ECLI:NL:GHARL:2023:10942

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
21-000820-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van schennis van de eerbaarheid in een zwembad toegankelijk voor minderjarigen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor schennis van de eerbaarheid, gepleegd op 6 januari 2018 in een zwembad, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van negen dagen opgelegd, waarvan zeven dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van drie jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting op 15 december 2023 heeft het hof het dossier en de verklaringen van de betrokken partijen bestudeerd. De advocaat-generaal had veroordeling van de verdachte gevorderd, maar het hof kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het hof heeft vastgesteld dat er aanwijzingen waren die in de richting van de verdachte wezen, maar dat deze niet voldoende waren om met zekerheid te concluderen dat hij het tenlastegelegde feit had gepleegd. De getuigenverklaringen en de camerabeelden boden onvoldoende basis voor een veroordeling.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat er te veel twijfel bestond over de schuld van de verdachte en heeft hem vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die zich had gevoegd in het strafproces, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen waardoor de schade zou zijn veroorzaakt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd vrijgesproken en de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000820-22
Uitspraak d.d.: 29 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 22 februari 2022 met parketnummer 18-119323-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1956,
wonende te [adres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
  • veroordeling van verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 dagen waarvan 7 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van 3 jaren;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. W.G. ten Have, naar voren is gebracht en hetgeen door mr. M.M. Wiersma namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte bij vonnis van 22 februari 2022 veroordeeld ten aanzien van het tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 dagen waarvan 7 dagen voorwaardelijk met aftrek van de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht en met een proeftijd van 3 jaren. Verder heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 6 januari 2018, te [pleegplaats] , althans in de gemeente [naam gemeente] de eerbaarheid heeft geschonden op een niet voor het openbaar verkeer bestemde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten een zwembad in het [naam zwembad] , door meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes (ontblote) geslachtsdeel, te tonen/zichtbaar te maken aan/voor [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] , die zich toen aldaar in genoemd zwembad bevond(en).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de tenlastelegging verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Het hof overweegt hiertoe op de navolgende wijze.
Het hof stelt voorop dat op basis van het dossier vastgesteld kan worden dat op 6 januari 2018 sprake is geweest van schennis van de eerbaarheid in het zwembad [naam zwembad] doordat een man bewust zijn ontblote geslachtsdeel op verschillende momenten aan de toen twaalf- en dertienjarige aangeefsters heeft getoond. Verder is ter terechtzitting in hoger beroep gebleken dat dit voorval ernstige gevolgen heeft gehad voor aangeefster [slachtoffer 1] . Dit staat in hoger beroep niet ter discussie. De vraag die dient te worden beantwoord is of op basis van het dossier en hetgeen naar voren is gekomen in eerste aanleg en in hoger beroep met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan deze schennis van de eerbaarheid.
Het hof overweegt hiertoe dat het dossier aanwijzingen bevat die in de richting van verdachte kunnen wijzen als degene die zich aan het tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt.
Zo blijkt allereerst uit het dossier dat naast 6 januari 2018 ook op 25 oktober 2018 sprake is geweest van schennis van de eerbaarheid in het zwembad [naam zwembad] . Verder heeft ook op 2 maart 2018 een incident plaatsgevonden in het zwembad. De aangeefsters, die toen weer in het zwembad waren, werden achtervolgd door een man die zij herkenden van het voorval in januari 2018. Ten aanzien van de schennis van de eerbaarheid van 25 oktober 2018 is verdachte onherroepelijk veroordeeld. Vlak na dat voorval is verdachte in het zwembad aangehouden. Van het bezoek van verdachte aan het zwembad op 25 oktober 2018 zijn camerabeelden opgenomen. Hiervan is een still gemaakt die aan het dossier is toegevoegd. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij zichzelf op deze still herkent. Getuige [naam getuige 1] heeft op 29 oktober 2018 verklaard de man die door de politie is meegenomen (het hof begrijpt: verdachte) te hebben herkend als zijnde dezelfde man ten aanzien van wie op 2 maart 2018 een melding is gedaan door aangeefsters. Getuige [naam getuige 2] heeft ten aanzien van het voorval van 2 maart 2018 verklaard dat zij aan de hand van de camerabeelden van dezelfde datum (waar zich ook stills van in het dossier bevinden) de man heeft herkend als zijnde de man die haar door de twee jonge aangeefsters is aangewezen, die hen zou hebben achtervolgd en die volgens hen ook betrokken was bij het voorval op 6 januari 2018.
