ECLI:NL:GHARL:2023:10989

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
P23/0237
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beslissing tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juli 2023. De rechtbank had de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel van de jeugdige met een jaar verlengd en bevolen dat de jeugdige teruggeplaatst zou worden in een inrichting voor de duur van drie maanden. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd, omdat deze achter gesloten deuren was behandeld, terwijl de jeugdige op dat moment 24 jaar oud was en de hoofdregel is dat dergelijke zaken openbaar behandeld dienen te worden. Het hof heeft vervolgens het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel, omdat deze vordering buiten de wettelijke termijn was ingediend. Het hof oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verlenging van de maatregel eisten, en dat de jeugdige inmiddels werk en huisvesting had, wat in zijn voordeel sprak. De beslissing van het hof houdt in dat de jeugdige niet langer onder de PIJ-maatregel valt en dat de eerdere beslissing van de rechtbank niet in stand blijft.

Uitspraak

PIJ P23/0237
Beslissing van 7 december 2023
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam jeugdige],
geboren te [plaats] op [datum] ,
verblijvende op het adres [adres] ,
verder te noemen: de jeugdige.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 14 juli 2023. Deze beslissing houdt in:
– de verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) met een termijn van een jaar en
– het bevel dat de jeugdige wordt teruggeplaatst in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Penitentiaire Beginselenwet voor de duur van drie maanden.
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank en daarnaast op:
– het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
– de beslissing waarvan beroep;
– de akte van 17 juli 2023 waarbij de jeugdige beroep heeft ingesteld en de herstelakte van 21 juli 2023;
– de schriftuur van de raadsvrouw van 21 juli 2023;
– de informatie uit Injus die is verstrekt op 8 november 2023;
– de (ongedateerde) registratiekaart, door het hof ontvangen op 8 november 2023;
– de strafbeschikking van 30 oktober 2023 in de zaak met parketnummer 18-130162-23;
– het voortgangsverslag van [reclasseringsinstelling] (hierna: de reclassering) van 9 november 2023.
Het hof heeft ter zitting van 23 november 2023 gehoord de advocaat-generaal, mr. L.H.J. Vijlbrief-Smit, en de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. G.I.T. Spaan, advocaat te Groningen. Daarnaast is – bij afwezigheid van [reclasseringswerker 1] – als deskundige gehoord: [reclasseringswerker 2] , reclasseringswerker bij [reclasseringsinstelling] en een van de toezichthouders van de jeugdige.

Overwegingen

Het standpunt van de jeugdige
Het appel van de jeugdige rust op de volgende pijlers.
In eerste aanleg heeft de rechtbank ten onrechte beslist tot afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak, welk verzoek was gedaan omdat de jeugdige ziek was. Met de afwijzing van dat verzoek heeft de rechtbank het aanwezigheidsrecht van de jeugdige miskend. Dit vormt voldoende reden om de beslissing van de rechtbank te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
Het openbaar ministerie behoort gezien het tijdstip van indienen niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot verlenging van de maatregel. Artikel 6:6:11 van het Wetboek van Strafvordering is niet van overeenkomstige toepassing op de onderhavige maatregel.
In eerste aanleg adviseerde de reclassering om de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ–maatregel niet te verlengen. De belangrijkste reden voor dat advies was dat een verlenging niet gunstig zal zijn voor de verdere ontwikkeling van de jeugdige en het recidiverisico niet zal verminderen. Ook de eventuele terugplaatsing in een inrichting zal de kans op recidive niet verkleinen en mogelijk zelfs een verharding van de jeugdige teweegbrengen, aldus de reclassering. Uit het voortgangsverslag van 9 november 2023 blijkt dat de reclassering dit advies handhaaft. De jeugdige heeft inmiddels huisvesting en werkt als zzp’er, onder andere in de horeca. Voor het geval de zaak niet wordt teruggewezen naar de rechtbank en het openbaar ministerie ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, strekt het standpunt van de raadsvrouw tot vernietiging van de beslissing waarvan beroep en tot afwijzing van de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht de ambtshalve genomen beslissing tot terugplaatsing in een inrichting voor de duur van drie maanden te vernietigen, nu dit niet in het belang is van de ontwikkeling van de jeugdige, en hij inmiddels langdurig geen lachgas meer gebruikt.
Wat betreft het feit dat de zaak bij de rechtbank achter gesloten deuren is behandeld, heeft de raadsvrouw zich aangesloten bij het (navolgende) standpunt van de advocaat-generaal.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Bij de rechtbank is de zaak niet in het openbaar behandeld. Dat is in strijd met het Wetboek van Strafvordering. Wel is er kritiek op de desbetreffende wettelijke bepaling. In dit geval is de behandeling achter gesloten deuren in het voordeel geweest van de jeugdige, dus is het niet nodig om de beslissing waarvan beroep op die grond te vernietigen.
