ECLI:NL:GHARL:2023:1308

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
22/00055
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen met betrekking tot zelfstandigen- en startersaftrek en urencriterium

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.082 had opgegeven. De inspecteur van de Belastingdienst had de zelfstandigenaftrek en startersaftrek op nihil gesteld, omdat belanghebbende niet aan het urencriterium voldeed. Tijdens de zitting in hoger beroep op 31 augustus 2022 heeft belanghebbende bewijsstukken overgelegd, waaronder e-mails, foto’s, facturen en een ondernemersplan, om aan te tonen dat hij voldoende uren aan zijn onderneming had besteed. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij aan het urencriterium voldeed, aangezien de door hem ingebrachte urenverantwoording niet overtuigend was. Het hof concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer ARN 22/00055
uitspraakdatum: 14 februari 2023
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende]te
[woonplaats](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 23 november 2021, nummer AWB 21/1517, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/kantoor Utrecht(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1
Aan belanghebbende is een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2017 opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.082. Tevens is bij beschikking € 294 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 4 februari 2021 het bezwaar afgewezen.
1.3
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken beroepen ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5
Het onderzoek ter zitting in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2022 te Arnhem. Aanwezig waren belanghebbende, bijgestaan door [naam1] . Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam2] en [naam3] . Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1
Belanghebbende was tot medio 2017 als gymdocent in loondienst bij [naam4] . Daarnaast had belanghebbende in dat jaar een klussenbedrijf ( [naam5] ) en is hij met drie medevennoten op 1 mei 2017 V.O.F. [naam6] (hierna: [naam6] ) overeengekomen..
2.2
[naam6] verkocht en verhuurde gymtoestellen, [het gymtoestel] . [het gymtoestel] is een multifunctioneel gymtoestel van een bovengemiddelde kwaliteit. Samen met zijn medevennoten had belanghebbende het alleenrecht bedongen in Nederland [het gymtoestel] te verkopen. In dat kader heeft belanghebbende onder andere op gym- en sportbeurzen en evenementen gestaan met [het gymtoestel] . Eind 2017 is belanghebbende gestopt met zijn werkzaamheden als vennoot bij [naam6] .
2.3
Belanghebbende heeft op 2 mei 2018 aangifte IB/PVV 2017 gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.995. Hij heeft bij het doen van die aangifte een zelfstandigenaftrek van € 7.280 en een startersaftrek van € 2.123 opgevoerd. De MKB-winstvrijstelling heeft belanghebbende bepaald op negatief € 782. Belanghebbende heeft geen inkomsten uit [naam6] aangegeven.
2.4
De Inspecteur heeft bij brief van 11 februari 2020 belanghebbende verzocht aannemelijk te maken dat hij aan het urencriterium als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) voldoet.
2.5
Bij brief van 4 mei 2020 heeft de Inspecteur aangegeven voornemens te zijn af te wijken van de aangifte. De zelfstandigenaftrek en de startersaftrek heeft de Inspecteur op nihil gesteld en de MKB-winstvrijstelling is door hem met € 1.316 verhoogd naar € 534 (negatief € 782 plus € 1.316).
2.6
Met dagtekening 19 juni 2020 heeft de Inspecteur aan belanghebbende de in geding zijnde aanslag opgelegd. Daarbij is het aangegeven inkomen uit werk en woning (€ 21.995) vermeerderd met de zelfstandigenaftrek (€ 7.280) en startersaftrek (€ 2.123) en verminderd met de correctie van de MKB-winstvrijstelling (€ 1.316) tot € 30.082.
2.7
In de bezwaarfase heeft overleg inzake de urenverantwoording plaatsgevonden. Bij brieven van 30 oktober 2020 en 8 januari 2021 heeft de Inspecteur aangegeven voornemens te zijn het bezwaar af te wijzen, hetgeen de Inspecteur vervolgens heeft gedaan.
2.8
Niet in geschil is dat de inkomsten uit het klussenbedrijf kwalificeren als winst uit onderneming en dat tenminste 190 en maximaal 285 uren zijn besteed aan deze onderneming.

