ECLI:NL:GHARL:2023:1232

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
200.306.715/01 en 200.308.331/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de ontvankelijkheid van de gecertificeerde instelling in een geschil over de zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep van een moeder en een gecertificeerde instelling (GI) in een geschil over de zorgregeling en kinderalimentatie voor hun twee minderjarige kinderen. De moeder is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Overijssel, waarin haar verzoeken om het ouderschapsplan aan te passen zijn afgewezen. De vader heeft verweer gevoerd en de GI Gelderland heeft ook hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de GI niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze zaak. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen sinds juli 2021 bij de moeder wonen, wat een wijziging van omstandigheden met zich meebrengt. De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar te bepalen en de kinderalimentatie op nihil te stellen. Het hof heeft de hoofdverblijfplaats van de oudste minderjarige bij de moeder vastgesteld en de kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2021 op nihil bepaald. De zorgregeling voor de jongste minderjarige is aangepast, waarbij het hof een opbouwregeling heeft vastgesteld om het contact met de vader te bevorderen. De beslissing van de rechtbank is vernietigd en de nieuwe regeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.306.715/01 en 200.308.331/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel 268932)
beschikking van 9 februari 2023
in de zaak 200.306.715/01
[de moeder](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans te Meppel,
en
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel(GI Overijssel),
gevestigd te Zwolle.
2. de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland(GI Gelderland),
gevestigd te Harderwijk.
in de zaak 200.308.331/01
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland(GI Gelderland),
gevestigd te Harderwijk.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1.
[de moeder](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans te Meppel;
2.
[de vader](de vader),
wonende te [woonplaats2] ,
advocaat: mr. J.G.M. ter Avest te Utrecht;
3. de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel(GI Overijssel),
gevestigd te Zwolle.
in beide zaken
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming, (de raad)
regio Overijssel, locatie Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 10 december 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

in de zaak met zaaknummer 200.306.715/01
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n) van de moeder, ingekomen op 31 januari 2022;
- een journaalbericht namens de moeder van 17 februari 2022, met bijlage(n);
- het verweerschrift van de vader, met bijlage(n).
- een journaalbericht namens de vader van 25 april 2022, met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 23 november 2022, met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 22 december 2022, met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de vader van 30 december 2022, met bijlage(n).
in de zaak met zaaknummer 200.308.331/01
2.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n) van GI Gelderland, ingekomen op 10 maart 2022;
- het verweerschrift van de moeder, met bijlage(n);
- het verweerschrift van de vader, met bijlage(n).
in beide zaken
2.3.
[de minderjarige2] heeft op 10 januari 2023, via een video-verbinding, met raadsheer Keuning gesproken, in het bijzijn van de griffier. Op verzoek van [de minderjarige2] is [naam1] , gezinsvoogd, tijdens het gesprek aanwezig geweest. [de minderjarige1] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zijn mening kenbaar te maken.
2.4.
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft gelijktijdig plaatsgevonden op 12 januari 2023. Daarbij zijn aanwezig geweest:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam2] , namens GI Gelderland;
- [naam1] en [naam3] , namens GI Overijssel;
- [naam4] , namens de raad.
2.5.
De advocaten hebben aan de hand van pleitaantekeningen het woord gevoerd.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2006 en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2010, over wie zij het gezamenlijk gezag uitoefenen.
3.2.
Het huwelijk van partijen is [in] 2019 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle van 9 oktober 2019.
3.3.
In het ouderschapsplan, ondertekend door de ouders op 10 september 2019 en gehecht aan de echtscheidingsbeschikking , hebben de ouders onder andere het volgende vastgelegd:
- [de minderjarige2] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder en [de minderjarige1] bij de vader. De kinderen zullen op het adres in het bevolkingsregister van de gemeente ingeschreven staan waar zij het hoofdverblijf hebben. De vader is gerechtigd tot de kinderbijslag voor beide kinderen zolang er een 50-50 regeling is. Hij kan aanspraak maken op het KGB;
- op het moment van ondertekening van het ouderschapsplan is [de minderjarige1] de meeste tijd bij de vader (behoudens elke woensdagmiddag en een weekend in de veertien dagen) en [de minderjarige2] 50% bij de vader en de moeder;
- vanaf januari 2019 zal de moeder aan de vader voldoen als bijdrage in het levensonderhoud van beide kinderen een bedrag van € 400,- per maand bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4.
