ECLI:NL:GHARL:2023:10783

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
20 december 2023
Zaaknummer
200.323.831
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoedingsrechten en regresvordering betreffende verbouwing en woningverbetering na verbreking van de relatie zonder samenlevingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de vorderingen van de man, haar ex-partner, grotendeels zijn toegewezen. De partijen hebben een relatie gehad en samen gewoond, maar hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten. De vrouw en de man zijn sinds 4 oktober 2017 gezamenlijk eigenaar van een woning, die de vrouw eerder met haar ex-partner bezat. De man heeft de helft van de woning van de vrouw gekocht voor € 125.000,-. Na de verbreking van hun relatie heeft de man de woning verlaten, maar hij vordert nu dat de woning wordt verkocht en dat de opbrengst wordt verdeeld. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd dat de verdeling van de woning drie jaar wordt uitgesteld en dat de man haar te veel betaalde kosten van de huishouding terugbetaalt.

De rechtbank heeft de vorderingen van de man grotendeels toegewezen, maar de vrouw komt in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de vrouw in eerste aanleg niet heeft betwist dat de man kosten heeft gemaakt voor verbouwing en woningverbetering. De vrouw heeft echter bezwaar gemaakt tegen de toewijzing van deze kosten en stelt dat de man geen vergoedingsrecht heeft. Het hof overweegt dat er geen samenlevingsovereenkomst is en dat de vorderingen van de man moeten worden beoordeeld aan de hand van de algemene regels van het vermogens- en verbintenissenrecht. Het hof wijst de vorderingen van de man voor een deel af, omdat hij onvoldoende heeft aangetoond dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt door de gemaakte kosten. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank voor zover het betreft het bedrag van € 32.204,41 dat aan de man toekomt en bepaalt dat dit bedrag € 16.000,- bedraagt. De kosten worden gecompenseerd, en de veroordelingen zijn uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.323.831
zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, 534430
arrest van 19 december 2023
in de zaak van
[verzoekster]
die woont in [woonplaats1]
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie
hierna: de vrouw
advocaat: mr. J.H. Six-van der Werf
tegen
[verweerder] ,
die woont in [woonplaats1]
en bij de rechtbank optrad als eiser in conventie, verweerder in reconventie
hierna: de man
advocaat: mr. M. van der Salm

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
8 februari 2023 dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, heeft gewezen.

2.Het (verdere) verloop van de procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure bij het hof blijkt uit:
- het arrest van het hof van 11 juli 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald en
- een journaalbericht van mr. Six-van der Werf van 6 september 2023 met twee producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 28 september 2023 plaatsgevonden. Daarbij waren partijen en hun advocaten aanwezig. Na de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.

