ECLI:NL:GHARL:2023:10911

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
27 december 2023
Zaaknummer
21-001936-22
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op juwelierszaak met geweld en bedreiging

Op 27 december 2023 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende overval op een juwelierszaak op 13 april 2021. De verdachte, geboren in 2004, werd samen met een ander beschuldigd van het stelen van juwelen en het bedreigen van medewerkers met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een moker. De rechtbank Midden-Nederland had eerder op 3 mei 2022 een vonnis uitgesproken, waartegen de verdachte hoger beroep had ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof de verklaringen van de aangevers, getuigen en camerabeelden in overweging heeft genomen. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werden vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding voor immateriële en materiële schade. Het hof oordeelde dat de verdachte voldoende betrokkenheid bij de overval had en verwierp het verweer van de verdediging, die stelde dat de verdachte niet bij de overval betrokken was. Het hof achtte de bewijsvoering overtuigend en legde de straf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001936-22
Uitspraak d.d.: 27 december 2023
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 3 mei 2022 met het parketnummer 16-100986-21 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 12 april 2023 en 13 december 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot:
  • veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde tot een jeugddetentie van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden;
  • volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] , deze te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, deze te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] tot een bedrag van € 9.693,36 aan materiële schade, deze te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tevens dient € 800,00 aan proceskosten toegewezen te worden.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft verder kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. D.A.W. Dekker (namens mr. A.J. van der Velden), naar voren is gebracht.
Ook heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door mr. R.L.I. Jansen namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij voornoemd vonnis, waartegen het hoger beroep gericht is:
  • verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een jeugddetentie van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 2.000 aan immateriële schade, deze vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaard;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] volledig hoofdelijk toegewezen, deze vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd;
  • de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van € 9.693,36 aan materiële schade en € 800,00 aan proceskosten en het toegewezen schadebedrag vermeerderd met de wettelijke rente;
  • het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 april 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, juwelen en/of één of meerdere goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen één of meerdere medewerker(s) van [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- de voornoemde winkel binnen te gaan en/of
- naar één of meerdere winkelmedewerker(s) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of
- in de richting van die medewerker(s) dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten en/of
- met een moker, althans een hard voorwerp, de vitrines in die [benadeelde 3] kapot te slaan en/of
- uit die vitrines meerdere juwelen en/of goederen mee te nemen/weg te halen en/of
- ( ten slotte)- met medeneming van die juwelen en/of goederen de voornoemde winkel te verlaten;
2.
hij op of omstreeks 13 april 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld één of meerdere medewerkers van [benadeelde 3] te dwingen tot de afgifte van juwelen en/of één of meerdere goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [benadeelde 3] of aan een derde, te weten aan [benadeelde 3] toebehoorde,
- voornoemde winkel is binnen gegaan en/of
- aan één of meerdere winkelmedewerker(s) een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die medewerker(s) heeft gehouden en/of
- ( één van) die medewerker(s) heeft gedwongen om naar de kluisruimte te lopen en/of
- tegen (één van) die medewerker(s) heeft gezegd dat de kluis geopend moest worden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte de overval niet heeft gepleegd. Noch voorafgaand aan de overval door twee jongens, niet zijnde verdachte en medeverdachte [medeverdachte] , noch bij het overnemen van de scooter en tas wist verdachte van een enig vooropzet plan. Het alternatieve scenario van verdachte vindt steun in de tijdlijn. Verdachte kan worden tegengeworpen dat zijn handelingen die middag duiden op betrokkenheid bij de overval, in elk geval na de overval. Echter, dit is niet genoeg voor een veroordeling. Verder voldoen verdachte en medeverdachte niet aan de signalementen van de overvallers die worden opgegeven door getuigen. Daarnaast worden de weggenomen voorwerpen en de kledingstukken die de overvallers hebben gebruikt bij de overval niet onder verdachte en zijn medeverdachte of op hun route aangetroffen. Van de buit ontbreekt nog steeds ieder spoor. Op de moker is geen DNA-materiaal van verdachte en medeverdachte aangetroffen, maar wel van vier onbekende (andere) personen waarvan ten minste twee mannen. Tevens zijn bij verdachte en medeverdachte geen glasscherven aangetroffen. Voorts passen de locaties op het lichaam waarop de DNA-spray bij verdachte is aangetroffen bij secundaire overdracht. Alles overziend kan op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende worden vastgesteld dat verdachte een rol als medepleger heeft gehad, aldus de raadsman.
