ECLI:NL:GHARL:2023:10871

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.333.793
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot schorsing van alimentatiebetalingen in een echtscheidingszaak met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2023 uitspraak gedaan op een verzoek tot schorsing van de werking van een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.C. van Schip, verzocht om schorsing van de alimentatiebetalingen die door de rechtbank waren vastgesteld. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw en de man, beiden ouders van drie minderjarige kinderen, gedurende bepaalde periodes alimentatie aan elkaar moesten betalen. De vrouw stelde dat zij niet in staat was om de vastgestelde alimentatie te betalen, omdat haar inkomen niet voldeed aan de verwachtingen die de rechtbank had gesteld. De man, vertegenwoordigd door mr. M. Marbus-Hulshof, voerde verweer en stelde dat de vrouw haar verdiencapaciteit had moeten vergroten. Het hof overwoog dat het belang van de kinderen bij een adequate voorziening in hun kosten van verzorging en opvoeding zwaarder weegt dan het belang van de man bij de tenuitvoerlegging van de eerdere beschikking. Het hof concludeerde dat de rechtbank niet voldoende had gemotiveerd waarom de beschikking uitvoerbaar bij voorraad was verklaard. Daarom werd het verzoek van de vrouw tot schorsing van de alimentatiebetalingen toegewezen, zodat de kinderen in hun behoeften konden worden voorzien totdat in de hoofdzaak een definitieve beslissing zou worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.333.793-02
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 551664)
beschikking van 21 december 2023 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster] ,
wonende in [woonplaats1] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. I.C. van Schip te Soest,
en
[verweerder] ,
wonende in [woonplaats2] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Marbus-Hulshof te Vleuten (gemeente Utrecht).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 juli 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, beslist dat
  • de vrouw met ingang van 25 januari 2023 tot 25 november 2023 een bedrag van € 17,- per maand moet betalen aan de man, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] ;
  • de man met ingang van 25 januari 2023 tot 25 november 2023 een bedrag van € 643,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ;
  • de vrouw vanaf 25 november 2023 een bedrag van € 62,- per maand moet betalen aan de man, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] ;
  • beslist dat de man vanaf 25 november 2023 een bedrag van € 235,- per maand moet betalen aan de vrouw, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] ;
en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 24 oktober 2023, en
  • het verweerschrift.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 4 december 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van vrouw om schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1. genoemde beslissingen betreft. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Een veroordeling is uitvoerbaar, ook als daartegen hoger beroep is ingesteld. Het hof kan de uitvoerbaarheid schorsen, als het belang van de veroordeelde partij bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij. Het hof gaat uit van de overwegingen en beslissingen van de beschikking van de rechtbank. De kans van slagen van het hoger beroep blijft daarbij buiten beschouwing. Als blijkt dat de beslissing van de rechtbank op een kennelijke misslag berust, kan het hof daaraan wel gevolgen voor de uitvoerbaarheid verbinden.
3.3
Het hof stelt vast dat de rechtbank de beslissing om de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren niet heeft gemotiveerd. Het hof weegt daarom de belangen af die voor de vrouw, de vader en de kinderen gemoeid zijn bij het schorsen of uitvoeren van de bestreden beschikking. Het hof is van oordeel dat in dit stadium het belang van de vrouw en (vooral) de kinderen bij schorsing van de beschikking van 25 juli 2023 in dit geval zwaarder weegt dan het belang van de man bij de tenuitvoerlegging daarvan. Daartoe overweegt het hof het volgende.
3.4
Het hof stelt voorop dat het belang van de kinderen erin ligt dat in hun kosten van verzorging en opvoeding wordt voorzien. De rechtbank heeft overwogen dat de nieuwe zorgregeling per 1 januari 2024 wordt gewijzigd in een ‘week-op-week-af-regeling’, zodat de man en de vrouw hun werkzaamheden daarop kunnen aanpassen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw op 25 november 2023 een modaal inkomen moet kunnen verwerven.
De vrouw heeft gesteld dat zij op 26 november 2023 een boek heeft uitgegeven en sinds september 2023 meer cursussen geeft, maar dat dit op dit moment nog niet heeft geleid tot de door de rechtbank bepaalde verdiencapaciteit. Ook fysieke klachten staan in de weg aan het, binnen vier maanden na de bestreden beschikking, vergroten van haar inkomen. De vrouw stelt dat zij daarom niet met ingang van 25 november 2023 een draagkracht van € 646,- per maand heeft terwijl de te ontvangen alimentatie aanzienlijk zal dalen. De vrouw komt hiermee in financiële problemen, omdat het voor dan niet meer mogelijk is om volledige in de kosten van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige2] en [de minderjarige3] , en de verblijfskosten van [de minderjarige1] , te voorzien.
De man stelt dat al veel langer van de vrouw mag worden verwacht dat zij haar verdiencapaciteit vergroot om bij te dragen in de kosten van de kinderen.
Uit de stukken en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat niet in geschil is dat de man de kinderalimentatie kan betalen (ook al vergt dit veel van hem) en de vrouw (op dit moment) nog niet. De rechtbank is – daargelaten of op een zo korte termijn van de vrouw kon worden gevergd om in het kader van haar onderhoudsverplichting jegens de kinderen tot een zo forse uitbreiding van haar inkomsten te komen – in elk geval te optimistisch geweest over de termijn waarbinnen de vrouw haar inkomen kon verhogen. Als de vrouw die inkomsten feitelijk niet heeft, wordt met de door de rechtbank vastgestelde verdeling van de kosten van de kinderen niet volledig in hun behoefte voorzien. Het hof zal daarom in het belang van de kinderen het schorsingsverzoek toewijzen zodat, totdat in de hoofdzaak is beslist, in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen wordt voorzien.
3.5
Het hof heeft uit de uitlatingen van partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling begrepen dat zij het erover eens zijn dat voor de tussenliggende periode, dus van 25 januari tot 25 november 2023, de in het dictum van de bestreden beschikking onder 4.2 en 4.3 vastgelegde bijdragen dienen te gelden.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw toe;
schorst de werking van de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 juli 2023 voor zover het de bijdragen in kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] na 25 november 2023 betreft (onderdeel 4.4 en 4.5 van het dictum van die beschikking) en
verstaat dat tussen partijen tot 25 november 2023 blijven gelden de bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zoals in beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 25 juli 2023, onder 4.2 en 4.3 van het dictum vastgesteld.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K. Mans, voorzitter, J.B. de Groot en E. de Boer, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.