ECLI:NL:GHARL:2023:10973

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
200.324.507/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op forfaitaire beloning voor aanvangswerkzaamheden door opvolgende curator

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beloning van de opvolgende curator van [naam1]. De opvolgende curator, [verzoekster], had in hoger beroep beroep aangetekend tegen de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, die had bepaald dat [verzoekster] geen beloning toekwam voor zijn aanvangswerkzaamheden. Het hof heeft vastgesteld dat er geen expliciete afspraken zijn gemaakt die de beloning op andere wijze zouden vaststellen. De procedure in eerste aanleg vond plaats op 21 december 2022, waar de kantonrechter de voormalige curator ontsloeg en [verzoekster] benoemde als opvolgende curator. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en bepaald dat [verzoekster] recht heeft op de forfaitaire beloning voor zijn aanvangswerkzaamheden, conform de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren. Het hof heeft geoordeeld dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een afwijking van de regeling rechtvaardigen. De uitspraak van de Hoge Raad van 23 juni 2023 heeft bijgedragen aan de verduidelijking van de rechten van opvolgende curatoren met betrekking tot beloning voor aanvangswerkzaamheden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.324.507/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 10206693)
beschikking van 21 december 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster] B.V.(hierna: [verzoekster] ),
de huidige curator van hierna te noemen [naam1] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. M.A. Knobben te Nijverdal.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[naam1] (hierna: [naam1] ),

die woont in [woonplaats1] ,
advocaat: mr. S.H.G. Swennen te Deventer,

2.[de moeder] (de moeder van [naam1] ),

die woont in [woonplaats2] ,

3.[de vader] (de vader van [naam1] ),

die woont in [woonplaats3] ,

4.[de broer] (de broer van [naam1] ),

die woont in [woonplaats4] ,

5.[de voormalige curator] (hierna: [de voormalige curator] ),

voorheen h.o.d.n. [naam2] ,
die woont in [woonplaats5] ,
verzoeker in eerste aanleg en de voormalige curator van [naam1]
.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 21 december 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 16 maart 2023;
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 20 april 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [verzoekster] van 4 mei 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [naam1] van 17 oktober 2023 mei 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [naam1] van 26 oktober 2023 mei 2023 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 november 2023 plaatsgevonden op de zittingslocatie Zwolle. Verschenen zijn:
- [naam3] namens [verzoekster] , bijgestaan door zijn advocaat;
- [de voormalige curator] en [naam4] (voormalig collega van [de voormalige curator] );
- de advocaat van [naam1] .

