ECLI:NL:GHARL:2023:1145

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
21-000497-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invoer en vervoer van cocaïne vanuit Colombia via de haven van Antwerpen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor het opzettelijk invoeren en vervoeren van cocaïne. De verdachte was betrokken bij de invoer van 1.500 gram cocaïne vanuit Colombia via de haven van Antwerpen naar Nederland. De verdachte had kennis van de inhoud van de container en wist dat deze drugs bevatte. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor opzet en dat de verdachte als medepleger van het strafbare feit kan worden aangemerkt. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan een deel voorwaardelijk. Het hof vernietigde dit vonnis en legde een gevangenisstraf van vier jaren op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na terugwijzing door de Hoge Raad, die eerder het arrest van het hof had vernietigd en de zaak had terugverwezen voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de ernst van de drugshandel en de impact op de volksgezondheid.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000497-22
Uitspraak d.d.: 8 februari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen – na terugwijzing door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 8 februari 2022 – op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 29 januari 2019 met parketnummer 08-963573-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
wonende te [woonplaats]

Procesverloop

Verdachte is – zakelijk weergegeven – tenlastegelegd het medeplegen van het opzettelijk:
  • invoeren en/of
  • verwerken, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of
  • aanwezig hebben;
van cocaïne in de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 in [plaats 1]
In eerste aanleg heeft de meervoudige kamer van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, op 29 januari 2019 verdachte ter zake van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vier maanden en vier dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank heeft daarbij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit hof heeft op 6 november 2020 verdachte ter zake van het medeplegen van de opzettelijke invoer [plaats 2] en het vervoer van een zeer grote hoeveelheid cocaïne veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren. Het hof heeft daarbij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Verdachte heeft tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 8 februari 2022 het arrest van het hof vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De beslissing van de Hoge Raad heeft tot gevolg dat het hof opnieuw heeft te oordelen over de gehele zaak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep ter terechtzitting van 25 januari 2023 – tenlastegelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september
2017 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van [plaats 2] heeft/hebben gebracht (als
bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet) en/of
- opzettelijk heeft/hebben afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
een hoeveelheid (ongeveer 1.500 gram) van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Subsidiair
één of meerdere (onbekend gebleven) perso(o)n(en)( [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] ) in of omstreeks de periode van 1 september 2017 tot en met 18 september 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van [plaats 2] heeft/hebben gebracht (als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet) en/of
- opzettelijk heeft/hebben verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd
een hoeveelheid (ongeveer 1.500 gram) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde
cocaïne een middel vermeld op de bij die wet behorende lijst I,
bij het plegen van welk bovenomschreven misdrijf verdachte in voornoemde periode behulpzaam is geweest en/of tot het plegen van welk feit verdachte opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft,
door opzettelijk:
- een op zijn naam staande vrachtwagen beschikbaar te stellen voor het transport van een container en/of cocaïne vanuit [plaats 3] naar [plaats 1] en/of
- als bestuurder van de vrachtwagen de container en/of de cocaïne op te halen in [plaats 3] en op 18 september 2017 naar de/het bedrijf(shal) in [plaats 1] te transporteren en/of
- met (een) (contactperso(o)n(en) van) opdrachtgever(s) (telefonisch) contact te onderhouden over de aflevering/opslag en/of overdracht van die container en/of cocaïne en/of
- aanwezig te zijn in de/het bedrijf(shal) op 18 september 2017 en/of
- te helpen bij het lossen van die container;
Meer subsidiair:
hij op 18 september 2017 te [plaats 1] , tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
