ECLI:NL:GHARL:2023:10759

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.321.668/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg testament en opeisbaarheid van vorderingen in erfrechtelijke geschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een tussenvonnis in een erfrechtelijke kwestie. De appellante, de echtgenote van de overleden erflater, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, waarin werd geoordeeld dat de vorderingen van de kinderen van de erflater op haar niet opeisbaar zijn. De kinderen, die als geïntimeerden optreden, stellen dat de appellante niet heeft voldaan aan de voorwaarden van de tenzij-clausule in het testament van de erflater. Het hof moet beoordelen of de ingeschakelde professional, die de appellante heeft geadviseerd, voldoet aan de in het testament gestelde voorwaarden. Het hof concludeert dat de appellante tijdig en op de juiste wijze een beroep heeft gedaan op de tenzij-clausule, en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de appellante niet aan de voorwaarden heeft voldaan. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en bepaalt dat de appellante recht heeft op de tenzij-clausule, waardoor de vorderingen van de kinderen niet opeisbaar zijn geworden. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.321.668/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 495877)
arrest van 19 december 2023
in de zaak van
[appellante],
die woont in [woonplaats1] ,
die hoger beroep heeft ingesteld
en bij de rechtbank optrad als gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. C.J.M. Stubenrouch te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats2] ,
2. [geïntimeerde2],
die woont in [woonplaats1] ,
3. [geïntimeerde3],
die woont in [woonplaats3] ,
die ook hoger beroep hebben ingesteld
en bij de rechtbank optraden als eisers,
hierna samen:
[geïntimeerden],
advocaat: mr. J.Th.M. Diks te Eindhoven.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1.
[appellante] heeft – na van de rechtbank daartoe toestemming te hebben gekregen – hoger beroep ingesteld tegen het (tussen)vonnis dat de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 13 juli 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 19 december 2022;
  • het herstelexploot van 13 januari 2023;
  • de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep;
  • het tussenarrest van dit hof van 16 mei 2023;
  • het journaalbericht namens [geïntimeerden] van 4 augustus 2023 met bijlage(n);
  • het journaalbericht namens [appellante] van 14 augustus 2023 met bijlage(n).
1.2.
Naar aanleiding van het arrest van 16 mei 2023 heeft op 24 augustus 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld met elkaar in overleg te treden teneinde afspraken te maken. Dit heeft echter niet tot overeenstemming geleid. Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen.

