ECLI:NL:GHARL:2023:10921

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
200.330.954
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de beschikking inzake gezag en omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 december 2023 een tussenbeschikking gegeven in hoger beroep inzake het gezag en de omgangsregeling van een minderjarige. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het gezamenlijk gezag beëindigd en bepaald dat de moeder alleen het gezag over de zoon zou hebben, alsook een nieuwe omgangsregeling tussen de vader en de zoon vastgesteld. De vader is in hoger beroep gekomen tegen deze beschikking en verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en het gezamenlijk gezag te herstellen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 november 2023 waren beide ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. De vader heeft aangegeven dat hij betrokken wil blijven bij de beslissingen omtrent de minderjarige en dat hij een andere omgangsregeling wenst, omdat de huidige regeling niet goed aansluit bij zijn werkverplichtingen. De moeder heeft verweer gevoerd en stelt dat het eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarige is, gezien de communicatieproblemen tussen de ouders.

Het hof heeft besloten om een forensisch mediator te benoemen om de communicatie tussen de ouders te verbeteren en hen te helpen bij het vinden van een oplossing voor hun geschil. De kosten van het deskundigenonderzoek komen ten laste van de Rijkskas. Het hof heeft de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking geschorst voor zover deze betrekking heeft op het gezag over de minderjarige, en heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot een nader te bepalen zitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.330.954
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 554271 en 554807)
beschikking van 28 december 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. G. Demir te Gilze,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Z. Taspinar te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 23 mei 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummers, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 augustus 2023;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Taspinar van 20 november 2023 met producties;
- een journaalbericht van mr. Demir van 20 november 2023 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 november 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren partijen aanwezig, de vader bijgestaan door mr. R.G.J. van Kerkhof, de moeder bijgestaan door haar advocaat.
Namens de raad voor de kinderbescherming is niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
[de minderjarige] , geboren [in] 2016 te [woonplaats1] , die bij de moeder woont.
3.2
[de minderjarige] was sinds 6 augustus 2020 onder toezicht gesteld. De ondertoezichtstelling is
sindsdien steeds verlengd en uiteindelijk op 5 februari 2023 beëindigd.
3.3
De rechtbank heeft bij beschikking van 17 februari 2021 een zorgregeling vastgesteld waarbij [de minderjarige] als volgt bij de vader verblijft:
- de ene week van vrijdag uit school tot maandag voor school;
- de andere week van woensdag uit school tot donderdag naar school;
- de vader haalt en brengt [de minderjarige] van en naar school;
- in de vakanties loopt de gewone zorgregeling door, mits partijen een regeling treffen over de overdracht van [de minderjarige] en met uitzondering van drie achtereenvolgende weken in de zomervakantie als de moeder met hem op vakantie gaat en dit ten minste twee maanden van tevoren schriftelijk aan de vader heeft bericht.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank:
- bepaald dat het gezag over [de minderjarige] vanaf dat moment alleen toekomt aan de moeder:
- de beschikking van de rechtbank van 17 februari 2021 gewijzigd en de volgende
omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld:
* de ene week van donderdag uit school tot maandag voor school;
* de andere week van woensdag uit school tot donderdag naar school;
* de vader haalt en brengt [de minderjarige] van en naar school;
* in de vakanties loopt de gewone omgangsregeling door, met uitzondering van de
zomervakantie. De zomervakantie wordt gelijkelijk verdeeld, waarbij beide ouders
drie aaneengesloten weken vakantie met [de minderjarige] hebben, te weten in de oneven jaren
de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader en in de
even jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof om die beschikking te vernietigen en het verzoek van de vrouw om het gezamenlijk gezag te beëindigen alsnog af te wijzen en de door hem verzochte zorgregeling vast te leggen.
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof om de verzoeken van de vader in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De vader stelt dat het eenhoofdig gezag niet in het belang van [de minderjarige] is. Er is geen reden voor eenhoofdig gezag en er is bovendien geen sprake geweest van frustreren van gezagsbeslissingen door hem. Hij wil betrokken blijven bij de voor [de minderjarige] te nemen beslissingen. Hij erkent dat de communicatie tussen partijen niet goed verloopt en dat hij in dat opzicht niet altijd goed heeft gehandeld. Hij vindt dat dat anders moet en wil graag dat partijen gaan deelnemen aan een traject ter verbetering van hun communicatie.