een hoeveelheid (ongeveer 1.500 gram) van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er voor verdachte voldoende aanwijzingen waren dat de container verdovende middelen zou bevatten en hij heeft door deze container naar [plaats 2] te brengen, als pleger opzet gehad op de invoer en het vervoeren van 1.500 gram cocaïne.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit om verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten, omdat verdachte op voorhand niet wist dat de container die hij moest ophalen uit [plaats 4] drugs zou bevatten. Toen de politie hem daarmee confronteerde na zijn aanhouding is hem dat pas bekend geworden. De passages in het proces-verbaal van zijn politieverhoor waaruit zou blijken dat verdachte er wel vanaf wist, zijn verkeerd weergegeven. Verdachte heeft geen bekennende verklaring afgelegd en heeft pas achteraf beseft dat er drugs in de container zat. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte hoogstens kan worden verweten dat hij 1.500 gram cocaïne van [plaats 3] naar [plaats 1] heeft gereden.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen het volgende vast. Op 15 september 2017 zijn door de [plaats 3] douane vier containers afkomstig uit [land 1] , bestemd voor de firma [naam firma] uit [plaats 5] , gecontroleerd. De douane constateerde dat in vijf pallets met bananendozen van de container met nummer [nummer] pakketten cocaïne zaten met een totaalgewicht van 3.800,4 kilogram. De cocaïne werd in beslaggenomen en uit de container verwijderd door de [land 2] autoriteiten, waarbij 500 gram werd teruggeplaatst in de container. Een vrachtwagen op naam van verdachte stond gemeld voor het ophalen van een van de containers. Op 18 september 2017 is de container vrijgegeven. Verdachte werkte als (zelfstandig) vrachtwagenchauffeur voor zijn opdrachtgever [naam firma] Hij heeft onder andere de container waarin de cocaïne had gezeten op 18 september 2017 opgehaald met zijn trekker met oplegger uit de haven van [plaats 3] . Diezelfde avond is hij
met de container naar een loods aan [adres 1] in [plaats 1] gereden. Toen hij bezig was met het lossen van de pallets, viel de politie binnen in de loods en trof verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] , de eigenaar van de loods, daar aan. Bij nader onderzoek werd in de container naast de teruggeplaatste 500 gram cocaïne nog een blok met ongeveer 1000 gram cocaïne gevonden.
Dat verdachte de bestuurder was van de vrachtwagen die de container met 1.500 gram cocaïne vanuit [plaats 3] naar [plaats 1] heeft gereden, wordt niet betwist. Het hof dient de vraag te beantwoorden of verdachte opzet heeft gehad op – kort gezegd – de invoer van drugs en zo ja, of verdachte (mede)pleger van of medeplichtige aan dit strafbare feit was.
Opzet
Om vast te stellen of verdachte opzet had op de invoer van drugs, moet worden beoordeeld of verdachte de wetenschap of in ieder geval een vermoeden had, dat er drugs zat in de container die hij vervoerde. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft op 19 september 2017 bij de politie in bijzijn van zijn toenmalige advocaat een uitvoerige verklaring afgelegd over de situatie voorafgaand aan het vervoeren van de container. Verdachte was benaderd door een man die hem eerder klanten had getipt met de vraag of hij binnenkort ergens een keer kon stoppen. De man zei dat ze het er maar beter niet ‘zo’ over konden hebben, maar dat de communicatie beter via een geprepareerde telefoon kon gaan die hij aan verdachte gaf. Verdachte vond dit wel raar en verklaarde ‘Ik had natuurlijk wel door dat dit niet echt normaal was.’ Er gingen wel bellen rinkelen bij verdachte en hem werd gezegd ‘dat er iets leuks tegenover zou staan, maar er zijn geen bedragen genoemd’. De persoon die hem de telefoon gaf, stond in zijn telefoon als ‘ [naam] ’ en verdachte wist zijn echte naam niet. Een paar dagen later is verdachte met een andere man richting [plaats 3] , langs een dönertentje en vervolgens naar de loods aan [adres 1] in [plaats 1] gereden. De man zei dat verdachte genoeg wist, als hij deze twee locaties wist en dat het transport te zijner tijd bij de loods in [plaats 1] moest worden afgeleverd. Op 18 september 2017 heeft verdachte uiteindelijk een container uit de haven van [plaats 3] opgehaald en op de terugweg richting [plaats 1] is hij gestopt bij het dönertentje. Toen hij een berichtje kreeg dat hij naar de locatie kon gaan rijden, is hij verder gegaan richting [plaats 1] . Bij de loods in [adres 1] stond een man met een stofjas aan die heel rustig en sloom was. Verdachte verklaarde dat hij het een rare gewaarwording vond, omdat hij zelf het idee had dat hij iets spannends aan het doen was. ‘Ik had het idee dat die man wel wist dat er een vrachtwagen kwam, maar dat hij totaal geen idee had dat er drugs in de vrachtwagen zat’ verklaarde verdachte.
