ECLI:NL:GHARL:2023:10978

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
200.328.722/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging uithuisplaatsing minderjarige en perspectiefonderzoek

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige [de minderjarige1]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft grieven ingediend tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 22 maart 2023, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing werd verleend. De moeder verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing te beëindigen, of in ieder geval de termijn te verlengen om een gefaseerde thuisplaatsing te realiseren. De gecertificeerde instelling (GI), Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking.

Het hof constateert dat er sinds het perspectiefonderzoek in 2019 positieve veranderingen hebben plaatsgevonden in de situatie van [de minderjarige1]. De moeder heeft een stabiel leven en er is een goede omgangsregeling tussen haar en [de minderjarige1]. Desondanks is de GI van mening dat de uithuisplaatsing nog steeds noodzakelijk is voor het welzijn van de minderjarige. Het hof is van oordeel dat er een gedegen perspectiefonderzoek moet plaatsvinden om te bepalen of [de minderjarige1] bij zijn moeder kan opgroeien. Dit onderzoek moet met spoed worden uitgevoerd, waarbij de GI duidelijke aanwijzingen krijgt over de invulling ervan.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. De situatie van [de minderjarige1] blijft onder toezicht staan, en het hof roept partijen op om niet meer tijd te verliezen met discussies over randverschijnselen, maar zich te richten op het belang van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.722/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 187735)
beschikking van 21 december 2023
in de zaak van
[verzoekster](de moeder),
die woont in [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. J.D. Nijenhuis te Leeuwarden,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
die kantoor houdt in Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gezinshuisouders,
die wonen in [woonplaats2] .
In zijn toetsende en/of adviserende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 22 juni 2023;
- een brief namens de moeder van 17 juli 2023 met bijlage(n);
- een brief namens de raad van 21 juli 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 31 juli 2023 met bijlage(n);
- het verweerschrift met bijlage(n);
- een brief van de raad van 14 augustus 2023;
- een journaalbericht namens de moeder van 29 september 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens de moeder van 2 oktober 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. Nijenhuis;
- twee vertegenwoordigers van de GI.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn met toestemming van het hof ingekomen een brief van de GI van 23 oktober 2023 en een journaalbericht namens de moeder van 7 november 2023 met bijlage(n).

3.De feiten

3.1
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en [de vader] (de vader), overleden [in] 2019, zijn vijf kinderen geboren. [de minderjarige1] ( [de minderjarige1] ), geboren [in] 2010, is de jongste van de vijf. De moeder oefent sinds het overlijden van de vader alleen het gezag uit over [de minderjarige1] .
3.2
Na het uiteengaan van de ouders in 2013 is de moeder met de twee jongste kinderen bij haar vriend ( [naam1] ) gaan wonen. De oudste drie kinderen bleven bij de vader. De moeder en [naam1] zijn nog altijd samen.
3.3
Bij beschikking van 2 april 2013 zijn alle vijf kinderen door de kinderrechter onder toezicht gesteld. Deze maatregel is voor [de minderjarige1] steeds verlengd, voor het laatst bij de bestreden beschikking van 22 maart 2023.
3.4
De moeder heeft de jongste twee kinderen halverwege 2014, zonder overleg met de toenmalige GI, bij de vader ondergebracht, omdat zij kampte met gezondheidsproblemen.
In september 2014 is het verblijf van de kinderen bij de vader geformaliseerd met een machtiging tot uithuisplaatsing.
3.5
Hoewel de verblijfplaats van [de minderjarige1] later is gewijzigd, is de machtiging tot uithuisplaatsing voor [de minderjarige1] steeds verlengd, voor het laatst bij de bestreden beschikking van 22 maart 2023. De kinderen zijn tot op heden niet teruggekeerd naar de moeder
.
3.6
Op 13 september 2016 zijn de jongste twee kinderen met spoed uit huis van de vader gehaald.
3.7
Nadat [de minderjarige1] eerst korte tijd in een crisispleeggezin had verbleven, heeft hij van oktober 2016 tot mei 2019 bij perspectiefbiedende pleegouders gewoond. Vervolgens heeft [de minderjarige1] enige tijd op een groep van de [naam2] in [plaats1] verbleven en sinds maart 2020 woont hij bij de gezinshuisouders. Sinds 2019 is [de minderjarige1] ieder weekend van zondagochtend tot maandagochtend bij de moeder en [naam1] in [woonplaats1] .
3.8
Op verzoek van het hof is in september 2019 bij de moeder een Forensisch Psychologisch Onderzoek verricht, teneinde duidelijkheid te krijgen over het perspectief van [de minderjarige1] . De conclusie van de onderzoekster was destijds dat terugplaatsing op dat moment nog niet in het belang van [de minderjarige1] was. Bij de onderzoekster bestond het sterke vermoeden dat een thuisplaatsing van [de minderjarige1] niet meer tot de mogelijkheden behoorde op de langere termijn, gezien zijn forse problematiek waaraan wel gewerkt kan worden, maar die niet 'genezen' kan worden, aldus de onderzoekster.
3.9
Op 19 juni 2020 is de uitvoering van de ondertoezichtstelling overgedragen aan de GI. Daarvoor zijn achtereenvolgens het Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering en Stichting Samen Veilig Midden-Nederland betrokken geweest.
3.1
[de minderjarige1] heeft evenals zijn oudere broers en zus te kampen met persoonlijke problematiek. [de minderjarige1] is gediagnosticeerd met ADHD (hij gebruikt daarvoor medicatie) en een verstandelijke beperking. Hij is na de zomer gestart op het voortgezet speciaal onderwijs.