3.De feiten

3.1
[de voormalige curator] was tot 1 januari 2023 curator van [naam1] , zoals bedoeld in artikel 383, zevende lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Vanwege de beëindiging van zijn werkzaamheden heeft [de voormalige curator] bij zijn inleidende verzoekschrift de kantonrechter verzocht om hem te ontslaan als curator over [naam1] , met benoeming van [verzoekster] als opvolgende curator.
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter:
- met ingang van 1 januari 2023 [de voormalige curator] , ontslagen als curator van [naam1] ;
- met ingang van 1 januari 2023 [verzoekster] benoemd tot opvolgende curator van [naam1] ;
- bepaald dat de ontslagen curator rekening en verantwoording dient af te leggen aan de
opvolgende curator;
- bepaald dat aan de ontslagen curator geen beloning toekomt voor het opmaken en afleggen van de eindrekening en -verantwoording;
- bepaald dat aan de opvolgende curator geen beloning toekomt voor het verrichten van aanvangswerkzaamheden;
- de jaarbeloning van de curator vastgesteld overeenkomstig artikel 2 lid 2 sub a van de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoekster] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de beslissing van de kantonrechter dat [verzoekster] geen beloning toekomt voor de aanvangswerkzaamheden. [verzoekster] verzoekt het hof, zoals uit de toelichting op de grieven blijkt en is verduidelijkt op de zitting, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover hierin is bepaald dat aan [verzoekster] als opvolgende curator geen beloning toekomt voor het verrichten van aanvangswerkzaamheden en te bepalen dat [verzoekster] als opvolgende curator aanspraak kan maken op de forfaitaire beloning voor het verrichten van aanvangswerkzaamheden, althans een zodanige uitspraak te doen als het hof juist acht.
4.2
Namens [naam1] is ter zitting verweer gevoerd. [naam1] verzoekt het hof het verzoek van [verzoekster] in hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In het eerste lid van artikel 1:386 BW is, voor zover hier van belang, bepaald dat de curator aanspraak heeft op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie (thans: Justitie en Veiligheid) zijn vastgesteld. De regeling waarop wordt gedoeld betreft de ‘Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren’ (hierna: de Regeling).
Op grond van het eerste lid van artikel 2 van de Regeling stelt de kantonrechter die de curator benoemt diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid. In het vijfde lid is bepaald dat de kantonrechter naast de jaarbeloning in voorkomende gevallen een beloning toekent voor (sub a) aanvangswerkzaamheden.
In het zesde lid van artikel 2 van de Regeling is bepaald dat de kantonrechter in afwijking van het eerste lid wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de curator op andere wijze kan vaststellen.
Uit (de toelichting bij) de Regeling volgt dat het uitgangspunt is dat de beloning voor de curator voor rekening komt van de rechthebbende. Indien de rechthebbende de kosten van de beloning zelf niet kan dragen, komen die kosten in aanmerking voor vergoeding uit de bijzondere bijstand.
5.2
In essentie is de vraag die aan het hof voorligt of [verzoekster] recht heeft op beloning voor de aanvangswerkzaamheden als opvolgende curator van [naam1] .
[verzoekster] meent conform de Regeling recht te hebben op deze beloning.
[naam1] is het hier niet mee eens. [naam1] heeft onder meer gesteld dat het (alsnog) in rekening brengen door [verzoekster] van een beloning voor aanvangswerkzaamheden, in strijd is met de gemaakte afspraken. Verder heeft [naam1] aangevoerd dat hij is benadeeld, omdat hij door de kantonrechter niet is betrokken bij de inleidende procedure en aan hem (hierdoor) de mogelijkheid is onthouden een andere opvolgende curator voor te stellen, zoals zijn broer, die geen kosten in rekening zou brengen voor de betreffende werkzaamheden.
5.3
Ten aanzien van de stelling dat de kantonrechter [naam1] ten onrechte niet heeft betrokken in de procedure geldt dat, zo er al sprake was van een dergelijk verzuim, het in dit hoger beroep is hersteld nu [naam1] gehoor heeft gegeven aan de oproep van het hof en zich op de mondelinge behandeling bij het hof door zijn advocaat heeft laten vertegenwoordigen. Als [naam1] het niet eens was met de door de kantonrechter benoemde professionele opvolgende curator, had [naam1] (incidenteel) hoger beroep kunnen instellen tegen de beslissing, maar dit is niet gebeurd. Deze stelling van [naam1] behoeft in het onderhavige hoger beroep van [verzoekster] dan ook verder geen bespreking.
5.4
Uit de rechtspraak blijkt dat er in het verleden onduidelijkheid is geweest over de vraag of een opvolgende bewindvoerder, mentor of curator recht heeft op vergoeding voor aanvangswerkzaamheden en dat hierover door verschillende rechters verschillend is geoordeeld.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 23 juni 2023 (ECLI:NL:HR:2023:964) de onduidelijkheid hierover in geval van een opvolgende bewindvoerder weggenomen.
In die uitspraak heeft de Hoge Raad, voor zover hier van belang, onder meer geoordeeld dat uit de toelichting op de Regeling als uitgangspunt volgt dat ook een opvolgende bewindvoerder recht heeft op een adequate beloning voor aanvangswerkzaamheden die hij moet verrichten en dat bij de toekenning van die beloning en de bepaling van de hoogte daarvan rechtsverscheidenheid moet worden voorkomen. Daarbij is gekozen voor een forfaitair systeem, omdat dit eenvoudig is te hanteren en leidt tot een gemiddeld genomen adequate beloning. Volgens de Hoge Raad strookt met voormeld uitgangspunt, mede gezien de omstandigheid dat de wetgever geen onderscheid heeft gemaakt tussen aanvangswerkzaamheden die een bewindvoerder aan het begin van een bewind moet verrichten en aanvangswerkzaamheden die een opvolgende bewindvoerder tijdens dat bewind moet verrichten, dat ook de eerste werkzaamheden van een opvolgende bewindvoerder vallen onder de reikwijdte van het begrip ‘aanvangswerkzaamheden’ zoals bedoeld in de Regeling. Dit geldt ongeacht de reden van de opvolging van de voormalige bewindvoerder en ongeacht wie het ontslag heeft verzocht, aldus de Hoge Raad.