Op basis van bovenstaande verklaring stelt het hof vast dat er veel omstandigheden zijn geweest waardoor verdachte wist of kon weten dat het in dit geval niet om een regulier transport van bananen zou gaan. De communicatie via een geprepareerde telefoon, een contactpersoon waarvan hij de echte naam niet wist, dat verdachte moest omrijden via een dönertentje en dat er geen concrete afspraken waren gemaakt over de betaling van het transport, maar dat hem slechts was verteld dat er iets leuks tegenover zou staan, zijn aanwijzingen geweest waardoor verdachte had moeten weten dat het om een drugstransport ging. Verdachte was immers een chauffeur met ruim twintig jaren ervaring, waardoor hij wist hoe het er bij reguliere vrachtwagentransporten aan toe ging. Verdachte heeft immers zelf ook aangegeven dat hij doorhad dat het niet echt normaal was dat hij een geprepareerde telefoon kreeg en dat hij het idee had dat hij iets spannends aan het doen was toen hij bij de loods aankwam. Op basis hiervan concludeert het hof dat verdachte op zijn minst had moeten weten dat het een drugstransport betrof.
Daar komt bij dat verdachte op 19 september 2017 bij de politie ook nog verklaard heeft over de inhoud van de container. Op de vragen van de politie over de verdenking en of verdachte wist wat de inhoud van de container was, verklaarde hij als volgt:
‘Antwoord verdachte: De hoeveelheid verbaast me. Ik wist wel dat er iets in zit, maar zoveel had ik niet gedacht.
Vraag verbalisant: Wist je dat er drugs in de container zat?
Antwoord verdachte: Ja, want anders hoef ik niet in zo’n loodsje te lossen. Normaal los ik op [adres 2] in [plaats 5] , naar [naam firma] . Dat is al een halfjaar een klant van mij en daar staat het vol met fruit. Daar rijd k al een halfjaar naartoe.’
Uit bovenstaande verklaring blijkt dat verdachte niet alleen had moeten weten wat de precieze inhoud van de container was, maar dat hij dit ook daadwerkelijk wist.
In het politieverhoor op 21 september 2017 beroept verdachte, in het bijzijn van zijn toenmalige raadsman, zich op zijn zwijgrecht. Als hem wordt gevraagd of de inhoud van zijn vorige verklaring klopt of dat er zaken zijn waar hij op terug wil komen, antwoordt verdachte: ‘Mijn vorige verklaring klopt voor 100%’ en ‘Mijn rol blijft hetzelfde, ik zwijg om andere redenen.’
Bij het verhoor toetsing rechtmatigheid inverzekeringstelling bij de rechter-commissaris op 22 september 2017 verklaart verdachte in het bijzijn van zijn huidige raadsman: ‘Ik blijf bij de verklaring die ik bij de politie heb afgelegd. Ik heb daar alles verteld wat ik wist.’
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat bovengenoemde verklaringen maar op één manier te interpreteren zijn. Uit de verklaringen van verdachte zoals afgelegd in het verhoor op 19 september 2017 blijkt dat verdachte wist dat er drugs in de container zat. Hij verklaarde letterlijk dat hij wist dat er iets in de container zat, maar dat de hoeveelheid hem verbaast, wanneer hem wordt voorgehouden dat het 3.800 kilo betrof. Ook antwoordt hij bevestigend op de vraag of hij wist dat er drugs in de container zat, omdat het transport en de levering afweek van de normale gang van zaken. Verdachte verklaarde immers dat hij anders niet naar ‘zo’n loodsje’ hoefde en dat hij normaliter zijn lading lost in [plaats 5] .