2.De feiten

2.1.
Op 27 maart 2009 is overleden [naam1] (hierna: erflater). [geïntimeerden] zijn de kinderen van erflater.
2.2.
Op het moment van zijn overlijden was erflater onder huwelijkse voorwaarden in tweede echt gehuwd met [appellante] . [appellante] en erflater woonden tot het overlijden van erflater samen in een landhuis aan de [adres] in [woonplaats1] . Bij het landhuis hoort een gastenverblijf, dat wordt gehuurd door een broer van erflater.
2.3.
In het testament van erflater van 11 december 2008 is, voor zover in deze procedure van belang, het volgende opgenomen:
2. Wettelijke verdelingOp mijn nalatenschap is de wettelijke verdeling als bedoeld in artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing, waarop door mij de navolgende wijzigingen worden aangebracht:2.1Opeisbaarheid
Ik bepaal dat de vorderingen van mijn afstammelingen opeisbaar zijn in geval mijn echtgenote:
(…)
e. de vordering is eveneens opeisbaar tien jaar ná mijn overlijden, de vordering zal in gelijke jaarlijkse termijnen worden afgelost. Tenzij mijn echtgenote – gebaseerd op een schriftelijk advies van een jurist, accountant of fiscalist – kan aantonen dat het inkomen uit vermogen na de uitkering aan de kinderen tezamen met de interingen zoals zij tot op dat moment deed, niet voldoende zal blijken te zijn om tezamen met haar eigen inkomen de staat te blijven voeren zoals zij die gewend is en daarnaast het advies aangeeft de termijn waarop de vorderingen alsdan opeisbaar worden. Wil mijn echtgenote gebruik maken van haar recht dan zal zij mijn afstammelingen binnen 6 maanden vóór het verlopen van de termijn moeten informeren.”
2.4.
Blijkens de notariële akte van boedelbeschrijving en vaststelling erfdelen van 30 januari 2015 bedragen de vorderingen van [geïntimeerden] op [appellante] € 331.017,- per persoon, te vermeerderen met rente van 2,4% per jaar.
2.5.
Bij brief van 6 september 2018 heeft [naam2] van Meekels Advies B.V. aan [geïntimeerden] een brief gestuurd, waarin – voor zover van belang – het volgende staat:
“Aan de hand van de door mevrouw [appellante] aan mij overhandigde gegevens, zijnde:
- pensioeninkomsten 2017;
- inkomsten uit vermogen 2017;
- vermogensoverzicht per 31 december 2014 t/m 31 december 2017;
en rekening houdend met de volgende uitgangspunten:
- mevrouw [appellante] blijft woonachtig in de voormalige echtelijke woning;
- het komende jaar dienen diverse ramen van de woning te worden vervangen en dient het houtwerk geschilderd te worden, hetgeen iedere vijf jaar dient plaats te vinden;
- het tuinonderhoud vanaf 75-jarige leeftijd voornamelijk door derden zal plaats vinden;
- de levensverwachting op 65-jarige leeftijd naar opleidingsniveau 2013-2016 was voor vrouwen met een middelbaar opleidingsniveau 22,7 jaar;
heb ik het verloop van haar vermogen gedurende de jaren 2018 t/m 2035 opgesteld en ben ik tot de conclusie gekomen dat, wil mevrouw [appellante] in staat zijn de staat te blijven voeren zoals zij die gewend was ten tijde van het overlijden van haar man, er gedurende die periode geen enkele financiële ruimte is voor aflossing van de vorderingen.
De termijn waarop de vordering, rekening houdend met een jaarlijkse oprenting tegen 2,4% opeisbaar kan worden zal naar verwachting na het overlijden van mevrouw [appellante] zijn.”
2.6.
Op 19 november 2018 heeft [naam2] aan de advocaat van [geïntimeerden] een e-mailbericht gestuurd met daarin een toelichting op het verloop van het vermogen van [appellante] en daarbij als bijlage diverse financiële gegevens van [appellante] , een en ander ter onderbouwing van zijn brief van 6 september 2018. In het e-mailbericht schrijft [naam2] onder andere dat het totale vermogen op de overlijdensdatum € 1.248.000,- bedroeg en op 1 januari 2018
€ 960.306,-. [naam2] concludeert aan de hand daarvan dat er over de periode 2009 t/m 2018 een intering op het vermogen heeft plaatsgevonden van in totaal € 287.694,-, zijnde gemiddeld € 31.966,- per jaar.
2.7.
In juni 2010 is de waarde van het landhuis in het economisch verkeer getaxeerd in verband met de aangifte successiebelasting. De taxatiewaarde bedroeg toen € 1.900.000,-. Op verzoek van [geïntimeerden] heeft makelaar Michiel Koudijs de waarde van het landhuis onderzocht. Op 5 september 2019 heeft hij een indicatieve marktwaarde van € 2.015.160,- vastgesteld.
2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling van de rechtbank op 29 november 2021 heeft [naam3] , de notaris die het testament van erflater heeft opgesteld, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“We dachten dat er over 10 jaar voldoende vermogen zou zijn om de kinderen uit te keren. Als dat niet zou kunnen, kon [appellante] een beroep doen op de tenzij-bepaling. Of het beroep op die bepaling terecht was moest door een derde worden beoordeeld zodat de mening van [appellante] niet bepalend zou zijn. Over die derde staat een duidelijke omschrijving in het testament: een professional om discussie te voorkomen. We moeten het zo zien dat door een onafhankelijke beroepsbeoefenaar wordt gekeken. Dat zijn bv juristen, fiscalisten. Je zoekt iemand uit die weet hoe dat zit, die deskundig is.”
2.9.
Op 19 december 2019 is namens [geïntimeerden] ten laste van [appellante] voor een bedrag van € 1.247.352,- conservatoir beslag gelegd op het landhuis.
2.10.
In een brief van 15 december 2021 heeft [naam3] , voor zover hier van belang, het volgende geschreven:
“1 Erflater [naam1] had graag gezien dat zijn kinderen na 10 jaar hun erfdeel zou worden uitgekeerd. Hij meende dat er genoeg vermogen zou zijn om dat te doen (lees: opbrengst verkoop huis en een groot eigen vermogen). Dat was zijn bedoeling.
Maar indien dat zou betekenen dat [appellante] , zijn echtgenote met wie hij meer dan 30 jaar was getrouwd, daardoor niet meer de staat zou kunnen blijven voeren die zij gewend was, dan hoefde er geen uitkering plaats te vinden. De ‘staat zou kunnen blijven voeren die zij gewend was’ houdt uitdrukkelijk in het kunnen blijven wonen in het huis waar zij al zo lang woont.
Het is duidelijk dat er thans niet meer genoeg vermogen naast het huis is om de kinderen uit te keren.
2 De onafhankelijke derde. U vroeg wat daar onder verstaan moest worden. Ik antwoordde dat alleen een rechter en een notaris onafhankelijk zijn. Wat er mee bedoeld is, is duidelijk: een ter zake deskundige zodat [appellante] niet zelf met de kinderen om de tafel hoefde te gaan zitten. Ik heb de globale cijfers gezien en dan hoef je echt geen tweede deskundige erbij te halen: het is duidelijk dat er niet genoeg liquide vermogen is om de kinderen uit te keren.”