Beide kinderen zijn bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 24 september 2019 onder toezicht gesteld van GI Gelderland.
3.5.
De kinderen verblijven sinds juni 2021 volledig bij de moeder.
3.6.
De ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] is geëindigd op 24 februari 2022. De ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] is op 24 maart 2022 verlengd tot 24 februari 2023.
3.7.
De rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft bij beschikking van 14 maart 2022 GI Gelderland vervangen door GI Overijssel.
3.8.
Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de moeder om het ouderschapsplan aan te passen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

in de zaak met zaaknummer 200.306.715/01
4.1.
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Haar grieven zien op de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder verzoekt om, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat:
- de hoofdverblijfplaats van beide kinderen bij haar zal zijn;
- de zorgregeling wordt aangepast en, na een hulpverleningstraject (dan wel binnen de ondertoezichtstelling), in opbouw en met instemming van de kinderen, als volgt zal gelden: om het weekend bij de vader en voor het overige bij de moeder, dan wel een regeling zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren;
- de bijdrage van de moeder in de kosten van opvoeding en verzorging van de kinderen op nihil wordt gesteld met ingang van 1 juli 2021;
- de moeder gerechtigd is conform artikel 812 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) de beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm.
De moeder heeft haar grief en verzoeken ten aanzien van het gezag ingetrokken, zodat het hof hierover geen beslissing hoeft te nemen.
4.2.
De vader voert verweer en hij verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen.
in de zaak met zaaknummer 200.308.331/01
4.3.
GI Gelderland is eveneens in hoger beroep gegaan van de bestreden beschikking. De grieven zien op haar positie in het proces en de zorgregeling. GI Gelderland verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw te bepalen dat:
- de zorgregeling zoals tussen de ouders overeengekomen in het ouderschapsplan van 10 september 2019 ten aanzien van [de minderjarige2] wordt geschorst en er gewerkt wordt aan herstel van het contact tussen de vader en [de minderjarige2] alsmede de zaak voor verdere behandeling zal worden aangehouden ter bepaling van een definitieve regeling in afwachting van het verloop van het contactherstel;
- de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
4.4.
De vader voert verweer en hij verzoekt GI Gelderland niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het verzoek af te wijzen en GI Gelderland te veroordelen in de proceskosten.
4.5.
De moeder is het eens met het verzoek van GI Gelderland.
4.6.
GI Overijssel heeft aangegeven dat haar standpunt ter zake meegenomen kan worden in het hoger beroep van de moeder.

5.De motivering van de beslissing

5.1.
Het hof zal eerst het hoger beroep van GI Gelderland behandelen en daarna het hoger beroep van de moeder.
in de zaak met zaaknummer 200.308.331/01
Ontvankelijkheid GI Gelderland
5.2.
GI Gelderland vindt dat de rechtbank haar ten onrechte niet als belanghebbende heeft aangemerkt in de zaak tussen de ouders, maar als informant. De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht GI Gelderland als informant heeft aangemerkt, omdat het hier een gezag- en omgangszaak betreft waarbij GI Gelderland niet rechtstreeks door een rechterlijke uitspraak wordt geraakt en dus geen belanghebbende is. De vader trekt daaruit de conclusie dat GI Gelderland, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. De moeder en GI Overijssel hebben hierover geen inhoudelijk standpunt ingenomen.
5.3.