Het hof kan deze verklaring niet anders interpreteren dan dat verdachte niet alleen had moeten weten, maar ook wist dat er drugs zat in de container die hij vervoerde en afleverde. Uit het proces-verbaal van verhoor volgt dat de verbalisant een korte vraag stelde, waarop verdachte zelf uitgebreid is gaan verklaren. Verdachte geeft openheid van zaken en verwoordt stellig dat hij wist dat er iets in de container zat. Hij antwoordt ‘ja’ op de vraag of hij van de drugs in de container wist. De verklaring van verdachte is taalkundig bezien niet op een andere manier te verstaan dan dat hij bekent dat hij wetenschap had van de drugs.
Het verweer dat verdachte pas later op de hoogte is geraakt van de inhoud van de container, schuift het hof dan ook terzijde. Temeer omdat verdachte in het latere politieverhoor verklaart dat zijn vorige verklaring voor honderd procent klopt. Ook bij de rechter-commissaris bevestigt verdachte wederom dat hij bij zijn eerdere verklaring blijft die hij bij de politie heeft afgelegd. Pas bij de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg komt verdachte terug op zijn eerdere verklaring en wordt het verweer gevoerd dat de verklaringen verkeerd zijn weergegeven in het dossier en anders geïnterpreteerd dienen te worden. Het hof acht de alternatieve lezing van de verklaringen ongeloofwaardig, omdat het pas in een relatief laat stadium in het proces wordt aangedragen, omdat nergens uit blijkt dat de weergave van de verklaring van verdachte in het politieverhoor niet betrouwbaar zou zijn en omdat verdachte tot tweemaal toe, mede in bijzijn van zijn advocaat, heeft aangegeven bij zijn eerste verklaring te blijven.
De omstandigheden voorafgaand aan en tijdens het transport tezamen met de verklaringen van verdachte dat hij wist dat er drugs in de container zat en de bevestigingen dat verdachte bij zijn eerdere verklaring blijft, maken dat het voor het hof vaststaat dat verdachte vol opzet had op de invoer en het vervoeren van drugs. Verdachte wist van tevoren dat hij drugs zou gaan ophalen en [plaats 2] zou invoeren en vervoeren en dat het niet alleen een fruittransport betrof.
(Mede)pleger
Verdachte is ongeveer anderhalve week voor zijn aanhouding betrokken geraakt bij het transport. Hij heeft voorafgaand aan het transport tweemaal afgesproken, waarbij hij de eerste keer de instructie kreeg om te communiceren via een geprepareerde telefoon en waarbij hij de tweede keer instructies kreeg over de te rijden route en dat hij moest wachten bij een dönertentje. Op 17 september 2017 kreeg verdachte via de telefoon een bericht dat hij een container moest ophalen en heeft hij deze afgeleverd in [plaats 5] bij [naam firma] Later kreeg hij een telefonisch bericht dat hij met spoed een andere container moest ophalen uit [plaats 3] , waarop hij de lading met 1.500 gram cocaïne heeft opgehaald en afgeleverd bij de loods in [adres 1] in [plaats 1] . Aldaar heeft verdachte pallets gewisseld met pallets in de container. Verdachte heeft de zegel van de container verbroken en meegeholpen met het uitladen van de pallets uit de container.
