ECLI:NL:GHARL:2023:1138

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
21-003900-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van financieel adviseur voor onjuiste aangiften inkomstenbelasting met betrekking tot de verkoop van een ligboxenstal

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, een financieel adviseur, werd beschuldigd van het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2012 en 2013. De verdachte had de waarde van een ligboxenstal afgewaardeerd tot nihil, terwijl deze in werkelijkheid was verkocht voor meer dan € 250.000. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een pleitbaar standpunt met betrekking tot de afwaardering en de fiscale verwerking van afgeloste leningen. Het hof oordeelde echter dat de aangiften onjuist waren en dat de verdachte opzettelijk had gehandeld. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een taakstraf van 240 uur op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt het belang van correcte belastingaangiften en de verantwoordelijkheden van belastingadviseurs.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003900-20
Uitspraak d.d.: 26 januari 2022
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 19 oktober 2020 met parketnummer 08-996165-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 januari 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden,
mr. N.E. Koelemaij en mr. W.A. Velema, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, heeft verdachte bij vonnis van
19 oktober 2020 ter zake van het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van aangiften inkomstenbelasting, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het (onder meer) tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 17 juli 2014 tot en met 21 juli 2015, in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over de/het ja(a)r(en) 2012 en/of 2013 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst, terwijl dat/die feit(en) er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd(e) (electronische) aangiftebiljet(ten) (telkens) niet de opbrengst van de verkoop van een ligboxenstal was vermeld / opgegeven / aangegeven.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze, voor zover bewezenverklaard, in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Inleiding
Het hof begrijpt de tenlastelegging aldus dat verdachte wordt verweten in zijn belastingaangiften niet de juiste resultaten van zijn Duitse eenmanszaak, [naam eenmanszaak] , met betrekking tot de ligboxenstal heeft verwerkt/aangegeven. Uit de behandeling ter terechtzitting is gebleken dat ook de verdediging dit zo heeft begrepen.
Verdachte is mede-eigenaar van een administratiekantoor, [naam administratiekantoor] .
Als adviseur van [betrokkene 1] is hij betrokken geraakt bij de aankoop van een melkveehouderij in Duitsland. Volgens de verklaring van verdachte heeft hij samen met [betrokkene 1] verschillende boerderijen in Duitsland bekeken en uiteindelijk besloten om deel te nemen in de aankoop en exploitatie van een boerderij te [plaats] ( [land] ).
Volgens de door de verdediging overgelegde aankoopovereenkomst van 24 februari 2004 kopen [betrokkene 1] en zijn echtgenote (later: [maatschap 1] , hierna te noemen [maatschap 1] ) de boerderij voor € 600.000,-- , waarin begrepen de landbouwgronden, melkquota, woonhuizen, voervoorraden en bedrijfsgebouwen. Met ingang van 15 maart 2004 wordt de boerderij geëxploiteerd door de maatschap [maatschap 2] , waarin aanvankelijk [maatschap 1] , [betrokkene 2] en verdachte participeren. Na het uittreden van [betrokkene 2] wordt de maatschapsovereenkomst gewijzigd en wordt de maatschap genaamd [maatschap 3] .
Uit deze maatschapsovereenkomst blijkt dat [maatschap 1] onder meer de boerderij en een geldbedrag inbrengt. Verdachte brengt onder meer in een verplichting om voor zijn rekening een ligboxenstal te bouwen. Verder is afgesproken dat gemaakte winsten of verliezen in de maatschap op fifty-fifty basis worden verdeeld.
Op 4 augustus 2004 sluiten [maatschap 1] en verdachte een “Überlassungsvertrag”.
Deze overeenkomst geeft verdachte het recht om op het terrein van [maatschap 1] voor zijn rekening en risico een ligboxenstal te bouwen waarbij de stal in economische eigendom blijft van verdachte. Verder is overeengekomen dat bij beëindiging van het recht [maatschap 1] de verkeerswaarde van de stal aan verdachte zal vergoeden. De akte is niet notarieel verleden, de onderhandse overeenkomst is evenmin geregistreerd.