Het oordeel van het hof
Het hof gaat uit van de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. [1]
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij regiovervanger is bij [benadeelde 3] en
op 13 april 2021 omstreeks 13.35 uur aan het werk was in de winkel [benadeelde 3] in [plaats] . Hij bevond zich in het goudwisselkantoor. Zijn collega [benadeelde 1] was in het gedeelte van de juwelierszaak. Hij zag twee mannen de winkel in komen rennen en hij hoorde hen roepen: ‘goud, geld, kluis’.
Dader 1 had een pistool in zijn hand en dader 2 een hamer. Na binnenkomst liepen beide
daders door naar het keukengedeelte, dat zich naast het kluisgedeelte bevindt. [benadeelde 2] zag
dat dader 2 met de hamer glazen vitrines insloeg. Hij is de winkel uitgegaan en zag later de
twee daders naar buiten komen rennen. De daders waren onder een zogenoemde DNA-spray
doorgelopen. Man 1 droeg een trainingspak, donker van kleur, en een blauw
wegwerpmondkapje. Man 2 was een negroïde man gekleed in een donkere korte jas met daaronder een donkere broek. Beide mannen droegen hoofdbedekking en waren jonger dan 20 jaar. [2] [benadeelde 2] verklaarde later dat hij op de camerabeelden had gezien dat de persoon met het vuurwapen licht getint was. [3]
Aangeefster [benadeelde 1] heeft verklaard dat zij werkzaam is als assistent bedrijfsleider in de winkel [benadeelde 3] en dat zij rond 13:30 uur de telefoon van de winkel hoorde en naar voren liep. Zij keek tijdens het bellen naar de ingang en zag dat er twee personen over het rode koord sprongen en in haar richting renden. Eén van de personen richtte een pistool op haar. De andere persoon had een moker in zijn linkerhand. Die persoon rende om haar heen en begon vitrines met goud in te slaan. Zij moest onder dreiging van het pistool met één van de jongens naar de kluis. Zij toetste de code van de kluis in en vertelde de jongen dat het tien minuten duurde voordat de kluis open zou gaan. De jongen rende daarop weg. De jongen met de moker droeg een grijze joggingbroek van het merk [merknaam 1] , een donkere jas, zwarte schoenen, een blauw mondkapje en hij had een pet of capuchon over zijn hoofd. De jongen met het pistool had donkere kleding aan en een mondkapje op. Ook hij droeg een pet of capuchon. Beide jongens waren getint en kwamen jong over. [4]
Aangever [naam aangever] , directeur van het goudwisselkantoor en de juwelier [benadeelde 3] te [plaats] , heeft geïnventariseerd welke goederen zijn weggenomen tijdens de overval. Dat betreffen parels, colliers, oorhangers, armbanden en geelgouden hangers. [5]
De beelden van de camera aan de voorgevel van [benadeelde 3] tonen op 13 april 2021 om 13:37:55 uur twee verdachten. Man 1 draagt een donkerblauwe broek met witte strepen op de zijkant, zwarte schoenen met een witte rand ter hoogte van de zool, een blauw mondkapje, een donkerblauwe jas met witte strepen, een capuchon over het hoofd, zwarte latex handschoenen en een zwart handvuurwapen. Man 2 draagt een jas met capuchon over het hoofd, een wit logo op de linkerborst en op het rechterschouderblad, een donkergrijze broek met een wit [merknaam 1] logo, zwarte schoenen, een blauw mondkapje en een moker met oranje handvat. Vlak voordat NN1 en NN2 bij de winkel zijn, pakt NN1 een handvuurwapen uit zijn zak en NN2 pakt een moker uit zijn zak. Vervolgens sprinten zij de [benadeelde 3] in. NN1 rent als eerste naar binnen, gevolgd door NN2. Ze betreden de winkel om 13:39:13 uur. 38 seconden later, namelijk om 13:39:51 uur rennen zij weer naar buiten. NN1 heeft een [winkelnaam 1] boodschappentas in zijn handen en NN2 een [winkelnaam 2] boodschappentas. [6]
