ECLI:NL:GHARL:2023:1331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
200.318.898
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezagskwesties

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft samen met de moeder, die als overige belanghebbende is aangemerkt, de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 23 augustus 2022 aangevochten. De kinderrechter had de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd tot het moment waarop zij meerderjarig wordt en die van [de minderjarige2] tot 2 september 2023.

Het hof heeft vastgesteld dat de ouders sinds de ondertoezichtstelling positieve stappen hebben gezet, maar dat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarigen. [de minderjarige1] wordt binnenkort meerderjarig, maar kan onvoldoende voor zichzelf zorgen, terwijl [de minderjarige2] aanvullende hulp nodig heeft op het gebied van emotieregulatie. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking. Het hof heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.

De beslissing van het hof benadrukt het belang van de hulpverlening voor beide minderjarigen en de noodzaak om de ondertoezichtstelling voort te zetten totdat de benodigde ondersteuning en hulpverlening zijn geregeld. Het hof heeft aangegeven dat de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige2] mogelijk binnen een jaar kan worden afgerond, afhankelijk van de situatie en de benodigde hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.898
(zaaknummer rechtbank Gelderland 405929)
beschikking van 14 februari 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 23 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 12 november 2022;
- een bericht van de GI van 20 december 2022 met bijlagen.
2.2
De na te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben afzonderlijk van elkaar bij brief van 23 november 2022 hun mening met betrekking tot het verzoek kenbaar aan het hof kenbaar gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 17 januari 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de moeder.
De raad voor de kinderbescherming is met bericht vooraf niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn ouders van:
- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2005 te [plaats1] , en
- [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2008 te [plaats1] .
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen.
3.2
Bij beschikking van 2 september 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, de kinderen tot 2 september 2022 onder toezicht van de GI gesteld.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] verlengd [in] 2023, het moment waarop zij meerderjarig wordt, en de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] tot 2 september 2023.
4.2
Formeel is de vader maar materieel zijn de ouders in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De ouders verzoeken het hof, opnieuw beschikkende, de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI af te wijzen.
4.3
De GI voert verweer en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Net als de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek overneemt, is het hof van oordeel dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
5.3
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen blijkt dat de ouders sinds het begin van de ondertoezichtstelling positieve stappen hebben gezet. Zo is het huis opgeruimd en is de hygiëne van de beide minderjarigen verbeterd.
Ondanks deze positieve stappen zijn er nog meerdere zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen en de daarvoor in te zetten hulpverlening.
[de minderjarige1] wordt binnenkort meerderjarig maar kan onvoldoende voor zichzelf zorgen. Zo zijn er zorgen over haar mogelijkheden om zelfstandig met geld om te gaan. Zowel de ouders als de GI zijn dan ook van mening dat [de minderjarige1] na haar achttiende behoefte heeft aan ondersteuning. De ouders en de GI zijn het echter niet eens over welke ondersteuning dat moet zijn. Zo stellen de ouders dat budgetbeheer voldoende is en is de GI van mening dat [de minderjarige1] vanaf haar meerderjarigheid behoefte heeft een bewindvoerder en mentor. Het hof is van oordeel dat reeds daarom de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige1] noodzakelijk is zodat de ouders en de GI er in de komende maanden voor kunnen zorgen dat [de minderjarige1] ook nadat zij meerderjarig is en niet langer onder toezicht zal staan de juiste ondersteuning krijgt.
Ten aanzien van [de minderjarige2] geldt dat het hof genoegzaam is gebleken zij aanvullende hulp nodig heeft op het gebied van emotieregulatie. Nu hulpverlening in het verleden toen ouders dat moesten regelen zeer moeizaam van de grond is gekomen vraagt de GI zich ten aanzien van [de minderjarige2] naar het oordeel van het hof terecht af of de voor haar benodigde hulpverlening zonder aansturing van de GI van de grond zal komen. Het hof is gezien de geschetste zorgen van oordeel dat het van belang is dat de hulpverlening voor [de minderjarige2] zonder vertraging wordt ingezet. Naar het oordeel van het hof is het mede daarom nu nog te vroeg om de ondertoezichtstelling ten aanzien van [de minderjarige2] te beëindigen.
5.4
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
Aanvullend merkt het hof het volgende op. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de GI het hof laten weten dat het nu nog gaat om de puntjes op de i en dat de ondertoezichtstelling kan worden afgerond wanneer de ondersteuning voor [de minderjarige1] is geregeld en de hulpverlening voor [de minderjarige2] loopt. Afhankelijk van de wachttijd die er mogelijk ten aanzien van de voor [de minderjarige2] in te zetten hulpverlening bestaat, kan dit betekenen dat de ondertoezichtstelling voor [de minderjarige2] binnen één jaar kan worden afgerond als geen nieuwe zorgen blijken.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 23 augustus 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, K.A.M. van Os-ten Have en R. Krijger, bijgestaan door mr. M.A. Mertens als griffier, en is op 14 februari 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.