De vader is daarnaast blij met de uitgebreide zorgregeling, op basis waarvan hij zijn zoon regelmatig ziet. Hij wil echter een andere regeling omdat het hem, gelet op zijn werkverplichtingen, niet goed lukt om [de minderjarige] op donderdag op tijd bij de BSO op te halen. Bovendien vindt hij het voor [de minderjarige] belangrijk dat beide ouders bij de overdrachtsmomenten aanwezig kunnen zijn, in plaats van een overdracht via de BSO, zonder dat de ouders elkaar ontmoeten. De vader wenst dat de moeder en hij in de toekomst in staat zullen zijn om de voor [de minderjarige] belangrijke gebeurtenissen in zijn leven samen bij te wonen. De vader zou ook graag belmomenten met zijn zoon willen.
5.2
De moeder bevestigt de moeizame communicatie tussen de vader en haar. Volgens haar is er nog steeds sprake van ex-partnerproblematiek. Zij heeft zelfs aangifte tegen de vader gedaan in verband met smaad, laster en stalking. De vader heeft gezagsbeslissingen gefrustreerd. Zo heeft hij zijn toestemming voor een vakantie geweigerd. Het is volgens de moeder daarom beter dat zij het eenhoofdig gezag heeft over [de minderjarige] .
De moeder vindt het belangrijk dat haar zoon contact heeft met zijn vader. Zij vindt de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling het meest in het belang van [de minderjarige] , die aan die regeling gewend is. Zij ontkent, bij gebrek aan onderbouwing door de vader, dat het de vader niet lukt om [de minderjarige] op donderdag op tijd bij de BSO op te halen. In het verleden is gebleken dat een overdracht van hun zoon in aanwezigheid van beide ouders niet mogelijk is, omdat dit te veel spanningen oplevert. Om diezelfde reden kunnen volgens de moeder ook geen belmomenten plaatsvinden, omdat zij die momenten, gelet op de leeftijd van [de minderjarige] , tot stand moet brengen en zij daartoe niet in staat is.
5.3
Het hof heeft partijen ter zitting de mogelijkheid van mediation voorgehouden. De vader heeft ingestemd met mediation. Het hof begrijpt uit de verklaring van de moeder ter zitting dat zij kan instemmen met mediation, mits de houding van de vader naar haar toe verandert.
5.4
Het hof acht het, zonder vooruit te lopen op de verdere procedure, wenselijk dat partijen zich ter beslechting van hun geschil zullen wenden tot een deskundige, die met behulp van mediationtechnieken zijn onderzoek zal verrichten (forensische mediation). Het betreft hier een deskundigenbericht in de zin van artikel 194 e.v. van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv).
Het hof zal tot deskundige benoemen:
Mevrouw dr. [naam1] , die zich desgevraagd bereid heeft verklaard de mediation te verzorgen.
Het hof zal tevens een raadsheer-commissaris benoemen onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden. De deskundige kan zich, indien daartoe aanleiding is, met de raadsheer-commissaris verstaan over het verloop en de voortgang van het onderzoek.
5.5
De deskundige wordt verzocht tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders te voeren en zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken te bewerkstelligen dat de ouders in het belang van [de minderjarige] in staat zullen zijn tot constructief overleg met betrekking tot hetgeen hen thans verdeeld houdt en, waar mogelijk, hun geschillen kunnen beëindigen.
5.6
Het hof verzoekt de deskundige te rapporteren en - bij gebreke van overeenstemming tussen partijen - te adviseren omtrent de volgende vragen:
a. a) Hoe is de relatie tussen partijen op ouderniveau? Is er een herkenbaar patroon in de wijze waarop zij met elkaar omgaan?
b) Kan de ouderrelatie zodanig worden verbeterd, dat [de minderjarige] buiten de strijd van partijen blijft?
c) Is de communicatie tussen partijen een belemmering om gezamenlijk vorm te geven aan het ouderschap?
d) Kan de communicatie tussen de ouders ten aanzien van hun ouderschap zodanig worden verbeterd dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij in de toekomst in overleg beslissingen omtrent [de minderjarige] kunnen nemen en dat zij in de toekomst in staat zijn om beiden aanwezig te zijn bij de overdracht tijdens de zorgregeling en bij overige voor [de minderjarige] belangrijke gebeurtenissen?
e) In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en opvoeding van [de minderjarige] ? En zo deze naar voren komen, welke zijn dit?
