ECLI:NL:GHARL:2023:1253

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
21-001289-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft het rechtmatigheidsverweer van de verdachte verworpen en geoordeeld dat de politie rechtmatig het pand is binnengetreden waar de hennepkwekerij werd aangetroffen. De verdachte ontkende betrokkenheid bij de kwekerij, maar het hof oordeelde dat het bewijs, waaronder DNA-sporen op sigarettenpeuken, voldoende was om de aanwezigheid van de verdachte in de kwekerij vast te stellen. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verdachte heeft veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Dit was een strafvermindering ten opzichte van de eerdere veroordeling, omdat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden. Het hof heeft de toepasselijke artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht in acht genomen bij de uitspraak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001289-20
Uitspraak d.d.: 13 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 22 februari 2019 met parketnummer 18-208125-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [adres 1] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 januari 2023.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T.W. Delhaye, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter van 22 februari 2019 ter zake van de primair tenlastegelegde overtreding van artikel 3 onder B van de Opiumwet veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het vonnis op de voet van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering is aangetekend en daarom niet de in hoger beroep voorgeschreven vermeldingen bevat. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2018 tot en met 23 februari 2018 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 301 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer onbekend gebleven personen op of omstreeks in de periode van 5 februari 2018 tot en met 23 februari 2018 te [pleegplaats] met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan [adres 2] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 301 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de hij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 5 februari 2018 tot en met 23 februari 2018 te [pleegplaats] , in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging met betrekking tot het primair tenlastegelegde

Rechtmatigheid binnentreden
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging betoogd dat de politie onrechtmatig is binnengetreden in het pand aan [adres 2] , aangezien de politie zonder daartoe strekkende machtiging of directe noodzaak is binnengetreden in de bedrijfsruimte. Dit vormverzuim dient te leiden tot bewijsuitsluiting en verdachte moet derhalve worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Oordeel van het hof
Ingevolge artikel 3 van de Politiewet 2012 heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet hebben opsporingsambtenaren, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang tot de plaatsen, waar een overtreding van die wet gepleegd wordt of waar redelijkerwijze vermoed kan worden dat zodanige overtreding gepleegd wordt. Op grond van het derde lid van die bepaling zijn de opsporingsambtenaren te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen.
Uit het dossier volgt dat verbalisant [persoon 1] op 23 februari 2018 ter beveiliging van een gemeenteambtenaar meeging naar een pand aan [adres 2] . De gemeenteambtenaar ging naar dit bedrijfspand toe om te controleren of de vergunningsvoorwaarden werden nageleefd. De verbalisant heeft uitvoering gegeven aan zijn taak zoals deze staat omschreven in artikel 3 van de Politiewet 2012, door de gemeenteambtenaar te vergezellen bij de vergunningscontrole. Hij mocht het pand aldus binnentreden.
Eenmaal in het pand voelde de verbalisant dat de ruimte erg warm was, zag hij vochtoverslag bij de houten wand en stenen muur en condens tegen de aluminium dakbeplating en merkte hij dat de houten dakbalk vochtig was. Tevens zag de verbalisant dat er vanaf de begane grond een aftakking van de waterleiding was gemaakt en dat deze naar boven leidde. De rest van de ruimte was leeg. Het hof is van oordeel dat bovengenoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende concreet en toereikend zijn voor de toepassing van de bevoegdheid van artikel 9, eerste lid aanhef en onder b, van de Opiumwet. De verbalisant was dan ook bevoegd om binnen te treden in de afgesloten ruimte waar vervolgens de hennepkwekerij werd aangetroffen, en hierbij de deur te forceren.
Al het bewijs dat verkregen is uit het binnentreden, is daarmee rechtmatig verkregen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Betrokkenheid verdachte
Standpunt van de verdediging
Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu verdachte ontkent dat hij de kwekerij heeft gerund. Verdachte ontkent dat hij een huurcontract van de loods heeft afgesloten met [persoon 2] en dat zijn handtekening op de huurovereenkomst staat. [persoon 2] is mogelijk zelf betrokken geweest bij de hennepkwekerij en kan verdachte gebruiken als katvanger. Dat er een peuk is aangetroffen in de kwekerij met daarop het DNA van verdachte, betekent daarnaast niet dat verdachte zelf in de kwekerij is geweest.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder het volgende.
Zoals hierboven is beschreven is verbalisant [persoon 1] op 23 februari 2018 naar het adres [adres 2] te [pleegplaats] , gegaan. Naar aanleiding van bovengenoemde waarnemingen in het pand rees bij de verbalisant de verdenking dat de Opiumwet werd overtreden. Hij trad binnen in de ruimte waar deze overtreding zou plaatsvinden. In die ruimte trof hij een hennepkwekerij met planten aan.