De beelden van de camera in de winkel laten zien dat NN1 met een gericht handvuurwapen naar binnen komt gerend. Hij richt het vuurwapen op enkele centimeters afstand van het hoofd van de winkelmedewerkster. NN2 rent direct door naar de stellingen achterin de winkel en slaat verschillende glazen (vitrines) kapot met de moker. NN1 loopt met de winkelmedewerkster door naar de achterdeur waar je via een gangetje bij de kluizen van de juwelier komt. De juwelier zelf staat op en loopt naar buiten. NN1 houdt het handvuurwapen op het hoofd van de winkelmedewerkster gericht terwijl zij samen naar de achterzijde van de winkel lopen. NN2 slaat vervolgens de vitrines stuk met een moker. NN2 stopt enkele bustes met ketting en al in zijn tas. NN1 richt weer het wapen op het hoofd van de winkelmedewerkster. Zij toetst wat nummers in, maar de kluizen gaan niet open. NN1 en de winkelmedewerkster zijn samen 11 seconden in de kluisruimte, waarna NN1 wegrent. Zodra NN1 terugkomt van de kluizen, zetten NN1 en NN2 het samen op een rennen. [7]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij omstreeks 13:40 uur hoorde dat iemand riep dat er een overval werd gepleegd. Zij zag bij een muur in de [straatnaam 1] twee jongens bij een scooter. Ze probeerde het kenteken te onthouden, [kenteken 1] dacht zij. De jongens waren jonger dan 25 jaar en hadden een licht getinte huidskleur. Ze hadden duidelijk stress dat ze daar waren. Ze reden de [straatnaam 1] uit. [8]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op 13 april 2021 rond 13:50 uur haar hond uitliet in het park (
het hof begrijpt: [parknaam]). Zij zag op een naastgelegen pad een scooter rijden met daarop twee gasten. Zij zag ook een helikopter in de lucht boven het park. Niet veel later hoorde zij geritsel en zag zij deze twee personen uit de bosjes komen lopen. Zij vond dit vreemd en verdacht. Zij zag dat één van de twee personen iets voor zijn buik hield. Zij heeft vervolgens de politie gebeld. Zij zag dat beide personen haar kant op keken en ineens gingen rennen in de richting van het tunneltje richting de [straatnaam 2] waar ook de busbaan gelegen is. Persoon 1 omschrijft zij als iemand met een zeer donkere huidskleur, normaal postuur, leeftijd tussen de 19 en 24 jaar. Persoon 2 had een lichte huidskleur, een tenger postuur, langer dan de donkere jongen, tussen de 19 en 24 jaar. Deze persoon hield met beide handen iets voor zijn buik vast. [9]
Op een later moment heeft getuige [getuige 2] verklaard dat de donkere jongen vlakbij de scooter iets weggooide, waarop de licht getinte jongen terug liep om het op te pakken. De licht getinte jongen hield de spullen voor zich. Het was joggingskleding. Zij heeft ook een wit tasje gezien, een wegwerp plastic tasje. [10]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij twee jongens uit [parknaam] zag komen lopen. Ze waren getint en donker gekleed. Ze gingen bij de bushalte staan, tegenover die van haar. Ze hadden iets wits bij zich, maar bij de bushalte hadden ze dat niet meer. Deze jongens zijn later door de politie aangehouden. [11]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hoorden dat er een overval gaande was op een juwelier aan de [straatnaam 3] in [plaats] en dat er door burgers was gezien dat twee jongens een scooter hadden gedumpt in [parknaam] in [plaats] en in de richting van de begraafplaats of [straatnaam 2] liepen. Verbalisanten zijn daarop ter plaatse gegaan en troffen bij de bushalte [bushalte] verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aan. Op het bankje tussen de jongens lag een blauw trainingspak. Dit trainingspak kwam exact overeen met de kleding die één van de daders droeg tijdens de overval en die te zien was op een foto van de camerabeelden van de juwelier. Verdachte gaf direct aan dat dit trainingspak eigendom was van [medeverdachte] . [12] Het trainingspak is inbeslaggenomen. Van dat trainingspak is een foto in het dossier opgenomen [13] .
