ECLI:NL:GHARL:2023:10859

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
200.325.730
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en nietige erkenning in vaderschapskwestie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 december 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een minderjarige. De moeder en [verzoeker] hebben in hoger beroep gegriefd tegen de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 19 januari 2023, waarin de erkenning van de minderjarige door [verzoeker] werd vernietigd en aan de vader vervangende toestemming werd verleend om de minderjarige te erkennen. De moeder en [verzoeker] stelden dat de vernietiging van de erkenning niet in het belang van de minderjarige was, aangezien [verzoeker] een belangrijke rol in zijn leven vervulde. De vader heeft in hoger beroep zijn standpunt gewijzigd en aangegeven af te zien van de erkenning van de minderjarige, wat de situatie verder compliceerde. De bijzondere curator heeft verweer gevoerd en verzocht om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de vader. Het hof heeft de verzoeken van de moeder en [verzoeker] afgewezen en de erkenning door [verzoeker] vernietigd, maar ook de vervangende toestemming aan de vader afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de vader de biologische vader is van de minderjarige en dat het in het belang van de minderjarige is dat zijn afstamming juridisch wordt vastgelegd. De beslissing van het hof benadrukt het belang van de juridische afstamming in overeenstemming met de biologische werkelijkheid.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.325.730
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 540170 en 543267)
beschikking van 21 december 2023
inzake
[verzoekster] en [verzoeker],
beiden wonende te [woonplaats1] ,
verzoekers in het principaal hoger beroep,
verweerders in het incidenteel hoger beroep,
verder respectievelijk te noemen: de moeder en [verzoeker] ,
advocaat: mr. B.S. van Haeften te Den Haag,
en
[verweerster] ,
kantoorhoudende te [plaats1] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de bijzondere curator.
en
[de vader],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de vader] of ‘de vader’,
advocaat: mr. M. Lont te Amersfoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 januari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder ook te noemen de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 15 april 2023;
  • een journaalbericht van mr. Lont van 29 mei 2023 met productie;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep van de bijzonder curator;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, en
  • een journaalbericht van mr. Van Haeften van 13 oktober 2023 met productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 oktober 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder en [verzoeker] , bijgestaan door hun advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat, en
  • een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2021 te [plaats1] [de minderjarige] geboren, over wie de moeder alleen het ouderlijk gezag uitoefent.
3.2
[de vader] is de biologische vader (de verwekker) van [de minderjarige] .
3.3
De moeder en [verzoeker] hebben sinds januari 2022 relatie met elkaar.
De moeder woont met [de minderjarige] bij [verzoeker] .
3.4
[verzoeker] heeft [de minderjarige] op 15 maart 2022 met toestemming van de moeder erkend.
3.5
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 7 juni 2022, heeft de vader verzocht om de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] te vernietigen en om hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen.
3.6
Bij beschikking van 30 juni 2022 heeft de rechtbank [verweerster] benoemd als bijzondere curator van [de minderjarige] .
De bijzondere curator heeft de rechtbank primair verzocht voor recht te verklaren dat de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] nietig is. Subsidiair heeft zij verzocht de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] te vernietigen en om de vader vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] , deze erkenning (op verzoek van de bijzondere curator) vernietigd en aan de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen onder de opschortende voorwaarde dat de beslissing tot vernietiging van de erkenning van [verzoeker] in kracht van gewijsde is gegaan, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder en [verzoeker] zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 januari 2023. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder en [verzoeker] verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad primair te bepalen dat de bijzonder curator en de vader in hun inleidende verzoeken niet-ontvankelijk worden verklaard althans dat deze verzoeken worden afgewezen en subsidiair een onderzoek te gelasten door de raad.
4.3
De vader heeft -na nadere overweging- te kennen gegeven af te zien van de erkenning van [de minderjarige] . Hij heeft het hof verzocht de verzoeken van de moeder en [verzoeker] in hoger beroep toe te wijzen.
4.4
De bijzondere curator voert verweer tegen de verzoeken in hoger beroep van de moeder en [verzoeker] en is op haar beurt met twee grieven in incidenteel hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De bijzondere curator verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en
1. voor recht te verklaren dat de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] nietig is, of
2. de erkenning door [verzoeker] te vernietigen, en vervolgens
3. de vader vervangende toestemming te verlenen [de minderjarige] te erkennen, of
4. over te gaan tot gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de vader als vader van [de minderjarige] , of
5. een zodanige beslissing te geven als het hof juist acht.