Het hof moet als appelrechter ambtshalve beoordelen of een betrokkene in hoger beroep belanghebbende is in de zin van artikel 798 lid 1, eerste volzin, Rv., en is daarbij niet gebonden aan het oordeel daarover van de rechter in eerste aanleg. Het onderwerp van de zaak kan ertoe leiden dat de rechten of verplichtingen waarop de betrokkene (in deze zaak GI Gelderland) zich beroept, rechtstreeks door de rechterlijke beslissing worden geraakt. Naar het oordeel van het hof betreft het contact tussen de vader en [de minderjarige2] de kern van de ondertoezichtstelling in deze zaak, waardoor GI Gelderland, die ten tijde van het instellen van het hoger beroep nog met de uitvoering van de ondertoezichtstelling belast was, rechtstreeks in haar rechten of verplichtingen zou worden geraakt door de uitkomst van het hoger beroep, zodat zij dus op grond van voornoemd artikel als belanghebbende moet worden aangemerkt. Het hoger beroep is door GI Gelderland (tijdig) ingediend op 10 maart 2022, zodat GI Gelderland in haar hoger beroep kan worden ontvangen. Het feit dat GI Overijssel de uitvoering van de ondertoezichtstelling vlak daarna heeft overgenomen maakt dit oordeel niet meer anders, nu het er voor de ontvankelijkheid om gaat of GI Gelderland ten tijde van het instellen als belanghebbende kon worden aangemerkt en niet of zij haar belang bij het hoger beroep nadien al dan niet is verloren.
Zorgregeling
5.4.
GI Gelderland is op 14 maart 2022 vervangen door GI Overijssel, waardoor zij als GI Gelderland geen belang meer heeft bij haar verzoeken in het hoger beroep. Het hof stelt verder vast dat GI Overijssel het hoger beroep niet heeft overgenomen van GI Gelderland, maar aangegeven heeft mee te gaan in het hoger beroep van de moeder. Het hof zal het hoger beroep van GI Gelderland dan ook wegens gebrek aan belang afwijzen.
Proceskosten
5.5.
Het hof ziet geen aanleiding om GI Gelderland in de proceskosten te veroordelen, zoals door de vader is verzocht. Op het moment van het instellen van het hoger beroep was GI Gelderland nog belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige2] en zij had om die reden te waken voor haar belangen. Dat GI Gelderland een ander idee heeft over wat in het belang van [de minderjarige2] is dan de vader en de rechtbank blijkens de bestreden beschikking had, maakt nog niet dat GI Gelderland nodeloos geprocedeerd heeft. Het verzoek van de vader op dit punt zal worden afgewezen.
in de zaak met zaaknummer 200.306.715/01
5.6.
In deze zaak is in de kern aan de orde de vraag of het ouderschapsplan al dan niet gewijzigd moet worden waar het betreft de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , de zorg- en contactregeling en de kinderalimentatie. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank die vraag negatief beantwoord. Met de grieven beoogt de moeder die vraag in al zijn onderdelen en in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen.
5.7.
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a lid 3 BW, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
(…).
De hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1]
5.8.
Op basis van het ouderschapsplan heeft [de minderjarige1] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader. Deze situatie is gewijzigd, omdat beide kinderen sinds juli 2021 bij de moeder wonen. Het hof vindt het in het belang van [de minderjarige1] dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie. [de minderjarige1] woont al geruime tijd bij de moeder en het valt niet te verwachten dat dit op termijn anders zal worden. Het hof zal dan ook de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij de moeder bepalen.
De zorgregeling met betrekking tot [de minderjarige2]
5.9.
De in het ouderschapsplan opgenomen 50/50-regeling ten aanzien van [de minderjarige2] wordt al lange tijd, in elk geval sinds de zomer van 2021, feitelijk niet meer uitgevoerd. Inmiddels is er een start gemaakt met contactherstel tussen [de minderjarige2] en de vader. [de minderjarige2] gaat eens per twee weken een paar uren naar de vader. De moeder vindt dat dit zo kan blijven, maar de vader wil graag toewerken naar de regeling uit het ouderschapsplan.
5.10.
GI Overijssel voert aan dat het onverkort toepassen van het ouderschapsplan geen recht doet aan de behoeften en belangen van [de minderjarige2] . GI Overijssel volgt de moeder en [de minderjarige2] in hun wens dat het contact tussen [de minderjarige2] en de vader, in het tempo van [de minderjarige2] moet worden opgebouwd. In tegenstelling tot het geschetste beeld door de vader is er volgens GI Overijssel geen sprake van enige vorm of mate van ouderverstoting, omdat de moeder het contact tussen [de minderjarige2] en de vader niet in de weg staat.
