Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak betreft het een hoger beroep inzake de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen partijen, die in 1991 zijn gehuwd en in 2022 zijn gescheiden. De vrouw heeft op 17 november 2020 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de rechtbank Overijssel op 25 augustus 2021 de echtscheiding heeft uitgesproken. De rechtbank heeft in latere beschikkingen deskundigen benoemd om de waarde van de woning en de aandelen van een onderneming vast te stellen. De man heeft echter geweigerd zijn deel van het voorschot voor de taxatie van de aandelen te betalen, wat leidde tot een geschil over de waardering en verdeling van deze activa.
In hoger beroep heeft de man tien grieven ingediend, gericht op de waardering van de aandelen en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank de juiste maatstaf heeft toegepast voor de vaststelling van de goodwill en de waarde van de aandelen. De man heeft zijn stellingen niet voldoende onderbouwd, en het hof heeft geen aanleiding gezien voor een nieuw deskundigenonderzoek. De vrouw heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikkingen.
Het hof heeft uiteindelijk de bestreden beschikking van 2 november 2022 vernietigd voor wat betreft de beslissingen over de verkoop van de woning en de toedeling van 0,1 Bitcoin aan de vrouw, met de verplichting om de man te vergoeden. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, en de overige beslissingen zijn bekrachtigd. De uitspraak is gedaan op 28 december 2023.