4.5
De moeder en [verzoeker] voeren verweer in het incidenteel hoger beroep van de bijzonder curator. Zij verzoeken het hof de verzoeken van de bijzonder curator af te wijzen.
5. De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
5.1
Op grond van artikel 1:204 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een erkenning nietig indien zij is gedaan door:
een persoon die op grond van artikel 1:41 BW geen huwelijk met de moeder mag sluiten of krachtens artikel 1:80a, zesde lid BW geen geregistreerd partnerschap met de moeder mag aangaan;
een minderjarige die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt;
indien het kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de moeder;
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder;
terwijl er twee ouders zijn.
5.2
Ingevolge artikel 1: 205 lid 1 BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend:
door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden;
door de erkenner, indien hij door bedreiging, dwaling, bedrog of, tijdens zijn minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden daartoe is bewogen;
door de moeder, indien zij door bedreiging, dwaling, bedrog, of tijdens haar minderjarigheid, door misbruik van omstandigheden bewogen is toestemming tot de erkenning te geven.
5.3
In geval de toestemming van de moeder tot erkenning door de vader ontbreekt, kan op grond van artikel 1:204 lid 3 BW de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de vader die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de vader de verwekker is van het kind. Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Het hof zal het belang en de aanspraak van de vader op erkenning afwegen tegen de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind en van het kind bij niet-erkenning. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het kind wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
Een zekere emotionele weerstand van de moeder is onvoldoende om vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken, indien duidelijk wordt dat de weerstand van de moeder negatieve gevolgen voor de positie van het kind met zich brengt.
5.4
De moeder en [verzoeker] stellen dat de rechtbank het verzoek van de bijzondere curator om de erkenning door [verzoeker] te vernietigen ten onrechte heeft toegewezen. Die vernietiging is niet in het belang van [de minderjarige] . Vast staat dat [de minderjarige] een stabiele en liefdevolle relatie heeft met [verzoeker] en dat [verzoeker] een belangrijke rol in de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] vervult. De moeder en [verzoeker] verwachten inmiddels samen een kind. Bij vernietiging van de erkenning ontstaat er rechtsongelijkheid tussen de twee kinderen van de moeder en dat zal dat ontwrichtend zijn voor de huidige stabiele situatie en verwarrend zijn voor [de minderjarige] . De moeder en [verzoeker] zullen altijd eerlijk zijn tegen [de minderjarige] over zijn afstamming zodat hij weet dat [verzoeker] niet zijn biologische vader is. Het feit dat de juridische werkelijkheid niet in overeenstemming is met de biologische werkelijkheid is van ondergeschikt belang nu zij aan statusvoorlichting zullen doen.
De rechtbank heeft de vader onterecht vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] te erkennen. Uit de lichamelijke en emotionele klachten die de moeder ervaart bij het idee dat [de vader] [de minderjarige] zal erkennen blijkt voldoende dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] , anders dan de rechtbank meent, juist wel worden geschaad. De moeder heeft vanaf december 2021 chronische hoofdpijn klachten. Zij is door verwezen naar de oogarts en neuroloog. Haar zicht van het linkeroog is met 80% verminderd. Uit onderzoek door het [naam1] is gebleken dat dit is gekomen door stress. Voorts heeft zij in juni 2022 een paniekaanval gehad. Zij is op verwijzing van de huisarts doorverwezen naar een psycholoog. Zij volgt nu een EMDR traject. Zodra het over de vader gaat krijgt moeder last van paniekaanvallen. Voorts is zij gediagnosticeerd met een angststoornis waarvoor zij ook antidepressiva slikt. [de minderjarige] heeft belang bij een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De moeder en [verzoeker] vrezen dat door de erkenning de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang komt. Dit geldt te meer nu [de vader] geen rol meer wil spelen in het leven van [de minderjarige] . De schade voor [de minderjarige] is groter dan het belang van de vader bij erkenning.