5.11.
De raad ziet een meisje dat in de knel zit en vindt het in het belang van [de minderjarige2] dat er zo snel mogelijk duidelijkheid komt over de zorgregeling.
5.12.
Uit het gesprek met [de minderjarige2] maakt het hof op dat zij van haar vader houdt en ook contact met hem wil, maar niet langer op basis van een 50/50-regeling. Het valt op dat [de minderjarige2] het ene moment zegt dat zij eigenlijk niet naar de vader toe wil gaan, maar het andere moment zegt zij dat ze haar vader wel zou missen als ze hem langere tijd niet zou zien. Het hof ziet een meisje dat worstelt met haar keuzes en loyaliteit naar haar ouders. Voor het hof is duidelijk geworden dat [de minderjarige2] veel druk ervaart in het contact met haar vader. Er is een voortdurende strijd tussen de ouders gaande en het kan niet anders dan dat [de minderjarige2] daar last van heeft. [de minderjarige2] heeft bij het hof aangegeven dat zij met haar beide ouders een fijn contact wil onderhouden, maar dat dit door de slechte verhouding van haar ouders niet lukt. Zij wil daarom meer vrijheid in het contact met haar ouders. Het hof vat dit op als eens wens van [de minderjarige2] om op een onbelaste en ontspannen manier contact te hebben met haar ouders en uitdrukkelijk niet als een vorm van ouderverstoting, zoals door de vader gesteld. Het hof ziet dat de ouders dit voor [de minderjarige2] niet eenvoudig maken, met name omdat zij alle verantwoordelijkheid voor contact bij [de minderjarige2] leggen. [de minderjarige2] is twaalf jaar en heeft behoefte aan ouders die samen beslissingen voor haar nemen, zodat die last van haar schouders valt. [de minderjarige2] is tussen haar ouders in komen te staan en dat maakt dat het risico op een loyaliteitsconflict groot is. Zo lang de strijd tussen de ouders blijft, zal dit niet veranderen.
5.13.
Het contact tussen [de minderjarige2] en de vader is inmiddels weer opgestart en het is belangrijk dat dit contact wordt voortgezet. Verder is het voor [de minderjarige2] ’s identiteitsontwikkeling belangrijk dat zij een band opbouwt met beide ouders. Het hof ziet, buiten de voortdurende strijd tussen de ouders, geen redenen om aan te nemen dat vaststelling van een zorg- en contactregeling met de vader niet in het belang van [de minderjarige2] zou zijn. De vraag is alleen of de afgesproken 50/50-regeling nog aangewezen en/of haalbaar is. Voor een dergelijke regeling is het noodzakelijk dat de ouders op één lijn zitten en goed met elkaar kunnen samenwerken en overleggen. Door de strijd die deze ouders voeren acht het hof een 50/50-regeling ondoenlijk en daarmee niet in het belang van [de minderjarige2] . Het valt niet te verwachten dat de ouders hun strijd binnen afzienbare termijn zullen staken. Het nastreven van een 50/50-regeling is op dit moment nog een te ver verwijderd doel en kan niet van [de minderjarige2] gevraagd worden. In zoverre ziet het hof dan ook aanleiding om het ouderschapsplan op dit onderdeel aan te passen en een daarvan afwijkende zorg- en contactregeling vast te stellen.
5.14.
[de minderjarige2] wil op een ontspannen wijze contact hebben met beide ouders. [de minderjarige2] heeft hiervoor een aantal tips gegeven voor met name haar vader:
- hij zou zijn eigen fouten moeten toegeven;
- hij moet de grenzen van [de minderjarige2] respecteren;
- hij moet ophouden met slecht praten over de moeder en anderen die [de minderjarige2] lief heeft.