Bij de aanhouding van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] werd op het bankje van de bushalte tussen de verdachten in kleding aangetroffen. Bij onderzoek aan deze kleding bleek dat er tussen de kleding nog een muts van het merk [merknaam 2] zat. Op de camerabeelden van de juwelier net voor de overval is te zien dat één van de overvallers, namelijk degene met het blauwe trainingspak van het merk [merknaam 3] , onder zijn capuchon een muts draagt waarvan het merkteken van [merknaam 2] zichtbaar is. Op de beelden van cameratoezicht [plaats] na de overval is één van de overvallers te zien als bestuurder van de vluchtscooter. De overvaller draagt zijn capuchon niet meer. Hij draagt een muts met een soortgelijke kleur en patroon als de inbeslaggenomen muts. [14]
In het bosperceel in [parknaam] lag een grijze snorfiets op zijn kant. Het kenteken was [kenteken 2] De neus van de snorfiets wees in de richting van de [straatnaam 4] Ongeveer twintig meter vanaf de snorfiets zag verbalisant een vers bandenspoor dat liep in de richting van waar de snorfiets was aangetroffen. [15]
Op 13 april 2021 omstreeks 19.00 uur kregen verbalisanten het verzoek om naar een berging aan [straatnaam 5] te [plaats] te gaan omdat er eerder die dag, namelijk om 9.00 uur, een melding was geweest dat daar twee snorfietsen zouden staan met de kentekens [kenteken 2] en [kenteken 3] die van diefstal afkomstig waren. [16] Verbalisanten gingen op voornoemde dag omstreeks 20:30 uur naar voornoemde berging. Zij troffen in de berging alleen de snorfiets met kenteken [kenteken 3] aan. [17]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft tijdens zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij op [straatnaam 5] te [plaats] woont. [18] Tijdens het verhoor van [medeverdachte] als getuige bij de raadsheer-commissaris heeft hij verklaard dat de in het park gedumpte scooter van hem was en uit de berging bij hem thuis aan [straatnaam 5] kwam, dat hij die scooter had gestolen. [19]
Tijdens hun vlucht uit de juwelier werden beide overvallers besproeid met ‘Selecta-DNA’. Door het Nederlands Forensisch Instituut is vastgesteld dat op de jas van verdachte druppel vormige vlekken zijn waargenomen die een DNA-code hebben die volledig overeenkomt met de DNA-code die is verkregen uit de aangeleverde spuitbus Selecta-DNA spray. Uit de bemonstering van de linker- en rechterkant van het gezicht van verdachte [20] en van de rechterkant van het gezicht van [medeverdachte] [21] zijn codes verkregen die volledig overeenkomen met de code uit de aangeleverde spuitbus Selecta-DNA spray. [22]
Bewijsoverweging
Het hof overweegt dat uit de verklaringen van aangevers, de camerabeelden en de verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat de overvallers kort nadat zij de juwelierszaak hebben overvallen op een scooter zijn vertrokken. Vervolgens heeft getuige [getuige 2] kort hierna een scooter waargenomen waarop twee personen zaten. Niet veel later hoorde zij geritsel en zag zij deze twee personen uit de bosjes komen lopen. Getuige [getuige 2] zag dat één van de jongens vlakbij de scooter iets weggooide waarna de ander het opraapte. Dat was iets van kleding, joggingskleding. Uit de verklaring van verdachte bij het hof volgt dat medeverdachte en hij deze jongens waren. Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat zij de verdachten uit [parknaam] zag komen lopen en dat zij bij de bushalte gingen staan. Zij zijn later door de politie aangehouden. Op het bankje in de bushalte lagen tussen verdachte en medeverdachte het blauwe trainingspak en de muts van het merk [merknaam 2] die overeenkomen met wat één van de overvallers droeg en in het park is ook het witte plastic tasje gevonden dat zij bij zich hadden en waarop de vingerafdrukken van medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen. Voorts volgt uit voornoemde bewijsmiddelen dat de scooter die in de bosjes is aangetroffen ook de scooter is die door de overvallers is gebruikt om weg te komen. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij deze scooter heeft gestolen. Het hof constateert daarnaast dat het kenteken dat getuige [getuige 1] zich herinnert grotendeels overeenkomt met het kenteken van de scooter die in de bosjes is aangetroffen. Voorts volgt uit voornoemde bewijsmiddelen dat de overvallers zijn besproeid met Selecta-DNA. Op het gezicht van verdachte en medeverdachte is Selecta-DNA aangetroffen dat volledig overeenkomt met de DNA-spray in de juwelierszaak.
