ECLI:NL:GHARL:2023:1083

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
200.318.536
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar ondertoezichtstelling van minderjarige met ontwikkelingsbedreiging door trauma en problematiek van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013, die bij haar moeder woont. De moeder, die alleen het gezag over de minderjarige heeft, is door haar eigen problematiek niet in staat om de minderjarige te begeleiden in het verbeteren van het contact met de vader. De kinderrechter had eerder, op 9 augustus 2022, de minderjarige onder toezicht gesteld van een gecertificeerde instelling, omdat er ernstige ontwikkelingsbedreiging was vastgesteld. De moeder heeft hiertegen drie grieven ingediend in hoger beroep, maar het hof oordeelt dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige getraumatiseerd is en dat er bij haar sprake is van een (preverbaal) trauma, wat zich uit in stress en nachtmerries. De moeder heeft complexe PTSS en kan de minderjarige niet ondersteunen in het contactherstel met de vader, wat leidt tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Het hof heeft geen aanleiding gezien om de minderjarige te horen, gezien haar weerstand tegen het onderwerp 'vader' en haar jonge leeftijd. De beslissing van de kinderrechter om de ondertoezichtstelling te handhaven is bekrachtigd, met als doel de minderjarige de kans te geven haar eigen beeld van de vader te vormen en te onderzoeken of contactherstel mogelijk is.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.318.536
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 541612)
beschikking van 7 februari 2023
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.A.P. Avontuur te Oosterhout (NB),
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Utrecht,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verder te noemen: de GI,
en
[de vader],
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.C. van t Hek te ‘s-Gravenhage.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 7 november 2022;
  • een journaalbericht van mr. Avontuur van 19 december 2022;
  • een standpuntstuk van de GI, ingekomen op 21 december 2022;
  • het verweerschrift van de raad met een productie;
  • het verweerschrift van de vader;
  • een journaalbericht van mr. Avontuur van 30 december 2022 met producties;
  • een e-mailbericht van mr. Van ’t Hek van 30 december 2022 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Avontuur van 9 januari 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 januari 2023 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
  • een vertegenwoordiger van de raad,
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De GI heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling verzocht om de mondelinge behandeling via beeldverbinding bij te wonen. Het hof heeft dit verzoek zowel telefonisch als schriftelijk afgewezen. Namens de GI is geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen.