Op basis van de hierboven beschreven feitelijke gang van zaken, concludeert het hof dat verdachte niet alleen, maar nauw, bewust en intensief heeft samengewerkt met anderen waarmee hij in contact stond voorafgaand en tijdens het transport. Verdachte heeft als bestuurder van de vrachtwagen de cocaïne over de grens vervoerd en verder [plaats 2] ingereden. Daarom kan verdachte als medepleger van de invoer [plaats 2] en het vervoer [plaats 2] van 1.500 gram cocaïne worden beschouwd.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair
hij in
of omstreeksde periode van 1 september 2017 tot en met 18 september
2017 te [plaats 1] ,
tezamen en in vereniging met
een of meerander
(en
), althans alleen,
- opzettelijk binnen het grondgebied van [plaats 2] heeft
/hebbengebracht (als
bedoeld in artikel 1 onder 4 van de Opiumwet) en
/of
- opzettelijk heeft
/hebben afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd
een hoeveelheid (ongeveer 1.500 gram) van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

en

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van het voorarrest gevorderd en heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop in deze zaak.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die de duur van het voorarrest overstijgt, maar een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf met een proeftijd van lange duur. Er is namelijk geen sprake van recidive en verdachte heeft een eigen bedrijf, waarbij een langdurige gevangenisstraf ertoe zal leiden dat hij dat kwijtraakt.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de invoer en het vervoeren van een partij cocaïne van 1.500 gram die verborgen was in een lading bananen uit [land 1] . Hij heeft met zijn vrachtwagen deze lading opgehaald in de haven van [plaats 3] en in [plaats 1] afgeleverd en uitgeladen. Verdachte heeft met zijn gedrag een bijdrage geleverd aan het in stand houden van het criminele drugscircuit. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs de volksgezondheid in hoge mate schaadt en vaak leidt tot en gepaard gaat met diverse vormen van criminaliteit bij zowel de facilitators als de drugsgebruikers. Verdachte heeft zich daar niets van aangetrokken en zich met deze internationale drugshandel ingelaten voor zijn eigen financiële gewin. Het hof rekent verdachte dit zwaar aan.
Het hof heeft rekening gehouden met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 december 2022 waarop geen eerdere justitiële contacten zijn vermeld die aanleiding zouden kunnen geven tot strafverzwaring.
Het hof houdt er bij de strafoplegging ook rekening mee dat het plan van de invoer en het vervoer was gericht op een hoeveelheid van 3.800 kilogram cocaïne. Deze hoeveelheid cocaïne had de handelswaarde van ruim honderd miljoen euro. Uit de voorbereidingshandelingen, het contact voorafgaand aan het transport en de professionaliteit waarmee het transport gepaard ging, had verdachte kunnen afleiden dat het om een grote hoeveelheid drugs zou gaan. Dankzij ingrijpen van de [land 2] autoriteiten is de hoeveelheid cocaïne die uiteindelijk is ingevoerd en vervoerd beperkt gebleven tot 1.500 gram, maar dit is geenszins van invloed op de strafwaardigheid van het handelen van verdachte.
Het hof merkt voorts op dat niet is gebleken dat verdachte een leidinggevende rol heeft gehad in de organisatie van het transport, alhoewel hij zeker wel een essentiële bijdrage heeft geleverd aan de invoer van de verdovende middelen [plaats 2] . Het hof houdt verder rekening met de rechterlijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het oriëntatiepunt voor de invoer van harddrugs bij een hoeveelheid van meer dan 200 kilogram is een gevangenisstraf van meer dan vijf jaren. Gelet op verdachtes ogenschijnlijk lagere positie in de organisatie van dit transport en het tijdsverloop van deze zaak, zal het hof aan verdachte een lagere straf opleggen dan dit oriëntatiepunt.
Het hof is van oordeel dat voor een dergelijk feit, mede vanwege de grote hoeveelheid drugs waar het transport in eerste instantie op zag en gelet op de generale preventie, niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Gelet op bovenstaande overwegingen acht het hof in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd, passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.382,90. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is van oordeel dat in de vordering onvoldoende onderbouwd is dat de gestelde schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit, waardoor de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Smit, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. A.J. de Haan, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.H.P. Kats, griffier,
en op 8 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. A.J. de Haan is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.