Voornoemde bewijsmiddelen, bezien in onderling verband en samenhang, zijn naar het oordeel van het hof voldoende redengevend voor het bewijs dat verdachte, samen met een ander, de overval op de juwelier heeft gepleegd. Het hof merkt daarbij nog op dat het feit dat Selecta-DNA óók is aangetroffen op de jas van verdachte terwijl deze jas niet zichtbaar is op de camerabeelden van de overval, niet afdoet aan de overtuigende kracht van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en bij de rechtbank ontkend iets met de overval op de juwelier te maken te hebben. In een laat stadium van de procedure, namelijk op de terechtzitting van het hof, heeft verdachte verklaard dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] was en dat hij twee jongens die hij van straat kent, is tegengekomen. Hij wil niet de namen van deze jongens noemen. Ongeveer een kwartier later zagen zij aan het begin van het park diezelfde jongens op een scooter in hun richting komen aanrijden. Toen de jongens ter hoogte van hen waren, sprongen zij van de scooter af en zeiden zij tegen verdachte en medeverdachte dat zij de scooter en de tas moesten wegmaken. Verdachte besefte op dat moment niet helemaal wat er aan de hand was. Dat besef kwam later pas. Die jongens zijn het park weer uitgerend. Verdachte en medeverdachte hebben de scooter en de tas van hen overgenomen en zijn toen [parknaam] ingereden. Verdachte bestuurde de scooter en medeverdachte hield de tas vast. Verdachte heeft niet in de tas gekeken. De scooter hebben zij in [parknaam] achtergelaten. Toen zijn zij naar de bushalte gelopen waarna ze door de politie zijn aangehouden. [23] Volgens de verdediging past dit scenario beter binnen de tijdlijn zoals die uit het dossier naar voren komt en die negen minuten korter is dan waar de rechtbank vanuit is gegaan. In de paar minuten tussen de overval en aankomst van de scooter met de dader bij [parknaam] is het volgens de verdediging niet mogelijk dat de daders zich ook nog eens hebben omgekleed. Ook kan de aanwezigheid van de Selecta-DNA-spray in het gezicht van verdachte binnen dit scenario worden verklaard door secundaire overdracht, doordat verdachte de door de overvallers gedragen kleding heeft aangeraakt en daarna zijn gezicht.
Het hof acht dit door verdachte geschetste alternatieve scenario – dat twee andere personen de overval hebben gepleegd en dat hij en [medeverdachte] slechts na afloop hulp hebben verleend door de scooter en gedragen kleding weg te maken – niet aannemelijk geworden. Het lag in de eerste plaats op de weg van verdachte om zijn verklaring in hoger beroep nader te onderbouwen met concrete en verifieerbare gegevens. Om hem moverende redenen wilde verdachte dergelijke informatie echter niet noemen. Voorts wijst het hof op een aantal opvallende verschillen tussen de verklaringen van verdachte en die van zijn medeverdachte [medeverdachte] bij de raadsheer-commissaris met betrekking tot het geschetste alternatieve scenario. Het feit dat verdachte pas in een laat stadium een alternatief scenario naar voren heeft gebracht, alsmede de opvallende verschillen tussen zijn verklaring en die van zijn medeverdachte [medeverdachte] , doen in ernstige mate afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van verdachte in hoger beroep. Het hof merkt verder op dat niet ter discussie staat dat de beide overvallers zich onderweg naar het park verkleed hebben, zodat een kortere of langere tijdspanne het scenario van verdachte niet aannemelijker maakt. Dit laatste geldt eveneens voor de mogelijkheid dat het Selecta-DNA in het gezicht van verdachte terecht is gekomen door contaminatie via het bij de overval gedragen trainingspak of de muts, nu immers niet ter discussie staat dat dat trainingspak en die muts bij de overval zijn gedragen.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat hij:
1.
op 13 april 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander juwelen, die toebehoorden aan [benadeelde 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen meerdere medewerkers van [benadeelde 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- de voornoemde winkel binnen te gaan en
- aan meerdere winkelmedewerkers een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en
- in de richting van die medewerkers dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp te richten en
- met een moker de vitrines in die [benadeelde 3] kapot te slaan en
- uit die vitrines meerdere juwelen mee te nemen/weg te halen en
- ten slotte met medeneming van die juwelen de voornoemde winkel te verlaten;
2.