5.5
De vader voert aan dat hij zijn standpunt in hoger beroep heeft gewijzigd en dat hij het inmiddels eens is met de verzoeken van de moeder en [verzoeker] en dat deze verzoeken kunnen worden toegewezen. Hij wil afzien van de erkenning van [de minderjarige] . De erkenning door [verzoeker] kan in stand blijven. Het is voor hem duidelijk geworden dat het voor hem niet mogelijk is om een band met [de minderjarige] op te bouwen gezien de afstand [woonplaats2] - [woonplaats1] . Hij heeft inmiddels zijn verzoek om een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] ingetrokken en het mediationtraject is gestopt. Gezien deze omstandigheden vindt hij het voor [de minderjarige] beter dat de erkenning door [verzoeker] in stand blijft.
5.6
De bijzondere curator voert aan dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er in de toekomst duidelijkheid over zijn afstamming en herkomst zal zijn. De vader dient als biologische vader een rol op de geboorteakte te verkrijgen. Gezien het gewijzigde standpunt van de vader is het in het belang van [de minderjarige] dat tevens een verzoek gerechtelijke vaststelling ouderschap wordt voorgelegd. Door gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van [de vader] als biologische vader kan de afstamming van [de minderjarige] worden vastgelegd. De rechtbank heeft op juiste gronden de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] vernietigd en de vader vervangende toestemming tot erkenning gegeven. Zij ziet niet dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [de minderjarige] zouden worden geschaad of dat een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [de minderjarige] in het gedrang zou komen bij erkenning door [de vader] .
De rechtbank heeft echter haar primaire verzoek om voor recht te verklaren dat sprake is van een nietige erkenning ten onrechte niet toegewezen. De erkenning door [verzoeker] is nietig wegens het ontbreken van de vereiste onvoorwaardelijke toestemming van de moeder. De biologische vader heeft de moeder op 14 maart 2022 toestemming gevraagd om [de minderjarige] te mogen erkennen.. De moeder heeft hem die toestemming toen geweigerd omdat zij wist dat zij de volgende dag formeel toestemming voor erkenning van [de minderjarige] zou geven aan [verzoeker] . Zij heeft dit de biologische vader niet verteld. Op het moment dat zij toestemming gaf aan [verzoeker] voor de erkenning wist de moeder dat er een concurrerende aanspraak op vaderschap bestond. Zij kon derhalve geen onvoorwaardelijke toestemming voor de erkenning geven aan [verzoeker] . Pas een maand later heeft zij de vader verteld van de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] .
Voorts heeft de rechtbank ten onrechte haar verzoek om een raadsonderzoek te gelasten afgewezen. Gezien de ontwikkelingen in het laatste halfjaar, het gewijzigde standpunt van de vader en de medische problematiek van de moeder is het wellicht in het belang van [de minderjarige] dat de raad een onderzoek doet naar zijn belangen in deze. Voor zover de vader zijn verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] intrekt of niet langer aan de erkenning meewerkt verzoekt zij het hof over te gaan tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. [de minderjarige] heeft er recht op en belang bij dat het hof het ouderschap vaststelt teneinde zijn afstamming juridisch vast te leggen.
5.7
De moeder en [verzoeker] voeren in het verweer in het incidenteel hoger beroep aan dat op grond van artikel 1: 204 BW geen sprake is van een nietige erkenning. Gezien de gewijzigde houding van de vader heeft een raadsonderzoek op dit moment geen meerwaarde.
De bijzondere curator is naar hun mening niet-ontvankelijk in haar aanvullende verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Dat verzoek is voor het eerst in hoger beroep gedaan en dat mag niet. Mocht het hof van mening zijn dat de bijzondere curator wel ontvankelijk is in dit verzoek dan dient dat op grond van artikel 1:207 BW te worden afgewezen.
5.8
Het hof zal de verzoeken om een raadsonderzoek te gelasten afwijzen. Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen. Voorts brengt het belang van [de minderjarige] niet mee dat het noodzakelijk zou zijn een raadsonderzoek te gelasten.
5.9
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden van oordeel dat op grond van artikel 1:204 BW geen sprake is van een nietige erkenning.
Het hof overweegt aanvullend het volgende.
