ECLI:NL:GHARL:2023:1233

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
200.308.625/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgangsregeling tussen vader en 15-jarige zoon, geen kenmerken van ouderverstoting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de omgangsregeling tussen een vader en zijn 15-jarige zoon. De vader had verzocht om een omgangsregeling met zijn zoon, die hij erkend heeft, maar met wie hij sinds 2012 geen contact meer heeft gehad. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit en heeft de vader zoveel mogelijk in beeld gehouden voor de zoon. Het hof heeft vastgesteld dat de zoon resoluut afwijzend staat tegenover contact met zijn vader, wat door het hof serieus is genomen, gezien de leeftijd van de minderjarige. Het hof concludeert dat er geen kenmerken van ouderverstoting zijn en dat de moeder zich meewerkend opstelt. De vader heeft in het verleden enkele maanden met de zoon in gezinsverband samengeleefd, maar er zijn geen afspraken gemaakt over contact. De rechtbank Overijssel had eerder de verzoeken van de vader om een omgangsregeling en gezamenlijk gezag afgewezen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bekrachtigd, omdat het in het belang van de minderjarige is dat hij zijn wensen en grenzen kan aangeven. Het hof heeft ook benadrukt dat gedwongen contact op dit moment niet in het belang van de minderjarige zou zijn en dat de vader de keuze van de zoon moet respecteren. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.308.625/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 272251)
beschikking van 9 februari 2023
inzake
[verzoeker](de vader),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
advocaten: mr. R. Westendorp-Hertgers en mr. W.F.A. Zwart-Peters te Deventer,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. van Haaf-Noot te Deventer.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming,(de raad)
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 24 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 24 maart 2022;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met bijlage(n), ingekomen op 16 mei 2022;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 29 juni 2022.
2.2.
[de minderjarige] heeft voorafgaand aan de zitting met raadsheer Coster gesproken, in het bijzijn van de griffier.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft op 12 januari 2023 plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten zijn verschenen. Namens de raad is [naam1] verschenen.
Mr. Westendorp en mr. Van Haaf hebben aan de hand van pleitaantekeningen het woord gevoerd.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2007.
3.2.
De vader heeft [de minderjarige] erkend. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige] .
3.3.
Bij beschikking van 28 oktober 2019 heeft de rechtbank Overijssel een eerder verzoek van de vader om een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van vader ten aanzien van het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling (opnieuw) afgewezen. De rechtbank heeft aan de moeder wel een informatieverplichting opgelegd om de vader eens per drie maanden te informeren over [de minderjarige] . De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en in zoverre het verzoek van de moeder om de vader in de proceskosten te veroordelen afgewezen.
4.2.
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking Deze grieven zien op respectievelijk het gezag en de omgangsregeling. De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] vast te stellen, met een opbouw en in het begin onder begeleiding van een professional, alsmede de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten.
4.3.
De moeder voert verweer en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen, behoudens op het punt van de proceskosten. Verder is zij op haar beurt met één grief in incidenteel hoger beroep gekomen. Deze grief ziet op de kostenveroordeling in eerste aanleg, althans het ontbreken daarvan. De moeder verzoekt de vader te veroordelen in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1.
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2.
De vader heeft na de geboorte van [de minderjarige] slechts enkele maanden met hem in gezinsverband samengeleefd. De ouders hebben vervolgens geprobeerd afspraken te maken over het contact tussen de vader en [de minderjarige] , maar dit heeft niet geleid tot een omgangsregeling. Er is sinds 2012 helemaal geen contact meer geweest tussen de vader en [de minderjarige] . Wat er ook zij van de oorzaak daarvan, naar het oordeel van het hof maakt dit dat het niet aannemelijk is dat de vader kan inschatten wat goed is voor [de minderjarige] en welke beslissingen in zijn belang te achten zijn. De moeder oefent al 15 jaar alleen het gezag uit en nergens blijkt dat zij de belangen van [de minderjarige] niet goed zou behartigen. [de minderjarige] geeft tot slot ook zelf bij herhaling en expliciet aan op dit moment geen contact met de vader te willen. Naar de inschatting van het hof zou op dit moment toewijzing van het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag juist tot een verdere verwijdering tussen de vader en [de minderjarige] leiden in plaats van de door de vader beoogde toenadering. Afwijzing van dat verzoek is daarom in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk, zodat de op dit onderdeel voorgestelde grief faalt.
Omgangsregeling
5.3.
De rechter stelt op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Ingevolge artikel 1:377a lid 3 BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
5.4.
Een kind heeft recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter kan de niet met het gezag belaste ouder het recht op omgang met het kind uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden. Op de ouder die met het gezag is belast rust de verplichting om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen.
5.5.
De raad heeft in de eerdere procedure met betrekking tot de omgangsregeling in zijn rapport van 30 april 2019 geconcludeerd dat een omgangsregeling met de vader niet in het belang van [de minderjarige] is. De raad heeft deze conclusie in de huidige procedure in hoger beroep gehandhaafd. De raad hoopt nog steeds dat de vader mogelijk meer ingang en/of vertrouwen bij [de minderjarige] kan krijgen door [de minderjarige] nu ruimte te geven, hoe moeilijk dat ook is voor de vader. Wanneer [de minderjarige] voelt dat hij een vader heeft die hem dat gunt, komt er hopelijk op die manier meer ruimte bij [de minderjarige] voor contact met zijn vader.