3.De kern van de zaak

3.1
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad en met elkaar samengewoond. Zij hebben geen samenlevingsovereenkomst gesloten.
3.2
Partijen zijn sinds 4 oktober 2017 gezamenlijk ieder voor de helft eigenaar van de woning aan het adres Van [adres] [woonplaats1] (hierna: de woning). De woning was eerder gezamenlijk eigendom van de vrouw en haar ex-partner, waarbij de vrouw na verbreking van die relatie het volledige eigendom had verworven. De vrouw heeft in 2017 de helft van het eigendom van de woning aan de man verkocht voor € 125.000,-. Op de woning rust ten laste van beide partijen een hypothecaire geldlening bij [de bank] , bestaande uit een annuïteitenhypotheek en een aflossingsvrije hypotheek. De hoogte van deze lening bedroeg aanvankelijk € 232.000,-. Beide partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen die uit de hypothecaire geldlening volgen. De man heeft de woning op 3 januari 2022 verlaten en de vrouw is er blijven wonen.
3.3
De man heeft bij de rechtbank gevorderd dat de woning wordt verkocht en dat de wijze van verdeling van de woning wordt vastgesteld. De man wil dat de opbrengst van de woning eerst wordt gebruikt voor aflossing van de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening en voor de kosten van verkoop. Daarna dient de rest van opbrengst te worden gebruikt voor de vergoeding van het door de man aan de vrouw geleende bedrag en het extra bedrag dat de man in de financiering heeft geïnvesteerd van in totaal
€ 16.000,-, plus voor door de man betaalde kosten voor verbouwing en woningverbetering en door de man betaalde aflossingen op de hypotheek na 3 januari 2022. Daarna dient het resterende saldo tussen partijen te worden verdeeld.
De vrouw heeft bij de rechtbank gevorderd dat de verdeling van de woning drie jaar wordt uitgesteld. Ook wilde zij dat de man de door haar te veel betaalde kosten van de huishouding van € 7.470,14 aan haar terugbetaalt.
3.4
De rechtbank heeft de vorderingen van de man voor een belangrijk deel toegewezen. De vrouw is veroordeeld om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning, inclusief ontruiming van de woning (met machtiging aan de man om bij uitblijven van medewerking de nodige handelingen te verrichten). Ten aanzien van de verdeling is bepaald dat met de opbrengst eerst de hypothecaire geldlening wordt afgelost en de kosten van verkoop zullen worden voldaan en dat vervolgens aan de man een bedrag van € 32.204,41 toekomt en aan de vrouw het bedrag aan gedane aflossingen vanaf februari 2022 tot de leveringsdatum, voordat de restant overwaarde verder bij helfte tussen hen wordt verdeeld. Verder zijn de vorderingen van de vrouw afgewezen. De kosten zijn, zowel in conventie als in reconventie, gecompenseerd. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
3.5
De vrouw komt van deze beslissingen in hoger beroep en heeft vijf grieven geformuleerd. Het doel van haar hoger beroep is dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en dat haar vorderingen alsnog worden toegewezen. Ook wil de vrouw dat wordt vastgesteld dat de man geen vergoedingsrecht heeft betreffende de kosten voor verbouwing en woningverbetering, althans dat dit bedrag lager wordt vastgesteld dan de rechtbank heeft gedaan namelijk op € 10.715,23. Zij wil verder dat de tussen partijen gesloten overeenkomst waarbij zij zijn overeengekomen zijn dat de man een vordering op de vrouw heeft van € 8.000,- wordt vernietigd of in ieder geval dat wordt bepaald dat de man geen nakoming van die overeenkomst kan vorderen.
3.6
De man voert verweer en vraagt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar vorderingen af te wijzen en de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
3.7
De woning is op of omstreeks 25 september 2023 verkocht en geleverd aan een derde. Tot die datum woonde de vrouw in de woning.