Het uitgangspunt van de wetgever is dat de juridische (geregistreerde) afstamming zoveel mogelijk in overeenstemming dient te zijn met de biologische werkelijkheid. Zowel het kind als de verwekker hebben er recht op en belang bij dat hun familieband officieel wordt vastgelegd. Alleen in uitzonderlijke gevallen kan van dit uitgangspunt worden afgeweken.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het belang van [de minderjarige] en de vader bij het officieel vaststellen van hun familieband zwaarder weegt dan het belang van de moeder en [verzoeker] bij het behouden van de huidige gezinssituatie. Het belang van [de minderjarige] brengt mee dat duidelijk is van welke vader hij afstamt. Dat de vader in hoger beroep zijn standpunt heeft gewijzigd en wil afzien van de erkenning van [de minderjarige] doet daar niet aan af. Het is van belang voor de persoons-en identiteitsontwikkeling dat een kind weet waar het vandaan komt. Niet gebleken noch aannemelijk geworden is dat de belangen van de moeder, zoals haar belang bij een ongestoorde relatie met [de minderjarige] , geschaad zouden worden door de vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] en dat daardoor de stabiliteit in het gezin van de moeder en [verzoeker] bedreigd zou worden. Hetgeen de moeder daarvoor, ook in hoger beroep, heeft aangevoerd is onvoldoende. Weliswaar heeft de moeder een stuk overgelegd waaruit blijkt dat zij klachten heeft, dat zij is gediagnosticeerd met een angststoornis waarvoor zij antidepressiva slikt en dat zij voor langere tijd EMDR therapie heeft gevolgd, maar het hof is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat deze klachten hun oorsprong vinden in het enkele feit dat de vader op de geboorteakte van [de minderjarige] wordt vermeld. Ook is onvoldoende aannemelijk geworden dat indien de erkenning wordt vernietigd er mogelijk risico ontstaat dat [de minderjarige] wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank op goede gronden de erkenning door [verzoeker] vernietigd heeft.
5.1
In hun tweede grief komen de moeder en [verzoeker] op tegen de door de rechtbank aan de vader verleende vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] .
Inmiddels is gebleken dat de vader zijn standpunt in hoger beroep heeft gewijzigd en dat hij wil afzien van de erkenning door hem van [de minderjarige] . Dat betekent dat het verzoek van de moeder en [verzoeker] om in hoger beroep alsnog het verzoek van de vader om aan hem vervangende toestemming te verlenen om [de minderjarige] te erkennen, af te wijzen voor toewijzing gereed ligt. In zoverre slaagt grief 2.
5.11
De moeder en [verzoeker] hebben betoogd dat de bijzondere curator niet ontvankelijk is in haar aanvullend verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. Het hof is van oordeel dat in dit geval het verzoek wel voor het eerst in hoger beroep mag worden gedaan nu het hier gaat om de vaststelling wie de ouders van [de minderjarige] zijn en die vraag ook bij de rechtbank al centraal stond en daar derhalve aan de orde is geweest.
5.12
Op grond van artikel 1: 207 lid 1 BW kan het ouderschap van een persoon op de grond dat deze de verwekker is van het kind of op de grond dat deze als levensgezel van de moeder ingestemd heeft met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad, door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van :
de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, en
het kind,
en ingevolge lid 2 van voornoemd artikel kan vaststelling van het ouderschap niet geschieden, indien het kind twee ouders heeft.
5.13
Van twee ouders is in deze situatie geen sprake. Artikel 1: 206 BW bepaalt dat de vernietiging van de erkenning nadat de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan tot gevolg heeft dat de erkenning wordt geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Zodra de onderhavige beschikking waarbij het hof de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] vernietigt in kracht van gewijsde is gegaan, staat daarmee vast dat [verzoeker] niet de juridische vader van [de minderjarige] is en dat ook nooit is geweest. Het hof komt daarom thans toe aan het verzoek van de bijzondere curator tot vaststelling van het vaderschap.
5.14
Nu vaststaat dat [de vader] de verwekker is van [de minderjarige] is het hof van oordeel dat het verzoek van de bijzonder curator tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap dient te worden toewezen.

6.De slotsom

in het principaal en in het incidenteel hoger beroep:
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarbij de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] is vernietigd, vernietigen voor zover daarbij aan de vader vervangende toestemming tot erkenning is verleend en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 januari 2023 voor zover daarbij de erkenning van [de minderjarige] door [verzoeker] is vernietigd;
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 19 januari 2023 voor zover daarbij aan de vader vervangende toestemming tot erkenning van [de minderjarige] is verleend en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de vader hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van [de minderjarige] alsnog af;
stelt vast dat [de vader] de vader is van [de minderjarige] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.B. de Groot en R. Feunekes, bijgestaan door F.E. Knoppert als griffier, en is op 21 december 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.