Bij overeenkomst van 25 oktober 2012 verkoopt [maatschap 1] de boerderij, inclusief de door natrekking in zijn eigendom gekomen ligboxenstal, aan (onder meer) [getuige] voor een totale koopsom van € 606.000,--. In de overeenkomst zijn de verschillende onderdelen van het gekochte gesplitst en gewaardeerd. De bedrijfsgebouwen vertegenwoordigen volgens die overeenkomst een waarde in het geheel van € 251.000,--.
De inventaris, inclusief de machines en inrichting van de ligboxenstal, wordt bij overeenkomst van 25 oktober 2012 door [maatschap 3] aan [getuige] verkocht voor € 149.000,--.
Verdachte sluit op 19 april 2005 bij de Oldenburgische Landesbank AG een lening af van
€ 250.000,-- ten behoeve van de bouw van een ligboxenstal. Op 28 oktober 2005 sluit hij een aanvullende lening van € 100.000,-- af bij dezelfde bank voor de bouw van de ligboxenstal en aankoop van een mestopslag en op 19 mei 2006 nog een lening ter hoogte van € 190.000,-- .
In de brief van verdachte van 12 maart 2016, gericht aan de Belastingdienst, stelt verdachte dat de leningen zijn afgelost uit “kapitaalopnamen van [maatschap 3] in verband met de verkoop van gebouwen en inventaris”. De aflossingen (en boeterente) bedragen in totaal € 341.876,-- .
De kosten van de bouw van de ligboxenstal zijn verantwoord in de naar Duits recht opgerichte eenmanszaak van verdachte, [naam eenmanszaak] . De stal met toebehoren staat op 30 april 2011 op de balans voor een bedrag van € 592.780,--.
In zijn aangifte Inkomstenbelasting 2012 geeft verdachte een verlies aan van € 523.451,--, dat grotendeels veroorzaakt wordt door de afwaardering van de ligboxenstal tot nihil.
In de aangifte Inkomstenbelasting 2013 is met betrekking tot de onderneming [naam eenmanszaak] een bedrag van € 93.252,-- opgenomen onder ‘overige opbrengsten’.
Standpunt van het openbaar ministerie
Volgens het openbaar ministerie blijkt uit de verkoopovereenkomsten met [getuige] dat de ligboxenstal in 2012 voor € 251.000,-- is verkocht en de inventaris voor (een gedeelte van) € 149.000,-- terwijl de waarde in datzelfde jaar is afgewaardeerd tot nihil. De opbrengst wordt noch in de aangifte Inkomstenbelasting 2012 noch in de aangifte 2013 verantwoord. De aangiften zijn ingediend in 2014 dus geruime tijd nadat verdachte wist dat de stal wel degelijk een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde. De aangifte over 2012 is dus onjuist, omdat daarin is aangegeven dat de ligboxenstal niets meer waard zou zijn en aldus ten onrechte een fiscaal verlies van € 523.451 werd aangegeven. De aangifte 2013 is eveneens onjuist, omdat de opbrengst niet als bijzondere bate is aangegeven.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken. Primair heeft de raadsman gesteld dat de ingediende aangiften juist zijn en subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er sprake is van een pleitbaar standpunt ten aanzien van de afwaardering in 2012 van de ligboxenstal en een pleitbaat standpunt met betrekking tot de fiscale verwerking van de afgeloste leningen. Op die gronden is er onvoldoende bewijs dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het doen van een onjuiste of onvolledige aangifte. Ook heeft verdachte voldoende inlichtingen ingewonnen, onder andere bij makelaars en Steuerberater(s), zodat niet kan worden bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij een onjuiste of onvolledige aangifte zou doen. De verdediging heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft gedwaald ten aanzien van zijn civiele rechtspositie met betrekking tot het eigendom van de ligboxenstal. Terwijl [verdachte] meende dat hij op grond van het Überlassungsvertrag eigenaar zou worden en blijven van de door hem gerealiseerde ligboxenstal, bleek bij de verkoop van de boerderij dat de stal door natrekking toch in eigendom van [maatschap 1] was gekomen, waardoor verdachte geen partij was bij de verkoop van de boerderij en geen invloed heeft gehad op de totstandkoming van de overeenkomst. Bovendien was de ligboxenstal op het moment van afwaardering daadwerkelijk niets meer waard. De verdediging heeft aan de hand van een vergelijking tussen de aankoopwaarde van de boerderij en de verkoopwaarde gesteld dat de door verdachte gerealiseerde ligboxenstal geen waarde in het geheel van de bedrijfsgebouwen (meer) vertegenwoordigde. De ligboxenstal had inmiddels een overcapaciteit ten opzichte van de nog resterende hoeveelheid landbouwgrond en de andere bedrijfsgebouwen waren door de verbeteringen die [betrokkene 1] heeft aangebracht meer waard geworden. Feitelijk heeft [getuige] niets betaald voor de ligboxenstal.