4.Het oordeel van het hof

4.1
Op de zitting heeft de vrouw de grieven die zien op het uitstel van verdeling van de woning (grief één), op de termijn voor het te koop zetten van de woning (grief twee) en op de kosten van de huishouding (grief vijf) ingetrokken, zodat het hof daarop niet meer hoeft te beslissen.
4.2
De resterende vorderingen hebben betrekking op de - eventuele - vergoedingsrechten/regresvorderingen. Ten aanzien van de woning is sprake van een eenvoudige gemeenschap in de zin van artikel 3:166 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW).
4.3
Partijen hebben op informele wijze samengewoond. Zij hebben geen samenlevingsovereenkomst opgesteld of anderszins afspraken vastgelegd over hun samenwoning. De vorderingen kunnen dus niet op zulke afspraken worden gegrond. Niettemin kan er wel op andere gronden een recht op teruggave of vergoeding ontstaan voor bepaalde uitgaven die zijn gedaan aan of ten gunste zijn gekomen van de andere informeel samenlevende. De vorderingen van partijen zullen dan ook worden beoordeeld aan de hand van de algemene regels van het vermogens- en verbintenissenrecht (boek 3 en boek 6 van het Burgerlijk Wetboek).
Overeenkomst € 16.000,- (grief drie)
4.4
Ter beoordeling ligt voor of de tussen partijen gesloten overeenkomst waarbij zij zijn overeengekomen dat de man een vordering heeft op de vrouw van € 16.000,- dient te worden vernietigd.
4.5
Met grief drie maakt de vrouw bezwaar tegen het oordeel van de rechtbank dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten op grond waarvan van de overwaarde van de woning eerst € 16.000,- naar de man gaat. Volgens de vrouw heeft de man op geen enkele wijze meer financieel ingebracht dan de vrouw, dus feitelijk is er geen vergoedingsrecht en hebben partijen gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst.
Op de zitting bij het hof heeft de vrouw verder nog gesteld dat de overeenkomst ongedateerd is en alleen door de man is ondertekend. De vrouw kan zich niet herinneren dat zij de overeenkomst heeft ondertekend. Ook weet de vrouw niet waarom de overeenkomst is gesloten en zij stelt dat een titel voor nakoming van de overeenkomst ontbreekt. De vrouw vermoedt dat partijen een denkfout hebben gemaakt, waarbij zij zijn uitgegaan van een WOZ-waarde van de woning van € 248.000,- en het verschil met de door partijen aangegane hypothecaire geldlening van € 232.000,-. Het verschil daartussen is € 16.000,- en mogelijk zijn partijen overeengekomen dit verschil te verrekenen.
De vrouw heeft in eerste aanleg weliswaar erkend dat zij de overeenkomst heeft gesloten, maar er is volgens haar sprake geweest van wederzijdse dwaling. De vrouw vordert daarom vernietiging van die overeenkomst voor zover daaruit volgt dat aan de man uit de overwaarde van de woning een bedrag van € 16.000,- toekomt. De vrouw beroept zich daarnaast op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid.
4.6
De man betwist de stellingen van de vrouw. Partijen hebben een duidelijke overeenkomst opgesteld waarin ondubbelzinnig is opgenomen dat de man in het kader van de financiering van de woning € 16.000,- heeft voldaan, welk bedrag de man bij verkoop eerst € 16.000,- vooruit ontvangt, waarna het restant aan ieder van partijen voor de helft toekomt. Van dwaling is geen sprake nu partijen de overeenkomst welbewust hebben gesloten. De vrouw erkent dat zij in eerste aanleg heeft erkend dat de overeenkomst is gesloten. Volgens de man is daarmee sprake van een gerechtelijke erkenning. Dat stelling dat van de vrouw in redelijkheid geen nakoming kan worden gevorderd is onbegrijpelijk en treft geen doel, aldus de man.
4.7
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 6:228 lid 1 BW is bepaald dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar is:
a. indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
b. indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
c. indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
4.8
Naar het oordeel van het hof strandt het beroep van de vrouw op wederzijdse dwaling zoals hiervoor bedoeld onder c., alleen al omdat niet is komen vast te staan dat de man van een onjuiste voorstelling is uitgegaan. De man heeft immers toegelicht dat partijen de overeenkomst welbewust hebben gesloten en dat daarin ondubbelzinnig is opgenomen dat de man € 16.000,- heeft voldaan. Daardoor is niet gebleken dat de man van een onjuiste veronderstelling is uitgegaan.
Het hof kan ook geen dwaling afleiden uit wat de vrouw in de stukken en ter zitting heeft aangevoerd met betrekking tot de bedoeling van de overeenkomst. Niet is gebleken dat de vrouw door toedoen van de man een onjuiste voorstelling van zaken had waardoor zij anders de in de overeenkomst opgenomen afspraken niet zou zijn overeengekomen.
Het hof overweegt verder dat het beroep op dwaling van de vrouw is gebaseerd op haar stelling dat de man in het kader van de financiering van de woning (per saldo) op geen enkele wijze financieel meer heeft ingebracht dan de vrouw. Voor de vrouw speelt ook een rol dat de man zijn aandeel in de woning voor een betrekkelijk gunstige prijs heeft verworven, nu de waarde van de woning volgens haar in 2012 was getaxeerd op € 290.000,-. Uit de stukken en hetgeen op de zitting naar voren is gekomen, blijkt echter dat de vrouw ten tijde van het aangaan van de overeenkomst er vanuit ging dat de man ter zake de financiering van de woning € 16.000,- meer had ingebracht. Dat deze veronderstelling mogelijk is gebaseerd op een denkfout (althans op een gedachte of keuzes die zij achteraf niet meer onderschrijft), zoals de vrouw stelt, maakt op zichzelf niet dat sprake is van dwaling ten aanzien van het aangaan van de overeenkomst nu de vrouw op dat moment niet heeft gedwaald over wat zij overeen kwam en niet van een onjuiste voorstelling van zaken is uitgegaan. Zij heeft daarmee ook niet gedwaald ten aanzien van de gerechtelijke erkentenis. Het voorgaande heeft tot gevolg dat het beroep op dwaling van de vrouw zal worden afgewezen.