3.De feiten

De vader en de moeder zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2013 te [woonplaats1] .
[de minderjarige] woont bij de moeder. De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met ingang van 9 augustus 2022 tot
9 augustus 2023, en het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
4.3
De vader, de raad en de GI voeren verweer. Zij vragen het hof allen de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof is van oordeel dat er gronden zijn om [de minderjarige] onder toezicht te stellen en zal dat hierna uitleggen. Uit de verklaring van de kinderpsycholoog van [de minderjarige] (productie 7 bij journaalbericht van mr. Avontuur van 30 december 2022) volgt dat er bij [de minderjarige] zeer vermoedelijk sprake is van een (preverbaal) trauma. Zij heeft traumagerelateerde klachten (stress, lijfelijke spanning en nachtmerries) maar geen actieve herinnering aan een trauma. Met een traumabehandeling kon in september 2022 nog niet worden gestart omdat er bij [de minderjarige] nog te veel onrust is. Verder is het hof gebleken dat [de minderjarige] vanaf 2017 geen contact meer heeft met haar vader. Zij associeert hem met geweld en heeft een enorme boosheid en weerstand tegen het onderwerp ‘vader’. [de minderjarige] probeert bespreking van dit onderwerp daarom ook te vermijden. Bij de rechtbank Zeeland -West-Brabant is op dit moment een omgangsprocedure aanhangig.
Bij de moeder is sprake van complexe PTSS, waarvoor zij ook al behandeling heeft gehad. De moeder stelt dat zij getraumatiseerd is door jarenlang geweld in de relatie met de vader. De vader ontkent dat daarvan tijdens de relatie sprake was. Hij wijt het ontbreken van contact met zijn dochter aan de moeder die wrok zou koesteren. Hij heeft een nieuwe partner en twee dochters, halfzusjes van [de minderjarige] .
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verklaard dat haar trauma vaak en door kleine dingen wordt getriggerd. Door haar trauma heeft de moeder, naar zij zelf aangeeft, geen mogelijkheden om [de minderjarige] te ondersteunen en te begeleiden om het beeld dat [de minderjarige] van haar vader heeft, bij te stellen of het contact tussen [de minderjarige] en haar vader te herstellen, omdat dat haar PTSS weer zal aanwakkeren en zij als primaire opvoeder voor [de minderjarige] overeind moet blijven. De GI deelt die zorg van de moeder. Uit het standpuntstuk van de GI komt naar voren dat de kinderpsycholoog desgevraagd niet uitsluit dat de trauma’s van de moeder invloed hebben op de gevoelens van [de minderjarige] (‘secundaire traumatisering’). Omdat de moeder geen steunbron kan zijn voor [de minderjarige] bij het onderzoek naar de mogelijkheden voor contactherstel met haar vader wil de GI alternatieven binnen een netwerkberaad onderzoeken en met een goed plan enkele begeleide contactmomenten organiseren om te beoordelen hoe haalbaar contactherstel is.
De moeder is van mening dat het enkele feit dat [de minderjarige] geen contact heeft met haar vader niet betekent dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het gaat op veel gebieden goed met [de minderjarige] . In haar visie wordt de ontwikkeling van [de minderjarige] door de ondertoezichtstelling bedreigd omdat die maatregel en de pogingen tot contactherstel met de vader juist spanningen oproepen bij haar en bij [de minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder bevestigd dat [de minderjarige] getraumatiseerd is en dat er op dit moment bij [de minderjarige] geen ruimte is voor een behandeling van het trauma.
Het hof is, anders dan de moeder, van oordeel dat door de combinatie van de voormelde omstandigheden er bij [de minderjarige] sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De door de moeder ingeschakelde hulpverlening in het vrijwillig kader heeft in die situatie tot op heden onvoldoende verandering gebracht. Het hof acht het van belang voor de ontwikkeling van [de minderjarige] , mede gelet op haar trauma, dat op korte termijn onderzocht gaat worden of er verantwoorde mogelijkheden zijn om de stress rondom het onderwerp ‘vader’ te reduceren en voor contactherstel met haar vader (en haar halfzusjes). Het hof heeft niet de verwachting dat een dergelijk onderzoek in het vrijwillig kader tot stand kan komen, mede gelet op de gebrek aan mogelijkheden bij de moeder om [de minderjarige] in dat proces te ondersteunen. Daarom vindt het hof een ondertoezichtstelling noodzakelijk. De ondertoezichtstelling is niet primair bedoeld om een omgangsregeling tussen de vader en [de minderjarige] tot stand te brengen, maar om [de minderjarige] de kans te bieden zich een eigen beeld van de vader vormen en haar huidige beeld van hem bij te stellen en ook om te onderzoeken of er mogelijkheden er zijn om het contact met haar vader (en halfzusjes) tot stand te brengen en zo ja, onder welke voorwaarden en waarborgen. De uitkomst van dat onderzoek kan worden betrokken in de omgangsprocedure die bij de rechtbank Zeeland- West-Brabant aanhangig is. De behandeling is daar aangehouden voor informatie van de GI over de (ontwikkelingen binnen de) uitvoering van de ondertoezichtstelling.
5.3
Het hof ziet tot slot geen aanleiding om [de minderjarige] te horen, zoals door de moeder is verzocht. Het hof betrekt daarbij in de eerste plaats de weerstand die [de minderjarige] heeft met betrekking tot het onderwerp ‘vader’ en in de tweede plaats haar leeftijd (negen jaar). [de minderjarige] heeft het hof ook niet zelf verzocht om gehoord te worden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 9 augustus 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, E. de Boer en P.L.R. Wefers Bettink, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 7 februari 2023 uitgesproken door mr. R. Feunekes in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.