De advocaat-generaal heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft het al dan niet terugwijzen van de zaak naar de rechtbank naar aanleiding van de afwijzing van het verzoek om de behandeling van de zaak aan te houden.
De brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 22 december 2022 houdt in dat de maatregel eindigt op 2 juli 2023. Uitgaande van de juistheid van die informatie, is de vordering van 6 juni 2023 tot verlenging van de maatregel te laat ingediend. Het dossier bevat echter ook een registratiekaart die een aanknopingspunt vormt om ervan uit te mogen gaan dat de maatregel op een later tijdstip zou eindigen, in welk geval de vordering wel op tijd is ingediend. Al met al kan niet worden gesteld dat het openbaar ministerie een rare datum heeft gekozen voor de vordering tot verlenging van de maatregel en is er dus onvoldoende reden om het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel.
Er is voldoende reden om de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel met een jaar te verlengen. Er is nog sprake van gevaar voor herhaling. De tenuitvoerlegging van de PIJ–maatregel is grillig verlopen en de reclassering is daar moedeloos van geworden. De jeugdige zoekt steeds de grenzen op van het toelaatbare en komt afspraken niet na. Volgens de reclassering zal de voortzetting van het huidige kader de jeugdige niet in beweging brengen. De jeugdige heeft nu ter terechtzitting echter gezegd dat hij wel behoefte heeft aan begeleiding. Recentelijk is in een andere zaak beslist dat de jeugdige nog een jaar zal worden begeleid door reclasseringswerker [reclasseringswerker 1] . In die zaak is er echter geen stok achter de deur voor het geval de jeugdige daaraan geen medewerking verleent. De jeugdige is een zorgmijder en het indexdelict betrof een poging tot doodslag, dus een ernstig misdrijf. Dat de reclassering zich machteloos voelt, vormt onvoldoende reden om de maatregel niet te verlengen. Voortzetting van de maatregel zal ook de verdere ontwikkeling van de jeugdige dienen. Er is namelijk nog steeds sprake van middelengebruik en het plegen van strafbare feiten. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel met een jaar.
Voor een beslissing tot terugplaatsing in een inrichting ziet de advocaat-generaal geen reden.
Het oordeel van het hof
Vernietiging van de beslissing waarvan beroep
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 30 juni 2023, waarop de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel is behandeld, volgt dat de terechtzitting achter gesloten deuren is behandeld.
Het hof stelt voorop dat in een strafzaak de hoofdregel is dat het onderzoek ter terechtzitting in het openbaar geschiedt (artikel 269, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv)). In een
jeugdstrafzaak is de hoofdregel dat de zaak achter gesloten deuren wordt behandeld (artikel 495b, eerste lid, Sv).
Gaat het om een zaak over de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing, zoals de onderhavige zaak, dan is de hoofdregel dat het onderzoek plaatsvindt ter openbare terechtzitting (artikel 6:6:4, eerste lid, Sv). Deze hoofdregel geldt niet indien de veroordeelde op het tijdstip dat de zaak dient, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt. In dat geval is de hoofdregel dat de zaak achter gesloten deuren wordt behandeld (artikel 6:6:3, zesde lid, Sv in verbinding met artikel 495b, eerste lid, Sv). Het hof ziet in de systematiek van het Wetboek van Strafvordering en in de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6:6:3, zesde lid, Sv geen reden om deze bepaling anders uit te leggen dan overeenkomstig de duidelijke tekst van de wet.
Omdat de jeugdige ten tijde van de behandeling bij de rechtbank op 30 juni 2023 inmiddels 24 jaren oud was, had de zaak toen in het openbaar behandeld dienen te worden. Daarom zal het hof de beslissing van de rechtbank vernietigen. Enig rechtsgevolg hoeft daaraan niet te worden verbonden nu het gebrek is hersteld door de openbare behandeling in beroep.
Geen terugwijzing van de zaak naar de rechtbank
Anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, wijst het hof de zaak niet terug naar de rechtbank. De zaak is door de rechtbank inhoudelijk behandeld, waarbij de jeugdige is vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw die verklaard heeft daartoe uitdrukkelijk gemachtigd te zijn. Bij de behandeling in beroep zijn de jeugdige en de raadsvrouw verschenen, zodat er geen aanleiding is om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het hof verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel, omdat de vordering tot verlenging van de maatregel is ingediend na het verstrijken van de wettelijke termijn daarvoor. Deze beslissing wordt als volgt onderbouwd.
Artikel 6:6:32, eerste lid, Sv schrijft voor dat de vordering tot verlenging van de maatregel niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand voor het tijdstip waarop de voorwaardelijke beëindiging eindigt kan worden ingediend.