4.9
De vrouw stelt zich verder op het standpunt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer zij aan de overeenkomst zou worden gehouden. Het hof volgt de vrouw daarin niet. Bij de vaststelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen moet rekening worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen, met de in Nederland levende rechtsovertuigingen, en de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij dit geval zijn betrokken (artikel 3:12 BW). In het debat van partijen is niet naar voren gebracht welke algemeen erkende rechtsbeginselen of in Nederland levende rechtsovertuigingen in dit geval een rol kunnen spelen. Ook is geen aandacht besteed aan maatschappelijk belangen die bij dit geval zijn betrokken. De persoonlijke belangen van partijen zijn duidelijk; voor de man honorering van zijn aanspraak op € 16.000,- vóór verdeling van de resterende overwaarde bij helfte en van de zijde van de vrouw een verdeling van de volledige overwaarde van de woning bij helfte. Met de overeenkomst hebben partijen beoogd de financiële gevolgen te regelen voor het geval zij uit elkaar zouden gaan. Een dergelijke overeenkomst is op zichzelf niet onaanvaardbaar. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die maken dat het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de vrouw aan de overeenkomst wordt gehouden. Voor het geval de vrouw heeft bedoeld dat de man zijn aandeel in de woning voor een relatief lage prijs heeft kunnen verwerven, is dit naar het oordeel van het hof niet zo’n bijzondere omstandigheid die maakt dat de man geen nakoming van de overeenkomst van de vrouw kan vergen.
Kosten voor verbouwing en woningverbetering (grief 4)
4.1
De rechtbank heeft onder 4.20 geoordeeld dat de vrouw niet heeft betwist dat de door de man gestelde verbouwing en woningverbetering hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat niet is gebleken dat de vrouw bezwaar heeft gemaakt tegen de verbouwing en woningverbetering zoals die zijn uitgevoerd, aldus de rechtbank. Volgens de rechtbank moet het er dan ook voor worden gehouden dat de vrouw in ieder geval stilzwijgend heeft ingestemd met de uitgevoerde verbouwing en woningverbetering. Zij zal dan ook als mede-eigenaar van de woning moeten bijdragen in de verbouwingskosten. De man heeft een regresvordering op de vrouw voor het haar aangaande deel van de verbouwingskosten, aldus de rechtbank.
4.11
In haar vierde grief komt de vrouw op tegen dat oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de vrouw geen bezwaar heeft gemaakt tegen de verbouwing en woningverbetering zoals die zijn uitgevoerd door de man. De vrouw heeft destijds tegen de man gezegd dat zij geen middelen heeft voor de door de man gewenste verbouwing. De man heeft gezegd dat hij die kosten uit liefde voor de vrouw en de kinderen op zich zou nemen. Daarnaast gaat de rechtbank er ten onrechte aan voorbij dat de man niet voor alle kosten een vergoedingsrecht heeft en dat een aantal door de man opgevoerde kosten niet deugdelijk zijn onderbouwd.
4.12
De man betwist dat. Hij voert aan dat geen sprake is geweest van schenking en dat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd.
4.13
Het hof overweegt als volgt. Nu partijen niet gehuwd zijn, geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan en er tussen hen ook geen afspraken zijn vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst, dient op grond van de algemene regels van het vermogens- en verbintenissenrecht te worden beoordeeld of de man een vordering op de eenvoudige gemeenschap heeft of op de vrouw heeft.
Gewoon onderhoud / noodzakelijk woningbehoud?
4.14
Nu partijen niet anders zijn overeengekomen, moeten zij op grond van artikel 3:172 BW naar evenredigheid bijdragen tot de uitgaven die voortvloeien uit handelingen welke bevoegdelijk ten behoeve van de gemeenschap zijn verricht. Wanneer een deelgenoot (bevoegdelijk) de schuld uit eigen middelen voldoet, heeft hij een regresvordering op alle deelgenoten (bij eenvoudige gemeenschap) en wel voor het hen aangaande deel.
Ingevolge artikel 3:170 BW kunnen handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig worden verricht en geschiedt voor het overige het beheer door de deelgenoten tezamen, tenzij een regeling anders bepaalt. Tot andere handelingen betreffende een gemeenschappelijk goed zijn uitsluitend de deelgenoten tezamen bevoegd.
4.15
De man beroep zich op een regresrecht op de vrouw ten aanzien van de verbouwingskosten. Dat de verbouwing gewoon onderhoud betrof en noodzakelijk was tot behoud van de woning heeft de man niet of onvoldoende gesteld zodat de man niet op deze grondslag de helft van de gemaakte kosten op de vrouw kan verhalen.
Afspraak ten aanzien van de verbouwingskosten?
4.16