5.6.
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat, anders dan de vader aanvoert, het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [de minderjarige] in strijd is met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] . Het hof neemt de beslissing van de rechtbank en de motivering hiervan over en voegt hier het volgende aan toe.
5.7.
[de minderjarige] is 15 jaar en heeft sinds zijn vroege jeugd geen contact met de vader. Het hof vindt het voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] belangrijk dat hij zijn vader leert kennen en heeft dit ook met hem besproken. [de minderjarige] heeft bij het hof echter duidelijk te kennen gegeven geen contact te willen met de vader en dat de vader deze wens moet respecteren. Tijdens het gesprek met [de minderjarige] kwam hij authentiek over. Het hof heeft niet de indruk gekregen dat de uit het gesprek blijkende wens en mening van [de minderjarige] zijn ingegeven door de moeder of zijn stiefvader. Bovendien was zijn verklaring bij het hof blijkens de bestreden beschikking gelijk aan zijn verklaring bij de kinderrechter in eerste aanleg. Het hof vindt dat de mening van [de minderjarige] , gelet op zijn leeftijd, serieus moet worden genomen. Omdat [de minderjarige] erg stellig is in zijn afwijzing van contact met de vader, verwacht het hof dat gedwongen contact op dit moment voor een nog grotere verwijdering zal zorgen, dan nu al het geval is.
5.8.
Het hof heeft overigens begrip voor de wens van de vader om een band met [de minderjarige] op te bouwen. Het hof heeft daarom met [de minderjarige] gesproken over de mogelijkheid voor een eenmalig gesprek met zijn vader, eventueel in bijzijn van een derde. [de minderjarige] reageerde resoluut dat hij ook hiervoor niet openstaat. Zelfs een eenmalig begeleid contact is dus niet haalbaar. Daarvoor is immers de medewerking van [de minderjarige] nodig. Het hof ziet dat de houding van [de minderjarige] de vader pijn doet, omdat hij veel van [de minderjarige] houdt. Als de vader de kans op een opening bij [de minderjarige] reëel wil houden, zal hij moeten laten merken dat hij [de minderjarige] ’s keuze en wensen respecteert. Wanneer de vader het initiatief tot contact bij [de minderjarige] laat, zal er mogelijk (op termijn) ruimte ontstaan bij [de minderjarige] voor nieuwsgierigheid naar zijn vader en de behoefte om hem te leren kennen. Het blijven proberen om contact te forceren door middel van juridische procedures is daarin in elk geval tot dusver niet helpend gebleken. Daarbij wil het hof de vader meegeven dat ‘loslaten’ soms ook een vorm van ‘houden van’ kan zijn.
5.9.
Het hof ziet tot slot geen kenmerken van ouderverstoting, zoals door de vader is aangevoerd. Beide ouders zijn voor een traject bij Pactum geweest en daaruit leidt het hof af dat de moeder zich meewerkend opstelt en openstaat voor contactherstel. Het traject bij Pactum is weliswaar gestopt, maar dat kwam niet doordat de moeder zelf niet verder wilde, maar doordat [de minderjarige] erg boos werd toen hij hoorde dat de moeder wilde doorgaan met het traject. Verder heeft de moeder aan [de minderjarige] statusvoorlichting gegeven en zij biedt [de minderjarige] alle gelegenheid om vragen te stellen over de vader. Ook bewaart zij alle kaartjes die de vader aan [de minderjarige] stuurt (maar die [de minderjarige] niet wil zien), zodat [de minderjarige] deze kan lezen wanneer hij daaraan toe is. Volgens het hof blijft de vader op deze wijze zoveel als mogelijk in beeld voor [de minderjarige] en het hof ziet ook dat de inspanningen van de moeder daarop zijn gericht. Het hof heeft niet de indruk dat de moeder het contact tussen [de minderjarige] en de vader tegenwerkt en gaat ervan uit dat, wanneer [de minderjarige] wel contact wil, zij hem daarin zal steunen.
5.10.
Het hof ziet geen aanleiding om de vader in de proceskosten in beide instanties te veroordelen, zoals door de moeder is verzocht. Het enkele feit dat [de minderjarige] op voorhand aangegeven had geen behoefte te hebben aan contact met de vader en de moeder de vader heeft gevraagd daarvoor begrip te hebben, maakt nog niet dat de vader in deze zaak nodeloos of tegen beter weten in heeft geprocedeerd. De grief van de moeder faalt dan ook. Het hof ziet evenmin aanleiding om voor wat betreft de proceskosten in hoger beroep af te wijken van wat gebruikelijk is in familierechtelijke zaken en zal de kosten compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen falen de grieven in zowel het principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep, zodat het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, zal bekrachtigen.
6.2.
Zoals hiervoor is overwogen is voor een kostenveroordeling geen plaats, zodat de proceskosten in zowel het principaal als het incidenteel hoger beroep gecompenseerd zullen worden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 24 december 2021;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Coster, J.G. Idsardi en P. van Eijk, in samenwerking met Y. Eisma, als griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2023.