Het hof drukt de vader op het hart om goed te luisteren naar [de minderjarige2] en naar deze tips te handelen. Of hij het er nu mee eens is of niet: dit is hoe [de minderjarige2] het ervaart. In haar belang drukt het hof de vader daarom op het hart om te proberen om los te komen van de strijd met de moeder en GI Overijssel en vooral te kijken naar zijn eigen aandeel in de uit voornoemde tips sprekende zorgen van [de minderjarige2] . Daarmee is het belang van [de minderjarige2] het meest gediend en heeft de vader de meeste kans dat [de minderjarige2] het door haar gewenste ontspannen contact kan hebben, zodat er mogelijk ook weer naar een uitbreiding van het contact toegewerkt kan worden.
Naar beide ouders toe geeft het hof mee dat het in het belang van de kinderen is dat zij zich – eventueel met hulpverlening of begeleiding gezamenlijk en/of op persoonlijk vlak – (blijven) inzetten voor verbetering van hun onderlinge verstandhouding en verbetering van het contact tussen de kinderen en de vader waarbij zij zich naar de kinderen toe op respectvolle en invoelende wijze uitlaten over de andere ouder.
5.15.
Op dit moment gaat [de minderjarige2] eens per veertien dagen een paar uren naar de vader. Het hof vindt het in het belang dat dat contact langzaamaan wordt uitgebreid, uiteindelijk tot een weekendregeling. Het is belangrijk dat [de minderjarige2] een ontspannen en vrij contact met de vader opbouwt door met elkaar te bespreken hoe zij de omgangsmomenten gaan invullen. Het hof hoopt dat het de vader lukt om [de minderjarige2] te bieden wat zij nodig heeft en gunt dat hem ook. Om richting te geven aan alle betrokkenen en discussie te voorkomen zal het hof een opbouwregeling opnemen in deze beschikking.
5.16.
Het hof zal voor [de minderjarige1] , gelet op zijn leeftijd, geen zorgregeling vaststellen.
Alimentatie
5.17.
De kinderen wonen sinds juli 2021 feitelijk bij de moeder. Ten opzichte van het ouderschapsplan, waarop de destijds overeengekomen kinderalimentatie was gebaseerd, levert dat een wijziging van omstandigheden op die rechtvaardigt dat de alimentatie opnieuw wordt berekend. Op grond van deze wijziging en gelet op de feitelijke gang van zaken sindsdien, ziet het hof aanleiding om de door de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 juli 2021 op nihil te bepalen.
Sterke arm
5.18.
Het hof ziet geen aanleiding om conform artikel 812 Rv. te bepalen dat de moeder gerechtigd is deze beschikking ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm. Feiten of omstandigheden die maken dat dat nodig zou (kunnen) zijn, zijn niet gesteld noch het hof anderszins gebleken.

6.De slotsom

in de zaak met zaaknummer 200.306.715/01
6.1.
Het hoger beroep van GI Gelderland slaagt niet. Dat leidt echter niet tot bekrachtiging van de bestreden beschikking gelet op de na te melden slotsom in het hoger beroep van de moeder.
in de zaak met zaaknummer 200.308.331/01
6.2.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slagen de grieven van de moeder. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in beide zaken
vernietigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 10 december 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [de minderjarige1] voortaan zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft;
bepaalt dat [de minderjarige2] voortaan aan de zorg van de vader is toevertrouwd voor de volgende (aaneengesloten) duur en omvang:
- tot 1 april 2023: vier uren per twee weken;
- vanaf 1 april 2023: één dag van 10.00 uur tot 18.00 uur per twee weken;
- vanaf 1 juni 2023: eens per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 12.00 uur;
- vanaf 1 augustus 2023: eens per twee weken van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur;
- vanaf 1 oktober 2023: eens per twee weken van vrijdag 19.00 uur tot zondag 18.00 uur;
bepaalt de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] die de moeder aan de vader moet betalen met ingang van 1 juli 2021 op nihil;
compenseert de proceskosten in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.W. Keuning, J.G. Idsardi en P. van Eijk, in samenwerking met Y. Eisma, als griffier. De beschikking is in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2023.