Dit betekent dat man gemotiveerd dient te stellen en zo nodig te bewijzen dat de verbouwingskosten bevoegd, dus met instemming van de vrouw, voor beider rekening zijn gemaakt. Waar partijen het over eens zijn, is dat de man het initiatief nam tot het verbouwen en verbeteren van de woning en dat de vrouw dat goed vond. Het geschilpunt is wie dat zou betalen. De man beroept zich op een stilzwijgende afspraak waaruit volgde dat de verbouwingskosten tussen partijen zouden worden gedeeld. Volgens de man heeft de vrouw ingestemd met de verbouwing maar kon zij deze niet betalen en heeft hij deze daarom zelf betaald. Uit deze uitleg van de man volgt dat hij de kosten heeft voorgeschoten. Dat, hoe en wanneer de vrouw deze zou terugbetalen is echter in de lezing van de man niet tussen partijen besproken. Op vragen van het hof heeft de man op de zitting gezegd dat hij de verbouwingskosten niet zou hebben teruggevraagd indien partijen bij elkaar waren gebleven. Tegenover de lezing van de man staat de betwisting door de vrouw. Zij voert aan dat de man zelf de wens had de woning te veranderen om zijn eigen stempel op de woning drukken, omdat de vrouw er met haar vorige partner had gewoond. Volgens de vrouw heeft zij nooit gevraagd om een verbouwing en heeft zij aan de man kenbaar gemaakt dat zij in ieder geval niet in staat was de verbouwing te bekostigen. De man heeft volgens de vrouw gezegd dat hij de kosten van de verbouwing uit liefde voor de vrouw en de kinderen van de vrouw op zich zou nemen. In het licht van dit alles zijn de stellingen van de man en de daarvoor gegeven onderbouwing ontoereikend om vast te stellen dat de vrouw (stilzwijgend) heeft ingestemd met het delen van de kosten van de verbouwing. Dit betekent dat de man ook niet op grond van een (stilzwijgende) overeenkomst een vergoedingsrecht toekomt betreffende de kosten voor verbouwing en woningverbetering.
Ongerechtvaardigde verrijking?
4.17
Voor zover de man zijn vordering baseert op ongerechtvaardigde verrijking van de vrouw doordat zij kosten heeft bespaard en de man is verarmd doordat hij verbouwingskosten heeft gemaakt, overweegt het hof als volgt. De man heeft onvoldoende duidelijk gemaakt dat de vrouw ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van hem. Niet gesteld of gebleken is dat de verbouwing noodzakelijk was en dat partijen deze kosten sowieso hadden moeten maken. Zoals hiervoor overwogen heeft de vrouw bovendien onweersproken gezegd dat zij nooit heeft gevraagd om een verbouwing en dat de verbouwing de wens van de man was.
Redelijkheid en billijkheid?
4.18
Ten slotte stelt de man dat hem op grond van de redelijkheid en billijkheid een vergoedingsrecht toekomt. De man meent dat hij voldoende bijzondere feiten en omstandigheden heeft gesteld die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat hij een vergoedingsrecht heeft ten opzichte van de vrouw. De vrouw betwist dat.
Naar het oordeel van het hof heeft de man, gelet op de betwisting van de vrouw, onvoldoende aangevoerd om het beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, dat slechts in uitzonderlijke gevallen slaagt, te honoreren.
Conclusie
4.19
Dit hoger beroep spitst zich toe op het bedrag van € 32.204,41 dat volgens het bestreden vonnis aan de man toekomt uit de verkoopopbrengst van de woning (na hypothecaire aflossing en betaling van de verkoopkosten maar vóór verdeling van de restant opbrengst bij helfte). De grieven van de vrouw falen voor zover deze betrekking hebben op een bedrag van € 16.000,-, waarover partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten waaraan de man de vrouw kan houden. De grieven die zien op het overige deel van dit bedrag (verbouwingskosten) slagen, omdat de man geen grondslag heeft om deze kosten (deels) op de vrouw te verhalen. Dit betekent dat het bestreden vonnis voor een deel zal worden vernietigd en dat het hof het bedoelde bedrag zal bepalen op € 16.000, zoals hieronder uitgewerkt in de beslissing.
4.2
Het hof bepaalt dat elke partij zijn eigen kosten moet dragen vanwege de aard van de zaak (familieverhoudingen).
4.21
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

5.De beslissing

Het hof:
5.1
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht van
8 februari 2023, voor zover daarbij onder 5.4 van de beslissing is bepaald
dat met de verkoopopbrengst van de woning de op de woning rustende hypothecaire geldlening wordt afgelost en de kosten verbonden aan de verkoop van de woning worden voldaan en dat van de overwaarde allereerst € 32.204,41 aan de man toekomt,
en opnieuw rechtdoend:
bepaalt dat in plaats van de vernietigde zinsnede wordt opgenomen: dat met de verkoopopbrengst van de woning, de op de woning rustende hypothecaire geldlening wordt afgelost en de kosten verbonden aan de verkoop van de woning worden voldaan en dat van de overwaarde allereerst € 16.000,- aan de man toekomt;
5.2
bekrachtigt dat vonnis, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
5.3
veroordeelt de man tot terugbetaling aan de vrouw van hetgeen zij op grond van het vonnis van 8 februari 2023 aan de man teveel heeft betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betaling door de vrouw tot aan de dag van terugbetaling;
5.4
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5
verklaart de veroordelingen in 5.1 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. K. Mans, H. Phaff en K.A.M. van Os- ten Have, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 december 2023.