omgang tussen de moeder en [de minderjarige] betekenisvol kan zijn.
5.4
Gelet op het voorgaande zal het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep afwijzen en de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 augustus 2022;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have en R. Krijger, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 14 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.