De zaken die bij de verkoop nog wel een opbrengst genereerden, met name de inrichting van- en machines in de stal, zijn in een separate overeenkomst verkocht voor € 149.000,--. Verdachte heeft in zijn aangifte over het jaar 2013 daarvoor een bedrag van € 93.252,-- als boekwinst opgevoerd.
Pleitbaar standpunt afwaardering
De raadsman heeft, verwijzend naar onder meer een artikel van hoogleraar belastingrecht mr. G.T.K. Meussen, aangevoerd dat de afwaardering van de ligboxenstal tot nihil pleitbaar is. Het leerstuk (afwaardering tot op lagere bedrijfswaarde) is niet alleen in de fiscale doctrine gemeengoed, maar wordt ook in fiscale media besproken.
Pleitbaar standpunt fiscale verwerking leningen
De raadsman heeft voorts bepleit dat de aflossing van de leningen van verdachte door middel van kapitaalopnamen uit [maatschap 3] , aangemerkt kunnen worden als betalingen in de kapitaalsfeer in het kader van de vereffening bij het einde van de samenwerking, analoog aan “betalingen buiten de boeken”, die - volgens vaste jurisprudentie- voorkomen dat bij toetreding in een maatschap of firma herwaarderingswinst
wordt behaald.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
De afwaardering van de ligboxenstal
De met [getuige] overeengekomen koopsom omvat mede de waarde van de ligboxenstal. Het hof heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de waarde van de ligboxenstal tijdens de verkoop nihil was. Verdachte heeft zelf geschat dat er ongeveer € 500.000,-- tot
€ 600.000,-- is geïnvesteerd in de ligboxenstal met inrichting en machines. Dit wordt ondersteund door de hoogte van de voor de bouw afgesloten leningen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het verkochte slechts ‘beton’ betreft en een uitbouwtje aan de zij- en achterkant van de oude bestaande ligboxenstal. Dat neemt niet weg dat het om een forse uitbouw gaat (van minimaal 200 ligboxen) en dat uit het dossier blijkt dat het hele gebouw is voorzien van een nieuw dak en vrijwel zeker een nieuwe vloer. [getuige] is als getuige gehoord en hij gaf aan dat hij de economische waarde van de ligboxenstal bij aankoop op ongeveer € 300.000,-- tot € 350.000,-- schat. In ieder geval benoemt hij de andere bedrijfsgebouwen als een oude stal voor ongeveer 40 kalveren en een garage/machinehal. Weliswaar gaat het hof er vanuit dat het in de koopakte tussen [betrokkene 1] en [getuige] genoemde bedrag van € 251.000,- alle bedrijfsgebouwen betrof (exclusief de inventaris, waarvoor apart een prijs werd overeengekomen), maar gelet op de verklaring van [getuige] , die het bedrijf als melkveehouderij zou exploiteren en in zijn verklaring ook met name de ligboxstal noemt, is niet voorstelbaar dat aan het grootste en nieuwste gedeelte van de ligboxenstal geen waarde diende te worden toegekend. Het standpunt dat bij de totstandkoming van de verkoopprijs aan de uitbouw van de ligboxenstal (zonder de apart verkochte inventaris) geen of nagenoeg geen waarde is toegekend, is niet verdedigbaar.