In de stukken wordt de vraag naar het tijdstip waarop de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel in deze zaak eindigt, niet eenduidig beantwoord.
Allereerst is er de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 14 juli 2022, die inhoudt dat de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel wordt afgewezen en dat de voorwaardelijke beëindiging van PIJ–maatregel ingaat op de dag van de feitelijke plaatsing van de jeugdige in een voorziening van [reclasseringsinstelling] voor beschermd wonen (die heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022). Die beslissing van de rechtbank miskent echter dat op grond van artikel 6:2:22 Sv de PIJ-maatregel voorwaardelijk eindigt na twee jaar, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze als bedoeld in artikel 6:6:31 Sv. Na een vijftal verlengingen met in totaal 41 maanden is in deze inmiddels onherroepelijke beslissing de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel afgewezen, waardoor de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ–maatregel van rechtswege is ingegaan.
Daarnaast bevat het dossier een bericht van de Minister voor Rechtsbescherming aan de Officier van Justitie Noord-Nederland van 22 december 2022, waarin staat dat ‘het voorwaardelijk jaar van de PIJ-maatregel’ eindigt op 2 juli 2023. Ook is er een zogenoemde registratiekaart waarop 26 juli 2022 is vermeld als datum waarop de PIJ-maatregel is geëindigd, zijnde de datum van de feitelijke plaatsing in de voorziening van [reclasseringsinstelling] voor beschermd wonen. Uit deze registratiekaart blijkt voorts dat de laatste verlenging van de PIJ-maatregel met drie maanden (zijnde negentig dagen) bij beslissing van 5 april 2022, feitelijk gedurende honderdveertien dagen is tenuitvoergelegd. Gelet echter op de omstandigheid dat de voorwaardelijke beëindiging van rechtswege ingaat nadat de termijn waarmee de PIJ-maatregel telkens is verlengd is verstreken, begrijpt het hof dat het voorwaardelijke jaar van de PIJ-maatregel van rechtswege op 2 juli 2022 (zijnde 26 juli 2022 minus 24 dagen) is ingegaan en, behoudens verlenging, een jaar later zijnde 2 juli 2023 onvoorwaardelijk eindigt. Het hof stelt vast dat deze datum overeenkomt met de datum zoals die is vastgesteld door de Minister.
De vordering tot verlenging van de maatregel is ingediend op 6 juni 2023. De vordering is gelet op het voorgaande dus ingediend buiten de toepasselijke wettelijke termijn.
Artikel 6:6:11, derde lid Sv ‒ welke bepaling is toegesneden op (de verlenging van) de terbeschikkingstelling, maar sinds 1 januari 2023 van overeenkomstige toepassing is op de verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel (artikel 6:6:32, eerste lid, Sv) ‒ bepaalt onder welke voorwaarden het openbaar ministerie ondanks een termijnoverschrijding toch ontvankelijk kan worden verklaard in de vordering. Deze bepaling luidt als volgt:
Een vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling die later dan één maand vóór het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling door tijdsverloop zal eindigen, doch binnen een redelijke termijn is ingediend, is niettemin ontvankelijk, indien er bijzondere omstandigheden aanwezig zijn waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, ondanks het belang van de ter beschikking gestelde, verlenging van de terbeschikkingstelling eist.
Naar het oordeel van het hof is in dit geval de vordering tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel niet ontvankelijk, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, verlenging van de maatregel eist. Het hof onderbouwt dit oordeel als volgt.
In zijn beslissing van 25 juni 2020 (ECLI:NL:GHARL:2020:4991) heeft het hof overwogen dat uit de parlementaire geschiedenis van de wetten waarbij het stelsel van de voorwaardelijke beëindiging is ingevoerd, wordt afgeleid dat dit stelsel is ingevoerd om te voorzien in een periode van nazorg, aansluitend aan het verblijf van de jeugdige in een inrichting. Deze periode staat in het teken van een goede terugkeer van de jeugdige in de maatschappij, om op deze wijze de resultaten zeker te stellen van de behandeling en resocialisatie die heeft plaatsgevonden onder vigeur van de maatregel. De instrumenten van terugplaatsing in een inrichting, het stellen van bijzondere voorwaarden, en verlenging van de duur van de voorwaardelijke beëindiging staan ten dienste van dit doel. Onder andere vormen zij een dwingend kader om de jeugdige tot medewerking aan het nazorgtraject te bewegen en in zoverre zijn zij dan sancties op een gebrek aan medewerking.
Bij de beoordeling of de duur van de voorwaardelijke beëindiging dient te worden verlengd, dient de rechter het voorgaande in zijn afweging te betrekken. Aspecten die ook bij de verlenging van de maatregel een rol spelen, zoals recidivegevaar en het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de jeugdige, zijn daarbij van belang, maar niet noodzakelijkerwijs bepalend.