In kweekruimte 1 zag de verbalisant in totaal 71 hennepplanten. In kweekruimte 2 trof de verbalisant 227 hennepplanten aan. In de hal stonden nog drie losse planten in een pot. De plantenbakken waren gevuld met potgrond. In de kweekruimtes hingen bovendien assimilatielampen en bevonden zich koolstoffilters. Ook werd de luchtverversing en luchtafvoer geregeld door een aan- en afzuiginstallatie. De verbalisant constateerde dat alle planten hennepplanten waren. [1]
[persoon 2] huurde het bedrijfspand. Hij heeft bij de politie verklaard dat verdachte het bovenste gedeelte van het pand huurde sinds 5 februari 2018. [2] Ook heeft [persoon 2] een huurovereenkomst overgelegd waarin de afspraak staat dat verdachte het kantoorgedeelte van de bedrijfsunit aan [adres 2] te [pleegplaats] huurt. Deze overeenkomst is ondertekend op 5 februari 2018. [3] [persoon 2] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat verdachte bij de ondertekening van de huurovereenkomst aanwezig was en dat hij deze zelf heeft ondertekend. Als hem een kopie van het paspoort van verdachte wordt getoond, verklaart [persoon 2] dat hij degene op de foto herkent als verdachte. Ook heeft [persoon 2] verklaard dat hij verdachte meerdere keren bij de loods heeft gezien. [4]
In het pand is sporenonderzoek verricht. Tijdens dit onderzoek werden op de vloer van de kweekruimte drie sigarettenpeuken gevonden. Een van deze peuken werd op de vloer in de modder gevonden en kreeg het SIN-nummer [nummer] . [5] Uit onderzoek van het NFI blijkt dat het celmateriaal dat op die peuk is aangetroffen van verdachte kan zijn. De matchkans hiervan is kleiner dan één op één miljard. Het celmateriaal van de overige twee sigarettenpeuken kan afkomstig zijn van twee verschillende, onbekend gebleven mannen. De matchkans hiervan is ook kleiner dan één op één miljard. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij geen huurovereenkomst van de bedrijfsruimte heeft ondertekend en nooit in het pand is geweest. Het hof acht deze verklaring niet aannemelijk, gelet op hetgeen [persoon 2] heeft verklaard.
Het hof acht deze verklaring van [persoon 2] geloofwaardig, nu [persoon 2] op hoofdlijnen consistent heeft verklaard.
Bovendien vindt zijn verklaring steun in aanvullend bewijs, namelijk het op de peuk aangetroffen DNA-profiel. Een peuk is weliswaar een verplaatsbaar object, maar het hof acht niet aannemelijk geworden dat de peuk op een andere wijze dan door verdachte op de grond in de kweekruimte terecht is gekomen, mede gelet op de omstandigheid dat de kweekruimte zich op een bovenverdieping bevond. Naar het oordeel van het hof staat hiermee vast dat verdachte wel degelijk in de kweekruimte is geweest. Dat de handtekening op de huurovereenkomst niet overeenkomt met de handtekening van verdachte op zijn paspoort maakt dit niet anders.
Telen van hennep
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat verdachte enige handeling heeft verricht die als telen kan worden gekwalificeerd. Het hof zal verdachte dan ook van vrijspreken van het telen van hennepplanten.
Opzettelijk in vereniging aanwezig hebben van hennep
Het hof is wel van oordeel dat verdachte gedurende de tenlastegelegde periode in vereniging met anderen opzettelijk 301 hennepplanten aanwezig heeft gehad. Verdachte huurde immers de bovenverdieping van de loods waar de hennepplanten zijn aangetroffen en is hier meerdere keren geweest. De aanwezigheid van peuken met het DNA van twee onbekend gebleven personen duidt er bovendien op dat meerdere personen in de kwekerij aanwezig zijn geweest. De kwekerij bevond zich niet in een woning maar in een loods. Bij het ontbreken van een aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van die onbekend gebleven personen op een bovenverdieping van een loods, waarop zich enkel een hennepkwekerij bevindt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hennepplanten tezamen en in vereniging met anderen aanwezig heeft gehad.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair
hij in de periode van 5 februari 2018 tot en met 23 februari 2018 te [pleegplaats] , tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan [adres 2] , een hoeveelheid van in totaal ongeveer 301 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging opzettelijk aanwezig hebben van 301 hennepplanten in een bedrijfspand. Verdachte heeft hierdoor bijgedragen aan het in stand houden van een illegaal circuit. Daarnaast kunnen softdrugs, zoals hennep, bij langdurig gebruik leiden tot schade aan de gezondheid en verslavingsproblematiek en daarmee samenhangende criminaliteit. Verdachte heeft met zijn handelen kennelijk geen oog gehad voor de risico's en schade voor de samenleving.
Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 28 december 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Het hof heeft tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze uit het dossier blijken en door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep zijn aangevoerd. Uit het reclasseringsrapport van 23 juni 2022 blijkt dat verdachte sinds juni 2022 een baan heeft bij een autobedrijf. Ook heeft verdachte woonruimte in Duitsland. De reclassering constateert desondanks wel een pro-criminele houding bij verdachte omdat hij een negatieve attitude lijkt te hebben tegenover het justitieel systeem en delictgedrag vergoelijkt en wijdt aan externe factoren. Reclasseringsinterventies zullen naar de inschatting van de reclassering dan ook geen invloed hebben op de afname van de kans op recidive. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verder nog verklaard dat hij al lange tijd geen drugs meer heeft gebruikt en geen schulden heeft.
Alles afwegende acht het hof in beginsel de oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest, een passende afdoening.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM, in hoger beroep is overschreden. Tussen het moment van het instellen van hoger beroep op 10 maart 2020 en de uitspraak in hoger beroep op 13 februari 2023 zijn 35 maanden verstreken. De termijn die voor de afdoening in hoger beroep staat, bedraagt in dit geval 2 jaren. De redelijke termijn is hiermee overschreden met 11 maanden. Deze overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering. Het hof zal daarom in plaats van de voormelde taakstraf een taakstraf opleggen voor de duur van 150 uren, subsidiair 75 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Renders, griffier,
en op 13 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij d.d. 19 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier van politie Noord-Nederland, proces-verbaalnummer PL0100-2018045853, inhoudende het relaas van verbalisanten [persoon 1] en [persoon 3] .
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte [persoon 2] d.d. 23 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [persoon 2] .
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een huurovereenkomst, opgenomen op pagina 48 e.v. van voornoemd dossier.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris d.d. 20 juli 2022, inhoudende de verklaring van [persoon 2] .
5.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 27 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [persoon 5] .
6.NFI-rapport d.d. 19 maart 2018, opgemaakt door [persoon 4] .