Verder is de waarde door verdachte op de balans van april 2011 opgevoerd voor een bedrag van € 592.780,-- en is de waarde van alle gebouwen samen op 6 december 2010 nog getaxeerd op € 1.250.000,--. Het feit dat de stal overcapaciteit heeft (gelet op het in eigendom zijnde areaal) betekent nog niet dat de stal met toebehoren daarmee niets meer waard zou zijn binnen het bedrijf (de zogenaamde indirecte opbrengstwaarde) en al zeker niet gelet op de feitelijk gerealiseerde opbrengst bij de verkoop (de zogenaamde directe opbrengstwaarde). De bedrijfswaarde van een bedrijfsmiddel is immers de hoogste van beide waarden. De stelling dat de stal per saldo niets heeft opgeleverd acht het hof feitelijk onjuist. Verdachte kende zijn aandeel in de opbrengst bij verkoop en heeft derhalve bewust onjuist dan wel onvolledig aangifte Inkomstenbelasting gedaan over het jaar 2012. Het hof verwerpt het verweer.
Aflossing van de leningen
Het restant van de leningen (€ 392.753,--) die verdachte ten behoeve van de bouw van de stal had afgesloten, is namens verdachte door [maatschap 3] afgelost. Zoals verdachte heeft verklaard, waren die middelen beschikbaar uit de verkoop van de gebouwen (inclusief de ligboxenstal) en inventaris en de met [betrokkene 1] overeengekomen verdeling van de verkoopsom(men). Verdachte heeft aldus een voordeel genoten dat als winst uit onderneming dient te worden gekwalificeerd en aldus in zijn aangifte dient te worden verantwoord. Verdachte heeft nagelaten deze winst op te voeren in zijn aangifte Inkomstenbelasting 2013 en daarmee is ook de aangifte 2013 onjuist of onvolledig gedaan.
Opzet (pleitbaar standpunt)
Volgens vaste jurisprudentie is van een pleitbaar standpunt (een pleitbare uitleg van het belastingrecht) sprake indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte naar objectieve maatstaven redelijkerwijs kon en mocht menen dat zijn uitleg van het belastingrecht juist was. Deze beoordeling naar objectieve maatstaven brengt mee dat degene die zich op een pleitbaar standpunt beroept, daarvoor een beroep kan doen op bronnen of opinies waarmee hij ten tijde van de aangifte niet bekend was. Indien kan worden vastgesteld dat de belastingplichtige van zo’n pleitbaar standpunt is uitgegaan, staat dit aan het (voorwaardelijk) opzet in de weg.
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een pleitbaar standpunt ten aanzien van de afwaardering van de waarde van de ligboxenstal. Het hof is van oordeel dat de opinie van Meussen waar de raadsman naar verwijst, niet kan leiden tot de conclusie dat de bedrijfswaarde van de ligboxenstal op nihil mocht worden gewaardeerd. Bij afwaardering van de bedrijfswaarde zijn immers de directe (de verkoopwaarde) en de indirecte bedrijfswaarde (de waarde die wordt afgeleid uit de opbrengst van de productie van de onderneming) aan de orde. Afwaardering mag plaatsvinden tot de hoogste van de twee waarden. Gelet op de opbrengst van de inventaris en de overeengekomen verdeling van de opbrengst van de gebouwen – bekend ten tijde van het indienen van de aangifte – kan een afwaardering tot nihil niet aan de orde zijn.
Ook is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een pleitbaar standpunt ten aanzien van de aflossingen van de leningen. Er is geen enkele onderbouwing voor de stelling dat die aflossingen aangemerkt kunnen worden als ‘betalingen buiten de boeken’. Ter zitting heeft de raadsman evenmin aan kunnen geven waarop dit standpunt is gebaseerd anders dan dat hij het pleitbaar acht.
Verder is nog aangevoerd dat verdachte heeft gedwaald en dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op het onjuist of onvolledig doen van de aangiften. Verdachte zou voldoende moeite hebben gedaan om zich over zijn positie te informeren en daarbij makelaars en Steuerberaters hebben geconsulteerd.