Bij beslissing van 14 juli 2022 heeft de rechtbank Noord-Nederland beslist tot afwijzing van de vordering tot verlenging van de PIJ-maatregel, waardoor de PIJ-maatregel van rechtswege per 2 juli 2022 voorwaardelijk is geëindigd. De rechtbank heeft daarbij bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder de voorwaarde dat de jeugdige verblijft in [woonvoorziening] van [reclasseringsinstelling] . De jeugdige heeft daar verbleven tot 15 juni 2023. Het verblijf is beëindigd omdat de jeugdige zich niet aan de gemaakte afspraken hield, waarbij het ging om meewerken aan dagbesteding, doordeweeks ’s nachts aanwezig zijn in de woonvoorziening, en meewerken aan een behandeling van zijn verslavingsproblematiek. Na de beëindiging van het verblijf in [woonvoorziening] heeft de jeugdige enige tijd afwisselend verbleven bij familie en vrienden. Op 4 oktober 2023 is de jeugdige geplaatst bij [zorginstelling] , een organisatie die huisvesting en ambulante begeleiding biedt.
Het verblijf bij [zorginstelling] gaat gepaard met de verplichting dat de jeugdige een dagbesteding heeft. Tijdens een gesprek op 2 november 2023 hebben [zorginstelling] en de jeugdige afspraken gemaakt over werk. De jeugdige heeft zich ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en verricht werkzaamheden als freelancer via het platform YoungOnes. De jeugdige heeft hierover ter zitting verklaard dat hij drie tot vijf dagen per week werkt en dat het bijvoorbeeld gaat om werk in de bediening in de horeca.
Op 30 oktober 2023 is de jeugdige een strafbeschikking opgelegd voor een vermogensdelict dat is gepleegd op 25 mei 2023. De strafbeschikking houdt in dat de jeugdige voor de duur van één jaar medewerking zal verlenen aan reclasseringstoezicht, uit te voeren door [reclasseringsinstelling] , meer specifiek toezichthouder [reclasseringswerker 1] .
De reclassering heeft geadviseerd om de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel
niette verlengen. Volgens de reclassering is de jeugdige een zorgmijder en lukt het hem niet zich te conformeren aan afspraken en voorwaarden van andere instanties. Alle mogelijke interventies zijn uitgeput, waardoor het reclasseringstoezicht alleen een monitorend karakter heeft. Er is weliswaar tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel sprake geweest van strafbare feiten, maar het ging niet om feiten soortgelijk aan het indexdelict. Een verlenging van (de voorwaardelijke beëindiging van) de PIJ-maatregel zou geen toegevoegde waarde hebben, omdat het de jeugdige niet in beweging zal brengen en daardoor geen invloed zal hebben op de kans op recidive. In het geval van verlenging kan de reclassering geen inhoud geven aan het toezicht, omdat de jeugdige zich niet aan de voorwaarden wil of kan houden. Een terugplaatsing in een inrichting (in de zin van artikel 6:6:32, derde lid, aanhef en onder c, Sv) zou waarschijnlijk meer detentieschade opleveren dan een gunstige bijdrage leveren aan de verdere ontwikkeling van de jeugdige, aldus de reclassering.
Het hof is, alles afwegende, van oordeel dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die een verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de PIJ-maatregel eisen als hiervoor bedoeld. Niet is gebleken dat een verlenging in het belang zou zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de jeugdige. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de jeugdige op dit moment zowel werk als huisvesting heeft en dat er een ander juridisch kader is voor de voortzetting van het reclasseringstoezicht, namelijk de strafbeschikking van 30 oktober 2023. De omstandigheid dat de jeugdige dit jaar nog strafbare feiten lijkt te hebben gepleegd, maakt mede gelet op de aard van die feiten, niet zonder meer dat sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, verlenging van de maatregel eist. Het hof ziet in het reclasseringsrapport dat de mogelijke interventies zijn uitgeput en het reclasseringstoezicht alleen een monitorend karakter heeft. Het dwingend kader om de jeugdige tot medewerking aan het nazorgtraject te bewegen vormt daarmee in dit geval onvoldoende reden om anders te oordelen over de noodzaak tot verlenging van de maatregel.
Concluderend verklaart het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering van 6 juni 2023 tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, van 14 juli 2023 met betrekking tot de jeugdige, [naam jeugdige] .
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering van 6 juni 2023 tot verlenging van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Aldus gedaan door
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. O.O. van der Lee, raadsheren,
drs. I.E. Troost en drs. R.J.A. van Helvoirt, raden,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 7 december 2023 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.