5.5
In artikel 3 lid 6 van de Regeling, dat handelt over de beloning in geval van bewind, wordt – in gelijke bewoordingen als in artikel 2 lid 6 van de Regeling, dat handelt over de beloning in geval van curatele – vermeld dat de kantonrechter wegens uitzonderlijke omstandigheden de beloning van de bewindvoerder op andere wijze kan vaststellen. De Hoge Raad heeft met betrekking tot artikel 3 lid 6 van de Regeling in voormelde uitspraak tevens geoordeeld dat uit de toelichting op de Regeling blijkt dat de woorden ‘uitzonderlijke omstandigheden’ tot uitdrukking brengen dat niet te snel mag worden aangenomen dat van de regeling kan worden afgeweken en dat de afwijkingsmogelijkheid een ‘noodklep’ is.
5.6
Gelet op zowel de identieke terminologie van artikel 3 lid 6 (bewind) en artikel 2 lid 6 (curatele) en overigens ook van artikel 4 lid 6 dat handelt over de beloning van mentorschap, alsook de identieke beloningssystematiek voor bewind, curatele en mentorschap die uit die artikelen voortvloeit, is het hof van oordeel dat voormelde uitspraak van de Hoge Raad niet alleen geldt voor bewindvoerders, maar ook voor curatoren en mentoren. Dit leidt ertoe dat, zoals in deze zaak, een opvolgende curator in beginsel aanspraak kan maken op de in de Regeling bedoelde forfaitaire beloning voor aanvangswerkzaamheden, tenzij sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Van dergelijke uitzonderlijke omstandigheden kan naar het oordeel van het hof sprake zijn als, zoals door [naam1] is gesteld, bijvoorbeeld de voormalige curator en de opvolgende curator een overeenkomst hebben gesloten waarin zij ten aanzien van de beloning expliciet zijn afgeweken van de Regeling.
5.7
Het hof heeft onderzocht of in het onderhavige geval sprake is van de hiervoor genoemde uitzonderlijke omstandigheden. Uit de stukken en wat op de zitting bij het hof is besproken, is gebleken dat in het kader van de voorbereiding van de overdracht van de diverse curatele-, bewind- en mentorschapsdossiers door [de voormalige curator] aan [verzoekster] onder meer het volgende is gebeurd.
Naar aanleiding van een telefoongesprek dat [de voormalige curator] heeft gehad met een medewerker van de rechtbank Noord-Nederland heeft deze medewerker een e-mail gestuurd naar [de voormalige curator] ter bevestiging van hetgeen in het telefoongesprek was besproken. In die e-mail staat onder meer dat er contact is geweest tussen de rechtbank Noord-Nederland en de rechtbank Overijssel (als toezichthoudende rechtbank) over gemaakte afspraken ten aanzien van de overdracht van de dossiers en dat één van de gemaakte afspraken is dat geen kosten in rekening worden gebracht voor de aanvangswerkzaamheden.
5.8
Volgens [de voormalige curator] en [verzoekster] zijn er geen afspraken gemaakt over de beloning voor de aanvangswerkzaamheden, in elk geval niet door hen of tussen hen. Zij zijn van mening dat de mededeling van de rechtbank Noord-Nederland aan [de voormalige curator] dat [verzoekster] als opvolger van [de voormalige curator] geen kosten in rekening zou brengen voor de aanvangswerkzaamheden, welke mededeling kennelijk het resultaat was van een afspraak tussen de rechtbank Overijssel en de rechtbank Noord-Nederland, ten onrechte is uitgelegd als een afspraak tussen [de voormalige curator] en [verzoekster] . [de voormalige curator] en [naam3] (namens [verzoekster] ) hebben weliswaar in de voorbereidende fase van de overname van de dossiers met elkaar gesproken over dit, in hun ogen door de rechtbank Overijssel opgelegde, dictaat, maar [naam3] heeft daarbij direct bij [de voormalige curator] gemeld dat hij het daarmee niet eens was, zo hebben [de voormalige curator] en [naam3] op de zitting bij het hof verklaard. Volgens [naam3] heeft hij, zodra hij bekend was met het standpunt van de rechtbank Overijssel dat [verzoekster] geen beloning voor aanvangswerkzaamheden in rekening zou mogen brengen, ook in een gesprek met de bij de zaken betrokken juridisch medewerker van de rechtbank Overijssel meegedeeld het niet eens te zijn met dat standpunt. Daarnaast heeft [verzoekster] in de bij het inleidende verzoekschrift overgelegde bereidverklaring aanspraak gemaakt op vergoeding voor aanvangswerkzaamheden.
5.9
Naar het oordeel van het hof is uit de stukken en wat op de zitting is besproken niet gebleken dat er tussen [de voormalige curator] en [verzoekster] afspraken zijn gemaakt dat geen kosten in rekening zouden worden gebracht voor de aanvangswerkzaamheden door [verzoekster] . Het standpunt – via de rechtbank Overijssel – van de rechtbank Noord-Nederland (het ‘dictaat’) ten aanzien van de beloning voor aanvangswerkzaamheden kan, alleen al omdat is gebleken dat [verzoekster] hiermee vanaf het begin niet akkoord was, niet als overeenkomst als genoemd in de laatste zin van rechtsoverweging 5.6 worden aangemerkt.
5.1
Nu het hof ook overigens niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden als bedoeld in artikel 2 lid 6 van de Regeling en gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat [verzoekster] als opvolgende curator recht heeft op de forfaitaire beloning voor het verrichten van aanvangswerkzaamheden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 21 december 2022, voor zover het de beslissing over de beloning voor de aanvangswerkzaamheden van [verzoekster] als opvolgende curator betreft en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
bepaalt dat [verzoekster] als opvolgende curator aanspraak kan maken op de in de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren genoemde beloning voor aanvangswerkzaamheden;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, mr. M.A.F. Veenstra en mr. A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. T. van der Veen-Hamstra als griffier, en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.