op 13 april 2021 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een medewerker van [benadeelde 3] te dwingen tot de afgifte van juwelen en/of één of meerdere goederen, dat aan [benadeelde 3] toebehoorde,
- voornoemde winkel is binnen gegaan en
- aan meerdere winkelmedewerkers een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die medewerkers heeft gehouden en
- één van die medewerkers heeft gedwongen om naar de kluisruimte te lopen en
- tegen één van die medewerkers heeft gezegd dat de kluis geopend moest worden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde te veroordelen tot een jeugddetentie van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaarden, met een proeftijd van twee jaren en met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, indien en voor zover het hof tot een bewezenverklaring komt, verzocht om aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht, aangevuld met een fors voorwaardelijk deel met – gelet op de duur van de herleefde schorsing sinds 9 juni 2022 – een proeftijd van hoogstens één jaar en eventueel een taakstraf. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met het tijdsverloop, de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep, een door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) als laag ingeschatte kans op herhaling en het uitblijven van nieuwe politiecontacten, de inzet, motivatie en responsiviteit van verdachte tijdens de schorsingsperiode, waarvan bijna zeven maanden met enkelband en zes maanden met ITB Harde Kern , zijn studievoortgang, steun en begrenzing vanuit huis en zijn blanco justitiële documentatie.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:

Verdachte heeft zich, samen met een ander, schuldig gemaakt aan een overval op een juwelierszaak in [plaats] . De verdachten zijn met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een moker de juwelierszaak binnen gegaan. Eén van hen heeft met de moker verschillende vitrines ingeslagen en daaruit juwelen weggenomen. De ander heeft één van de medewerkers onder bedreiging van het op een vuurwapen gelijkend voorwerp, dat hij op enkele centimeters van haar hoofd hield, gedwongen naar de kluisruimte te gaan en daar de kluizen te openen. Toen bleek dat deze pas na tien minuten geopend zouden worden, zijn de verdachten weggegaan.
Verdachte heeft met zijn daden laten zien dat hij geen enkel respect heeft voor andermans goederen en eigendommen en voor de lichamelijke integriteit en de gevoelens van anderen. Hij heeft de slachtoffers veel angst aangejaagd en uit de aangiftes en de slachtofferverklaring blijkt ook hoe intimiderend deze overval voor hen is geweest en hoeveel impact dat op hen heeft gehad. Verdachte heeft ook bijgedragen aan de enorme onrust die dergelijke overvallen onder winkeliers teweeg brengen.
De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat verdachte op zo’n jonge leeftijd een dergelijk feit
heeft gepleegd en daar ook geen verantwoordelijkheid voor neemt.
(…)
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor een overval op een winkel uit van een jeugddetentie vanaf vier maanden. Strafverzwarende factoren, zoals dat de feiten samen met een ander zijn begaan en dat er is bedreigd met wapens, zijn daarin nog niet meegenomen, zodat er aanleiding is om aan verdachte een hogere straf op te leggen. In de strafoplegging zal de rechtbank er anderzijds ook rekening mee houden dat verdachte tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis gedurende langere tijd elektronische controle heeft gehad, wat de nodige beperkingen in de vrijheid van verdachte met zich heeft gebracht.
Het hof verenigt zich met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank en neemt deze over.
Het hof heeft acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie van 6 november 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet voor soortgelijke feiten. Verder heeft het hof geconstateerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof heeft verder acht geslagen op het rapport van de Raad van 7 december 2023. De kans op recidive wordt door de Raad als laag ingeschat. De Raad signaleert verschillende beschermende factoren. Over het algemeen gaat het goed met verdachte. Verdachte werkt, gaat naar school, heeft positieve sociale contacten, heeft geen politiecontacten meer en is niet meer in probleemsituaties terechtgekomen. Indien het aandeel van verdachte anders is dan dat hij nu zegt, dan zijn er enkele zorgen. Verdachte liegt dan tegen zijn moeder, politie en justitie en neemt hiermee geen verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en de gevolgen hiervan. Ook is er dan sprake van het inzetten van verbale- en fysieke agressie door verdachte wat de omgeving niet bij verdachte herkent. Omdat verdachte een periode van zijn opgelegde straf in de vorm van jeugddetentie heeft uitgezeten adviseert de Raad voor nu ook een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk aan de voorlopige hechtenis. Het voorwaardelijke deel dient als ‘stok achter de deur’, zodat verdachte niet meer terugvalt in oud gedrag en zijn leven positief blijft vormgeven. De Raad is van mening dat het opleggen van een jeugdreclasseringsmaatregel geen meerwaarde heeft. Er is momenteel binnen de schorsing weinig onderling contact, omdat de doelen die verdachte met zijn ontkennende houding kon behalen, zijn behaald. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke werkstraf, zodat verdachte een duidelijke consequentie ervaart op zijn delictgedrag.
