In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid, gepleegd op 6 januari 2018 in een zwembad, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van negen dagen opgelegd, waarvan zeven dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van drie jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
Tijdens de zitting op 15 december 2023 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de betrokken partijen bestudeerd. De advocaat-generaal had veroordeling van de verdachte gevorderd, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft vastgesteld dat er aanwijzingen waren die in de richting van de verdachte wezen, maar dat deze niet voldoende waren om met zekerheid te concluderen dat hij het tenlastegelegde feit had gepleegd. De getuigenverklaringen en de camerabeelden boden onvoldoende basis voor een veroordeling.
Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat er te veel twijfel bestond over de schuld van de verdachte en heeft hem vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen waardoor de schade zou zijn veroorzaakt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken en de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk werd verklaard.