4.4. De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met niet nader geduide grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 22 maart 2023. De grieven zien op de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] . De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking waarvan beroep te vernietigen waar het gaat om de machtiging tot
uithuisplaatsing en het verzoek van de GI met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing af te wijzen, althans de termijn van de uithuisplaatsing te verlengen voor de duur die nodig is om een (gefaseerde) thuisplaatsing van [de minderjarige1] te realiseren.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het door de moeder ingestelde beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Gebleken is dat de situatie van en rondom [de minderjarige1] sinds het onder 3.8 genoemde perspectiefonderzoek uit 2019 in positieve zin is veranderd. [de minderjarige1] heeft zich boven verwachting goed ontwikkeld en zijn gedragsproblemen zijn fors verminderd. Het persoonlijk leven van de moeder is al langere tijd stabiel. [de minderjarige1] en de moeder hebben een goedlopende en uitgebreide omgangsregeling met elkaar. Toch was de GI tot voor kort nog van mening dat het perspectief van [de minderjarige1] niet bij de moeder ligt. Zo was althans de stand van zaken toen de GI begin dit jaar het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing deed.
5.2
Sinds de bestreden beschikking zijn de omstandigheden gewijzigd. De raad heeft op 9 juni 2023 een rapport uitgebracht naar aanleiding van het verzoek van de GI om onderzoek te doen naar het gezag over [de minderjarige1] . De raad heeft zijn onderzoek afgesloten zonder de kinderrechter te verzoeken om het ouderlijk gezag over [de minderjarige1] te beëindigen. De raad is van mening dat de ondertoezichtstelling benut dient te worden voor het gedegen toetsen van het perspectief, waarbij dit afgewogen wordt tegen de aanvaardbare termijn van [de minderjarige1] . De raad is van mening dat de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige1] fors onder spanning staat.
5.3
De GI is naar aanleiding van de uitkomsten van het raadsonderzoek teruggekomen op haar eerdere standpunt dat het perspectief van [de minderjarige1] in het gezinshuis ligt. De GI vindt de uithuisplaatsing echter nog steeds noodzakelijk in het belang van [de minderjarige1] . De GI is van mening dat verlenging van deze maatregel nodig is om het perspectief van [de minderjarige1] zorgvuldig te kunnen onderzoeken. Het hof is het daarmee eens. Gezien alle onrust die [de minderjarige1] al te verduren heeft gehad in zijn leven, moet het perspectiefonderzoek worden uitgevoerd vanuit de stabiliteit van de huidige plaatsing in het gezinshuis. Een terugplaatsing naar de moeder zonder dat duidelijk is of de moeder [de minderjarige1] kan bieden wat hij nodig heeft van zijn opvoeders, is niet in het belang van [de minderjarige1] . Dat is overigens ook niet wat de moeder wil. Zij wil evenzeer een zorgvuldig perspectiefonderzoek.
5.4
Iedereen is het erover eens dat zo spoedig mogelijk onderzocht moet worden of [de minderjarige1] kan opgroeien bij zijn moeder. Toch lukt het de GI en de moeder niet om overeenstemming te bereiken over de concrete invulling van het noodzakelijk geachte perspectiefonderzoek en is er sprake van discussie over de uitvoerende instantie, de doelen van het onderzoek en de aan de onderzoekers te stellen vragen. Daarmee gaat veel voor [de minderjarige1] kostbare tijd verloren en daarmee wordt zijn belang geschaad. De moeder hoopt via deze procedure de nodige druk op de ketel te zetten en vraagt het hof om de GI duidelijke aanwijzingen te geven voor de invulling van het perspectiefonderzoek. Dat is voor haar de hoofdreden om dit hoger beroep te handhaven.