Ten tweede blijkt uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] dat de uiterlijke kenmerken van de man die op 6 januari 2019 zijn ontblote geslachtsdeel aan aangeefsters heeft getoond op bepaalde punten overeenkomt met de uiterlijke kenmerken van verdachte. Aangeefsters hebben verder beiden verklaard dat de man een zwarte zwembroek aan heeft gehad met witte strepen aan de zijkant. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij onder andere in het bezit was van een Adidas-zwembroek met strepen aan de zijkant. Dit heeft zijn echtgenote in haar verklaring bij de raadsheer-commissaris ook verklaard. Voorts hebben aangeefsters verklaard dat de man op 6 januari 2018 vergezeld werd door twee personen die zijn zoon respectievelijk zijn kleinkind leken te zijn. Dit zou kunnen passen bij verdachte nu hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij regelmatig, zowel alleen als met zijn zoon en kleinkind, zwemt bij verschillende zwembaden, waaronder het zwembad [naam zwembad] .
Verdachte heeft verklaard dat hij het tenlastegelegde feit niet heeft kunnen plegen omdat hij op 6 januari 2018 ten tijde van het tenlastegelegde feit werkzaamheden heeft verricht in [plaatsnaam] en daardoor onmogelijk in het zwembad geweest kon zijn. Hoewel ter onderbouwing van dit alibi stukken zijn overgelegd en door de raadsheer-commissaris getuigen zijn gehoord is niet met voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat verdachte deze werkzaamheden ten tijde van het voorval in het zwembad heeft verricht.
Ondanks het oordeel van het hof dat het niet voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte ten tijde van het voorval op 6 januari 2018 werkzaamheden heeft verricht in [plaatsnaam] , is het hof van oordeel dat niet zonder redelijke twijfel gezegd kan worden dat het verdachte is geweest die het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Voor het hof is hierbij vooral van belang dat de herkenning door getuigen [naam getuige 1] en [naam getuige 2] niet zonder meer kan leiden tot de conclusie dat verdachte de persoon is geweest die zijn geslachtsdeel heeft getoond op 6 januari 2018. Een redenering leidende tot die conclusie zou bestaan uit verschillende schakels: verdachte is na het voorval op 25 oktober 2018 aangehouden en herkend als zijnde de man die betrokken was bij het voorval op 2 maart 2018. Op 2 maart 2018 is de man die betrokken was bij dat voorval, na te zijn aangewezen door de twee aangeefsters, niet meer aangetroffen. Hij is pas later herkend van stills als zijnde de man die door aangeefsters werd aangewezen omdat hij aangeefsters zou hebben achtervolgd. Volgens hen was deze man ook betrokken bij het tenlastegelegde feit op 6 januari 2018. Deze, uit verschillende schakels bestaande, redenering levert enkel indirect bewijs op dat het hof onvoldoende acht om met een voldoende mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. Hierbij speelt een rol dat er tussen de verschillende voorvallen aanzienlijke tijd is verstreken. Het hof heeft verder in aanmerking genomen dat de stills waarop de man te zien is die betrokken zou zijn geweest bij het voorval van 2 maart 2018 dusdanig onduidelijk zijn dat op basis van een vergelijking daarvan met het uiterlijk van verdachte of de still van verdachte van 25 oktober 2018 niet met een voldoende mate van zekerheid gezegd kan worden dat het om dezelfde man gaat. Ook is sprake van opvallende tegenstrijdigheden met betrekking tot de verklaringen. Zo komt de beschrijving van de man die zijn ontblote geslachtsdeel op 6 januari 2018 heeft getoond op grond van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] niet overeen met de uiterlijke kenmerken van verdachte. Verder bevat het dossier geen aanvullende aanwijzingen - zoals incheckgegevens van het zwembad - van de aanwezigheid van verdachte in het zwembad op 6 januari 2018.
Alles afwegend is er te veel twijfel om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Het hof spreekt verdachte daarom vrij van het tenlastegelegde feit.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 534,06 bestaande uit € 34,06 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaartniet bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaartde benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeeltde benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. M.B. de Wit en mr. G. Souer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van I.C. Bita, griffier,
en op 29 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.