ECLI:NL:GHARL:2023:11244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
30 december 2024
Zaaknummer
21-000881-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake mishandeling en feitelijke aanranding van de eerbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 19 februari 2021. De verdachte is veroordeeld voor mishandeling en feitelijke aanranding van de eerbaarheid van de benadeelde partij, die op 16 september 2018 in [plaats] plaatsvond. De verdachte heeft de benadeelde partij bij de keel gegrepen en haar gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en een gevangenisstraf van één dag opgelegd, met daarnaast een taakstraf van 90 uren, subsidiair 45 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is deels toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan immateriële schade. Het hof heeft de bewijsvoering van de benadeelde partij als betrouwbaar beoordeeld, ondanks enkele inconsistenties in de verklaringen. De verdachte is strafbaar verklaard en de opgelegde straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000881-21
Uitspraak d.d.: 15 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 19 februari 2021 met parketnummer 05-136976-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [postcode] [plaats] , [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. M.H.A. Horsch, naar voren is gebracht. Tot slot heeft het hof kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door mr. P. Breukink namens de benadeelde partij.

Het vonnis waarvan beroep

Bij vonnis waarvan beroep is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag met aftrek van voorarrest en tot een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis. Tevens is de vordering van de benadeelde partij in het vonnis toegewezen tot een bedrag van € 1.021,70 met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, subsidiair 20 dagen hechtenis, te vermeerderen met wettelijke rente.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 september 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft mishandeld, door haar bij de keel te grijpen en/of in de keel te knijpen;
2.
hij op of omstreeks 16 september 2018 te [plaats] , in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door schrijlings op [benadeelde] te gaan zitten en haar op die manier in haar bewegingsvrijheid te beperken en/of door de armen van die [benadeelde] opzij te duwen en/of haar keel dicht te knijpen, [benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [benadeelde] gezoend en/of de borst(en) van die [benadeelde] betast, terwijl verdachte daarbij meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof stelt vast dat vlak na het gebeurde een informatief gesprek heeft plaatsgevonden met het slachtoffer, [benadeelde] .
[benadeelde] heeft toen verklaard dat verdachte op enig moment met beide handen naar haar keel heeft gegrepen en dat verdachte niet reageerde toen [benadeelde] “stop” riep. [benadeelde] heeft ook verklaard dat verdachte over haar kleding aan haar borsten en in haar lies/schaamstreek heeft gevoeld.
Daarnaast is van belang dat de verbalisanten hebben gerelateerd dat zij twee bloeduitstortingen op de keel van [benadeelde] zagen.
[benadeelde] heeft later aangifte gedaan. In haar aangifte heeft zij verklaard dat zij op 16 september 2018 met kennissen na een avond stappen in een ruimte in [plaats] verbleef en dat verdachte en zij samen achterbleven. Verdachte heeft zijn been over haar heen gezwaaid en met zijn armen de armen van [benadeelde] naar de zijkant geduwd. Aangeefster werd onderuit geduwd op de bank en verdachte probeerde haar te zoenen en zette een zuigzoen in de nek van aangeefster. Aangeefster heeft gezegd dat zij dat niet wilde maar verdachte ging toch door. Verdachte heeft aangeefster bij haar keel gepakt en verdachte ging met zijn handen naar haar borsten.
Getuige [getuige 1] die in hetzelfde huis woont als aangeefster heeft verklaard dat aangeefster later in de nacht bij haar aanklopte. Aangeefster had grote ogen en was aan het hijgen. Aangeefster vertelde haar dat verdachte haar had getongzoend en haar had vastgepakt. Aangeefster ademde heel snel en trilde toen zij bij getuige [getuige 1] kwam.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij een appje kreeg dat er iets gebeurd zou zijn met [benadeelde] (aangeefster). Zij zou door de jongen met wie zij alleen achtergebleven was (verdachte) zijn aangerand.