3.Geschil

In geschil is de vraag of belanghebbende voldaan heeft aan het urencriterium en recht heeft op toepassing van de zelfstandigen- en startersaftrek. Niet langer in geschil is dat de werkzaamheden van belanghebbende voor [naam6] kwalificeren als een onderneming.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Belanghebbende heeft recht op toepassing van de zelfstandigen- en startersaftrek indien hij in 2017 ten minste 1225 uren besteed heeft aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet. De bewijslast hiervoor rust op belanghebbende.
4.2
Belanghebbende heeft in hoger beroep e-mails van begin 2017, foto’s van activiteiten in het kader van [naam6] , bepaalde facturen en bankafschriften en een ondernemersplan overgelegd, alsmede een extra toelichting per datum die betrekking heeft op de urenverantwoording die belanghebbende in bezwaar reeds had ingebracht (hierna: de urenverantwoording). De urenverantwoording is opgesteld in november 2020 en mede ondertekend door een vroegere medevennoot van belanghebbende.
4.3
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in 2017 een niet verwaarloosbaar aantal uren heeft besteed aan [naam6] . De door belanghebbende overgelegde informatie maakt zonder meer aannemelijk dat belanghebbende in binnen- en buitenland actief is geweest voor [naam6] . In geschil is of de activiteiten die belanghebbende heeft verricht in omvang (het aantal uur) groot genoeg zijn om te voldoen aan het urencriterium.
4.4
Gelet op het feit dat met het klusbedrijf in 2017 maximaal 285 uren gemoeid zijn geweest, heeft belanghebbende geen recht op toepassing van de zelfstandigen- en startersaftrek indien hij niet aannemelijk maakt dat met de activiteiten voor [naam6] in 2017 minimaal 940 uren gemoeid zijn geweest.
4.5
De door belanghebbende ingebrachte urenverantwoording komt tot een totaal van 1.048 uur die in 2017 besteed zijn aan [naam6] . In deze urenverantwoording worden op 7, 13 en 27 juni, 4, 18 en 25 juli telkens 24 uur verantwoord met de omschrijving “Meeting [naam6] en daarop volgende activiteiten”. Op 20 juni, 1, 8, 15, 22 en 29 augustus, 5, 12, 19 en 26 september, 3, 10, 17, 24 en 31 oktober, 7, 17, 21 en 28 november, 5, 12 en 19 december worden telkens 16 uren verantwoord met dezelfde omschrijving. Deze door belanghebbende verantwoorde uren bedragen in totaal 496 uur. De in hoger beroep overgelegde toelichting per datum bevat voor de data 20 juni, 18 juli, 15 augustus, 7, 17 en 21 november een summiere toelichting. Het Hof zal er veronderstellenderwijs van uitgaan dat belanghebbende deze uren (in totaal 104 uur) met deze summiere toelichting aannemelijk heeft gemaakt. De toelichting bij de overige data beperkt zich echter tot hooguit algemene opmerkingen als “De uren betreffen de uren van die werkweek”, “De uren betreffen de uren van meerdere dagen”, of “Dit betreft (overigens) de uren van een werkweek”. Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende met deze toelichting in zeer algemene zin niet aannemelijk gemaakt dat de uren op (of rond) deze data besteed zijn aan [naam6] . Ook ter zitting heeft belanghebbende deze uren niet voldoende kunnen onderbouwen met concrete activiteiten.
4.6
Met bovenstaand oordeel ontvallen reeds 392 uren (496 uur verminderd met 104 uur) aan de uurverantwoording, zodat het totaal, als de rest van de uren wel aannemelijk zou worden geacht, uitkomt op hooguit 696 uren. Dat is minder dan de 940 uren genoemd in overweging 4.4.
4.7
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat veel digitaal opgeslagen foto’s en gegevens uit zijn agenda’s die de urenverantwoording hadden kunnen ondersteunen verloren zijn gegaan toen de cloud werd afgesloten bij de beëindiging van het bedrijf. Het Hof is van oordeel dat deze omstandigheid voor rekening en risico van belanghebbende komt.
Slotsom
Het bovenstaande brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. M.G.J.M. van Kempen en mr. J.A.L. Heldens, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2023.
De griffier is verhinderd De voorzitter,
de uitspraak te ondertekenen.
(R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 februari 2023.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.