Het hof overweegt ten aanzien van het tijdsverloop het volgende. Als uitgangspunt heeft in de onderhavige zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen zestien maanden nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop. Het hof is van oordeel dat de gewijzigde proceshouding in hoger beroep van verdachte noopte tot heropening van het onderzoek en dat hierdoor geen sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Zonder die gewijzigde proceshouding zou het onderzoek namelijk niet heropend zijn en zou het eindarrest binnen zestien maanden zijn uitgesproken.
Hoewel door de Raad een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een onvoorwaardelijke werkstraf is geadviseerd, is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest in combinatie met een werkstraf geen recht doet aan de ernst van de feiten en daarom niet passend is. Uit het oogpunt van vergelding en om aan verdachte duidelijk te maken wat de gevolgen zijn van de keuzes die hij heeft gemaakt, acht het hof, net als de rechtbank, een jeugddetentie voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Met deze laatste strafmodaliteit wil het hof verdachte ervan weerhouden om opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Wat betreft het opleggen van bijzondere voorwaarden sluit het hof zich aan bij hetgeen de Raad in het bovenvermelde rapport heeft gerapporteerd. Het hof zal daarom geen bijzondere voorwaarden koppelen aan het voorwaardelijke strafdeel.
Teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte
Het hof zal de teruggave aan verdachte gelasten van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven broek (PL0900-2021113560-G2807645) en het telefoontoestel (PL0900-2021113560-G2807467).

Vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 5.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels, hoofdelijk, toegewezen, tot een bedrag van € 2.000,00 aan immateriële schade, deze is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 2.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep volledig en hoofdelijk toegewezen, deze is vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van de schade ten bedrage van € 12.524,94 aan materiële schade en € 968,00 aan proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep deels, hoofdelijk, toegewezen, tot een bedrag van € 9.693,36 aan materiële schade en € 800,00 aan proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Derhalve duurt de voeging ter zake van de in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding voort in de strafzaak in hoger beroep.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] verzocht om gelet op de bepleite vrijspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de gevorderde schade op een lager bedrag vast te stellen, overeenkomstig soortgelijke zaken.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] heeft de raadsman wederom verzocht om gelet op de bepleite vrijspraak de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de benadeelde partij niet te ontvangen in de vordering, omdat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zal opleveren. In het licht van de te vorderen schade onder de posten ‘weggenomen sieraden/juwelen’ en ‘vernielde vitrines’ en ‘kosten ziekteverzuim’ zou de verdediging willen weten of en zo ja, tot op welke hoogte de benadeelde partij is verzekerd voor gestolen sieraden en voor welke andere schadeposten. Gelet op het tijdsverloop is het bovendien hoogst onaannemelijk dat de verzekering de schade niet heeft uitgekeerd. Voorts komt hooguit voor vergoeding in aanmerking de inkoopwaarde van vervangende sieraden, terwijl de verkoopwaarde van de gestolen sieraden wordt opgevoerd. De verdediging wenst in dat verband de benadeelde partij nader te bevragen. De posten ‘vernielde vitrines’, ‘omzetverlies’, ‘inzet managing director’ en ‘inzet regiomanager’ zijn onvoldoende onderbouwd. Ook om die reden moet de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Met betrekking tot de proceskosten heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt, behalve dat de BTW niet in de kostenveroordeling moet worden meegenomen. Nu de benadeelde partij als rechtspersoon in staat kan worden geacht zelf het arrest te laten executeren, wordt verzocht om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Tot slot wordt verzocht om de schade overeenkomstig de onderlinge verhouding op verdachte en medeverdachte te verhalen.