Gelet op het vorenstaande is het hof, anders dan de raadsman heeft betoogd, van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn. Daarbij acht het hof ook van belang dat het halsletsel dat aangeefster met haar telefoon heeft gefotografeerd ook is gezien door de verbalisanten. Het hof acht op grond van de inhoud van het dossier voldoende bewijs voorhanden voor de conclusie dat verdachte aangeefster bij haar keel heeft gepakt en ook andere ten laste gelegde handelingen bij haar heeft verricht, zoals het zoenen en het betasten van de borsten. Dat de verschillende verklaringen van aangeefster op enkele punten engiszins van elkaar afwijken maakt dat niet anders.
Het hof is van oordeel dat het door de verbalisanten geconstateerde letsel past bij hetgeen aangeefster heeft verklaard over het ontstaan daarvan. Nu de exacte intensiteit van het bij de keel grijpen en het zoenen niet is komen vast te staan, kent het hof aan de conclusies over het letsel in het door de verdediging overlegde rapport geen doorslaggevend gewicht toe.
Het hof ziet ook geen noodzaak om het door de raadsman gedane voorwaardelijke verzoek tot een nadere rapportage met betrekking tot de foto’s van het letsel toe te wijzen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op
of omstreeks16 september 2018 te [plaats]
, in elk geval in Nederland,[benadeelde] heeft mishandeld, door haar bij de keel te grijpen
en/of in de keel te knijpen;
2.
hij op
of omstreeks16 september 2018 te [plaats]
, in elk geval in Nederland,door geweld of een andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid,te weten door schrijlings op [benadeelde] te gaan zitten en haar op die manier in haar bewegingsvrijheid te beperken en
/ofdoor de armen van die [benadeelde] opzij te duwen
en/of haar keel dicht te knijpen,[benadeelde] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [benadeelde] gezoend en
/ofde borst
(en
)van die [benadeelde] betast, terwijl verdachte daarbij meermalen voorbij is gegaan aan de verbale en
/ofnon-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van één dag met aftreken tot een taakstraf voor de duur van 90 uren subsidiair 45 dagen hechtenis.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte dient te worden vijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten wegens onvoldoende wettig bewijs of in elk geval onvoldoende overtuigend bewijs.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het hof van oordeel dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Verdachte heeft zich toen hij alleen was met aangeefster schuldig gemaakt aan mishandeling en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Daarbij heeft hij zich gedragen op een wijze die voor het slachtoffer schokkend is geweest is geweest en nog altijd is.
Het hof heeft bij de strafoplegging tevens rekening gehouden met de omstandigheid dat het een oud feit betreft en dat de redelijke termijn is overschreden. Gelet op de ernst van het feit en de impact daarvan op het slachtoffer komt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overstijgt in beeld. Omdat de redelijke termijn is overschreden, volstaat het hof evenwel met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een duur die gelijk is aan de duur van het voorarrest in combinatie met een taakstraf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 24.451,70, bestaande uit een bedrag van € 22.451,70 aan materiële schade en een bedrag van € 2.000,-- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.021,70, te weten € 21,70 aan materïele schade en € 1.000,-- aan immateriële schade. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Ter zitting heeft mr. Breukink de vordering namens de benadeelde partij verminderd met het gedeelte van de materiële schade dat als proceskosten moet worden aangemerkt. De advocaat-generaal heeft gevorderd om ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij te beslissen zoals in eerste aanleg. De raadsman heeft primair betoogd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering omdat verdachte dient te worden vrijgesproken.
Subsidiair stelt de raadsman dat de vordering dient te worden gematigd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot. Het hof schat dit bedrag op € 1000,--. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Wat betreft een gedeelte van de opgevoerde materiële schade van € 21,70 (betreffende telefoon- en reiskosten) is het hof van oordeel dat dit gedeelte proceskosten betreft en dat de vordering op dit punt moet worden afgewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 246 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) dag.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.000,00 (duizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 21,70 (eenentwintig euro en zeventig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.000,00 (duizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 september 2018.
Aldus gewezen door
mr.drs. H.M. Braam, voorzitter,
mr. J. Corthals en mr. TH.C.M. Willemse, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 15 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr.drs. H.M. Braam is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.