5.5
Gezien de voorgeschiedenis van deze zaak begrijpt het hof dat bij de moeder sprake is van verminderd vertrouwen in de jeugdbescherming. [de minderjarige1] staat al meer dan tien jaar onder toezicht en er is nog altijd geen duidelijkheid. De thans betrokken GI is al de derde op rij. Daarbij kan het hof zich de kritische houding van de moeder ten opzichte van de GI en de wijze waarop die het perspectiefonderzoek nu uitzet bij [naam3] voorstellen. Tot voor kort was de GI immers nog van mening dat het perspectief van [de minderjarige1] in het gezinshuis lag. Het hof is het met de moeder eens dat het accent in de vraagstelling van de GI aan
[naam3] aanvankelijk vooral leek te liggen op wat het beste is voor [de minderjarige1] . Voor de noodzaak van een voortzetting van een uithuisplaatsing is dat echter niet het juiste criterium. Het perspectiefonderzoek moet antwoord geven op de vraag of [de minderjarige1] bij de moeder kan wonen en zo ja, welke hulpverlening daarbij nodig is en zo nee, waarom dat niet kan.
5.6
Door de raad werd op 9 juni 2023 al aangegeven dat de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige1] fors onder spanning stond. Inmiddels is er alweer een half jaar verstreken en is het alleen al door het tijdsverloop en met het oog op de aanvaarbare termijn van een nog stringenter belang dat er zo spoedig mogelijk een gedegen perspectiefonderzoek plaatsvindt. Het hof roept partijen op niet nog meer tijd verloren te laten gaan met het discussiëren over de randverschijnselen en met name de GI heeft daarin een belangrijke verantwoordelijkheid. Het perspectiefonderzoek moet in ieder geval antwoord geven op de door mr. Nijenhuis in zijn brief van 22 oktober 2023 aan [naam3] en de GI onder 2 en 3 geformuleerde vragen, te weten:
2. Is de moeder in beginsel in staat om aan [de minderjarige1] een opvoedingsomgeving te bieden waarin niet (langer) sprake is van een situatie die tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige1] leidt?
3.
Als dat niet zonder meer kan is het mogelijk dat die situatie door middel van hulpverlening binnen het gezin wordt bereikt, dan wel (mede) door hulpverlening voorafgaand aan de thuisplaatsing? Zo ja, welke hulp heeft de moeder nodig, welke hulp heeft [de minderjarige1] nodig en welke hulp hebben zij samen nodig om een situatie te creëren als bedoeld in de tweede vraag?
5.7
Als [naam3] geen uitvoering kan geven aan een perspectiefonderzoek met deze vragen, is het aan de GI om zo spoedig mogelijk een andere passende hulpverleningsorganisatie te vinden. De moeder heeft haar voorkeur uitgesproken voor Stichting [naam4] . Het is overigens niet aan [naam3] om te bepalen of de gestelde onderzoeksvragen inhoudelijk voldoende uitgaan van de belangen van [de minderjarige1] . Het belang van [de minderjarige1] staat hoe dan ook voorop. Het is in zijn belang om de mogelijkheid dat hij bij zijn moeder kan opgroeien te onderzoeken.
5.8
Gelet op de intensiteit van het perspectiefonderzoek waarbij alle facetten van het leven van [de minderjarige1] o.a. met behulp van observaties zullen worden belicht en dat grotendeels nog moet starten, lijkt afronding voor het verstrijken van de uithuisplaatsing op 24 maart 2024 niet reëel. Voor verkorting van de duur van de machtiging ziet het hof daarom geen aanleiding.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 maart 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.P. de Jong-de Goede, L. van Dijk en F. Menso, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.