5.7
De deskundige dient
vóór 1 augustus 2024aan het hof te rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek en – bij gebreke van overeenstemming tussen partijen – de door het hof gestelde vragen te beantwoorden en het hof zo mogelijk te adviseren. Uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken.
5.8
Het hof wijst op het bepaalde in artikel 198 lid 3 Rv dat bepaalt dat partijen verplicht zijn aan het deskundigenonderzoek mee te werken en dat wanneer partijen niet aan deze verplichting voldoen het hof daaruit de gevolgtrekking kan maken die het hof geraden acht.
5.9
De advocaat van de vader dient de deskundige binnen 14 dagen nadat deze beschikking is gegeven te voorzien van afschriften van de processtukken.
5.1
Het hof zal, teneinde het onderzoek door de deskundige te laten plaatsvinden, de behandeling van de zaak aanhouden tot een nader te bepalen zitting, tenzij door partijen kenbaar wordt gemaakt dat de zaak verder op de stukken kan worden afgedaan.
De kosten van het deskundigenonderzoek
5.11
Bij toepassing van de artikelen 195 en 199 Rv komen de kosten van een dergelijk onderzoek in dagvaardingsprocedures ten laste van partijen. In verzoekschriftprocedures bepaalt artikel 284 lid 1 Rv die bepalingen van overeenkomstige toepassing, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Indien het in het belang van een minderjarig kind nodig is dat een deskundigenonderzoek plaatsvindt, biedt deze bepaling het hof de ruimte de kosten van zo een onderzoek ten laste van het Rijk te brengen.
Het hof is van oordeel dat de onderhavige zaak aan dit criterium voldoet.
5.12
De kosten van het deskundigenonderzoek komen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ten laste van ‘s Rijks kas. Het hof zal het voorschot van de deskundige vaststellen op € 4.500,- inclusief BTW en reiskosten en bij de in deze te geven eindbeschikking daarover een definitieve beslissing geven. Het voorschot wordt ten laste van ‘s Rijks kas in debet gesteld. Indien tijdens het onderzoek blijkt dat het voorschot onvoldoende is kan de deskundige hierover in contact treden met het hof en – via de griffie van het hof - een aanvullend voorschot vragen aan de raadsheer-commissaris.
5.13
Het hof ziet aanleiding om, in het belang van het onderzoek, de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking, voor zover daarin is bepaald dat het eenhoofdig gezag aan de moeder toekomt, te schorsen gedurende deze procedure in hoger beroep.
5.14
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

6.6 De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
schorst gedurende deze procedure in hoger beroep de uitvoerbaarheid bij
voorraad van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
23 mei 2023, voor zover daarbij is beslist over het gezag over [de minderjarige] ;
alvorens verder te beslissen:
gelast een deskundigenonderzoek zoals in het lichaam van deze beschikking bedoeld;
benoemt tot deskundige:
mevrouw dr. [naam1] MDR, Forensisch Mediator,
[adres]
[plaats1]
info@ [naam2] .nl;
benoemt tot raadsheer-commissaris, onder wiens leiding het onderzoek zal plaatsvinden: mr. S. Kuijpers;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de advocaat van de vader binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking (een afschrift van) de processtukken ter beschikking van de deskundige zal stellen;
bepaalt dat uit het deskundigenbericht moet blijken dat partijen door de deskundige in de gelegenheid zijn gesteld opmerkingen te maken en verzoeken te doen, met vermelding van de inhoud van de eventuele opmerkingen en verzoeken;
bepaalt dat de deskundige het hof
uiterlijk 1 augustus 2024schriftelijk zal rapporteren over het verloop en de resultaten van het onderzoek;
verzoekt de deskundige bij eventuele vertraging van het onderzoek de raadsheer-commissaris hierover tijdig schriftelijk, met afschrift aan partijen, te informeren onder vermelding van de oorzaak;
verzoekt de deskundige een afschrift van de rapportage toe te zenden aan de advocaten van partijen;
bepaalt dat de kosten van de deskundige ten laste zullen komen van ‘s Rijks kas;
bepaalt het voorschot van de deskundige op € 4.500,- inclusief BTW en reiskosten en dat dit voorschot ten laste van 's Rijks kas in debet wordt gesteld;
houdt de behandeling van de zaak voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, tenzij door partijen kenbaar wordt gemaakt dat de zaak verder op de stukken kan worden afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S. Kuijpers, M.P. den Hollander en R. Feunekes, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 28 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.