Het hof acht het niet aannemelijk dat verdachte heeft gedwaald ten aanzien van de fiscale aspecten van zijn rechtspositie. Verdachte dient in Nederland aangifte te doen van zijn wereldinkomen waarop het Nederlandse belastingrecht van toepassing is. Hij heeft die aangiften zelf gedaan en mag in zijn capaciteit van boekhouder/administrateur verondersteld worden daarvoor voldoende kennis in huis te hebben. Voorts ziet het hof niet in waarom verdachte bij het doen van aangifte in Nederland zou mogen vertrouwen op het advies van buitenlandse deskundigen (Steuerberater), waarvan niet gebleken is dat die deskundig zijn op het gebied van het Nederlandse belastingrecht. Het hof begrijpt uit het dossier dat verdachte informatie bij Duitse deskundigen zou hebben ingewonnen over zijn Duitse civielrechtelijke positie ten aanzien van het eigendom van de stal. Dat die adviezen onjuist zouden zijn, is niet direct relevant voor de Nederlandse fiscale aspecten van de zaak. Ten aanzien van de aangiften inkomstenbelasting in Nederland ziet het hof geen aanwijzingen dat verdachte zou hebben gedwaald.
Het hof verwerpt de verweren dat verdachte niet opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften heeft gedaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op een of meer tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 17 juli 2014 tot en met
21 juli 2015,
in de gemeente(n) [gemeente 1] en/of [gemeente 2] en/of [gemeente 3] althansin Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer rechtsperso(o)n(en) en/of een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen,
(telkens
)opzettelijk een bij de Belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten de aangifte
(n
)voor de Inkomstenbelasting/Premie Volksverzekeringen over de
/hetja
(a)r
(en
)2012 en
/of2013 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan aan de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst, terwijl
dat/die feit
(en
)er
(telkens
)toe strekte
(n
)dat te weinig belasting wordt geheven, hebbende die onjuistheid of onvolledigheid hierin bestaan, dat in genoemd
(e
)(elektronische) aangiftebiljet
(ten
) (telkens
)niet de opbrengst van de verkoop van een ligboxenstal was
vermeld / opgegeven /aangegeven.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 160 uur, subsidiair 80 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.
De strafoplegging was mede gebaseerd op het door de rechtbank geschatte benadelingbedrag dat zou liggen binnen de bandbreedte van € 10.000,-- tot € 125.000,--.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte dezelfde straf zal opleggen als de rechtbank.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel heeft de raadsman gesteld dat de Duitse fiscus een aanslag schenkingsrecht heeft opgelegd aan [betrokkene 1] , omdat hij zich op onzakelijke wijze winst heeft laten ontgaan. Bij [betrokkene 1] is in Nederland inkomstenbelasting geheven over de winst. Per saldo is de Nederlandse belastingdienst dus niets tekort gekomen en is er geen sprake van een benadelingsbedrag.
Oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Verdachte heeft opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting gedaan. De Belastingdienst moet erop kunnen vertrouwen dat belastingplichtigen hun inkomen op juiste wijze aangeven. Verdachte houdt zich beroepsmatig bezig met het verzorgen van de administratie en de aangiften van derden. Als adviseur van [betrokkene 1] is hij in de gelegenheid geweest invloed uit te oefenen op de wijze van vereffening van hun maatschap en de daaruit voortvloeiende fiscale gevolgen voor zijn belastingverplichtingen. Hoewel juist van een adviseur verwacht mag worden dat hij die verplichtingen op integere wijze nakomt, heeft hij -puur ten behoeve van zijn eigen gewin- getracht opbrengsten aan het zicht van de Belastingdienst te onttrekken.
Net als de rechtbank kan het hof niet exact vaststellen voor welk bedrag de Belastingdienst is benadeeld. Wel is duidelijk dat het om een aanzienlijk bedrag gaat. Immers in 2013 is al sprake van een niet opgevoerde vermogenstoename van een kleine vier ton. Dat het benadelingsbedrag tussen de € 70.000,-- en € 125.000,-- lig, acht het hof dan ook zeer aannemelijk. De rechterlijke oriëntatiepunten voor strafoplegging bij een benadelingsbedrag in die categorie geven als uitgangspunt vijf tot negen maanden gevangenisstraf dan wel een taakstraf gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft verder rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld en met zijn ter zitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden.
Het is gebruikelijk om voor een belastingfraude van deze omvang een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Gelet op de ouderdom van de feiten, zal in plaats daarvan een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Om de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking te brengen en om te voorkomen dat verdachte opnieuw onjuiste aangifte zal doen, acht het hof het geboden om een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op te leggen met een proeftijd van twee jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. R.G.J. Welbergen, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier,
en op 26 januari 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. van Gorkom is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.