Het oordeel van het hof
De rechtbank heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen het volgende overwogen:

De vordering van [benadeelde 2]
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 en 2 bewezenverklaarde immateriële schade heeft geleden. Gelet op de schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, acht de rechtbank een vergoeding van € 2.000,00 voor de geleden immateriële schade billijk. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het een overval betreft waarbij gebruik is gemaakt van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en een moker en dat ook het inslaan van de vitrines met de moker heeft bijgedragen aan het gewelddadige karakter van de overval. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 2.000,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 april 2021 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is. Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 2] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 april 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting, in verband met zijn minderjarigheid, niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van [benadeelde 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 en 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 2.000,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 april 2021 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [benadeelde 1] aan verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 april 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting, in verband met zijn minderjarigheid, niet worden aangevuld met gijzeling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
De vordering van [benadeelde 3]
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten ‘weggenomen sieraden/juwelen’, ‘vernielde vitrines’, 'kosten ziekteverzuim [benadeelde 1] ' ter hoogte van in totaal € 9.693,36 komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag € 9.693,36 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 13 april 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank vindt de vordering voor de overige posten onvoldoende onderbouwd. Nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte is voor de schade, voor zover toegewezen, naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Dit betreft de opgevoerde kosten voor rechtsbijstand ad € 800,00. Een deel van de gevorderde proceskosten betreft BTW, maar de rechtbank zal dat niet meenemen in de kostenveroordeling, zodat het bedrag van € 800,00 resteert.’
Het hof verenigt zich met de hierboven opgenomen overwegingen van de rechtbank en neemt deze over, met drie aanvullingen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] overweegt het hof dat zij ook in de appelfase is vertegenwoordigd door een advocaat en dat er twee inhoudelijke behandelingen hebben plaatsgevonden. Het hof stelt voorop dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke Liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven (geldend per 1 februari 2023) en gaat daarbij uit van het toegewezen bedrag aan schadevergoeding. De schadevergoeding bedraagt minder dan € 10.000,00, derhalve is toepassing van tarief I aangewezen. In hoger beroep worden tariefgroepen met overeenkomstige nummering als in eerste aanleg gevolgd, met dien verstande dat in tarief I ieder punt wordt gewaardeerd op € 836,00 met een maximum van 3 punten. Het hof kent voor de procedure in hoger beroep 2 punten à € 836,00 toe. De totale proceskosten (inclusief de hierboven genoemde € 800,00 proceskosten) komen daarmee uit op € 2472,00.
Verder zal het hof, net als de rechtbank, verdachte met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk stellen voor het betalen van de toegewezen schade. Aanvullend op de rechtbank zal het hof bepalen dat de betaling die door zijn mededader(s) is gedaan, zowel aan de Staat als aan de benadeelde partij, in mindering wordt gebracht op zijn verplichting tot betaling van de schadevergoeding(en).
Tenslotte overweegt het hof dat benadeelde partij [benadeelde 3] als bedrijf weliswaar in staat kan worden geacht dit arrest te laten executeren, maar dat dat niet van dit bedrijf verlangd kan worden. Door de bewezenverklaarde feiten heeft dit bedrijf al veel tijd en moeite moeten stoppen in de afhandeling van het gebeuren. Het zou onbillijk zijn als van dit bedrijf ook gevergd wordt de executie ervan ter hand te nemen. Daarom zal het hof, anders dan de rechtbank, ook ten aanzien van deze benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 55, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) maanden.

Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
4 (vier) maanden,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 STK Broek (PL0900-2021113560-G2807645);
- 1 STK Telefoontoestel (PL0900-2021113560-G2807467).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 april 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 13 april 2021.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9.693,96 (negenduizend zeshonderddrieënnegentig euro en zesennegentig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 2.472,00 (tweeduizend vierhonderdtweeënzeventig euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 9.693,96 (negenduizend zeshonderddrieënnegentig euro en zesennegentig cent)als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 april 2021.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. E.W. van Weringh en mr. J.A.M. Kwakman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Abdulkarim, griffier,
en op 27 december 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit de paginanummers van het proces-verbaal van politie Eenheid Midden-Nederland, [district] , met dossiernummer 2021113560 en doorgenummerd van pagina 1 tot en met 424.
2.Het proces-verbaal van aangifte [benadeelde 2] , p. 77-79.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 213.
4.Het proces-verbaal van aangifte [benadeelde 1] , p. p. 84-86.
5.Het proces-verbaal van verhoor aangever [naam aangever] , p. 90-91.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 187-196.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 197-208.
8.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 102.
9.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 121-22.
10.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 185.
11.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 157.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 105-107.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 119
14.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 310-313.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 125.
16.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , p. 234.
17.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 140
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 62.
19.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medeverdachte] door de raadsheer-commissaris van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2023, los opgenomen in het dossier, p. 8.
20.Het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 359-360.
21.Het proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 355-356.
22.Rapport Nederlands Forensisch Instituut, p. 236-241.
23.Het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, d.d. 12 april 2023; het proces-verbaal van de zitting van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, d.d. 13 december 2023.