3.De procedure en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd om, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de vorderingen van [geïntimeerden] op [appellante] opeisbaar zijn, althans een verklaring voor recht met deze strekking, zoals door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
II. [appellante] te veroordelen tot betaling aan ieder van [geïntimeerden] van een bedrag van
€ 331.017,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag:
- primair ineens te voldoen en wel binnen veertien dagen na het toewijzend vonnis;
- subsidiair te voldoen in twee gelijke jaarlijkse termijnen, waarvan de eerste termijn dient te worden voldaan binnen veertien dagen na het toewijzend vonnis en de tweede binnen één jaar daarna;
althans in een aantal jaarlijkse termijnen door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
de hoofdsom althans de termijnen te vermeerderen met 2,4% rente over de hoofdsom dan wel de betreffende termijn, vanaf 28 maart 2019 althans vanaf de dag der dagvaarding dan wel vanaf de dag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, tot de dag der algehele voldoening van de hoofdsom dan wel de betreffende termijn;
III. [appellante] te veroordelen in de beslagkosten alsmede in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente voor zover [appellante] in gebreke blijft met voldoening daarvan na de veertiende dag na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, alsmede [appellante] te veroordelen in de nakosten, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis en – voor het geval voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten, te rekenen vanaf de termijn van voldoening.
3.2.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht [geïntimeerden] in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vorderingen af te wijzen en daarbij [geïntimeerden] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.3.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis van 13 juli 2022 overwogen dat [naam2] niet kan worden beschouwd als een onafhankelijke professional, zoals bedoeld in het testament, en dat het met de bedoeling van erflater strookt dat [appellante] in de gelegenheid wordt gesteld om door middel van een advies van een onafhankelijke deskundige te bewijzen dat haar inkomen niet voldoende zal zijn om de staat te blijven voeren die zij gewend was als zij de vorderingen van [geïntimeerden] nu zou moeten voldoen. De rechtbank heeft vervolgens de zaak naar de rol verwezen voor uitlating door [appellante] over de vraag of zij bewijs wenst te leveren door middel van een advies van een onafhankelijk deskundige alsmede voor uitlating door beide partijen over (de uitkomst van) het overleg tussen partijen over de deskundige.
3.4.
Bij vonnis van 9 november 2022 heeft de rechtbank op verzoek van partijen bepaald dat van het vonnis van 13 juli 2022 hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen.

4.De vorderingen in hoger beroep

4.1.
[appellante] vordert in principaal hoger beroep het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de rechtbank Midden-Nederland rekening zal moeten houden met de brief van [naam3] en daarmee met het feit dat [naam2] moet worden aangemerkt als fiscalist in de zin van het testament van erflater en dat daarmee is voldaan aan het criterium dienaangaande als bedoeld in het testament, zodat [appellante] met recht een beroep heeft gedaan op de tenzij-clausule; kosten rechtens.
4.2.
[geïntimeerden] vorderen in principaal appel [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde hoger beroep, althans dit af te wijzen in zoverre met bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellante] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten. In het incidenteel appel vorderen zij om het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
I. dat de overschrijding van de in het testament van erflater gestelde termijn door [appellante] niet verschoonbaar is, waarbij [appellante] niet meer in de gelegenheid gesteld dient te worden om middels een bewijsopdracht alsnog aan deze voorwaarde te voldoen;
II. dat de vorderingen van de kinderen uit hoofde van hun erfdelen opeisbaar zijn;
III. dat – voor zover er toch uitgegaan wordt van het advies van [naam2] , dan wel [appellante] toch in de gelegenheid gesteld wordt om middels een door de rechtbank te benoemen deskundige alsnog aan de voorwaarden uit het testament van erflater te voldoen – in dat advies van [naam2] c.q. de door de rechtbank te benoemen deskundige moet worden vermeld of, en zo ja wanneer, en voor welk deel, de vorderingen
van [geïntimeerden]kunnen worden voldaan, in plaats van de vorderingen van [appellante] ;
met veroordeling van [appellante] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten.
4.3.
[appellante] heeft verweer gevoerd in het incidenteel appel en gevorderd [geïntimeerden] niet-ontvankelijk te verklaren in het door hen ingestelde incidenteel appel, althans dit af te wijzen als zijnde ongegrond met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten.

5.De motivering van de beslissing

De uitleg van het testament
5.1.
Tussen partijen is in geschil of [appellante] met de brief van [naam2] van 6 september 2018 al dan niet heeft voldaan aan de voorwaarden waaronder in het testament van erflater is bepaald dat de vorderingen van [geïntimeerden] , ondanks verloop van tien jaren na het overlijden van erflater, niet opeisbaar worden. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat met de woorden ‘jurist, accountant of fiscalist’ in het testament een onafhankelijke professional wordt bedoeld en dat [naam2] dit niet is. Hoewel notaris [naam3] wel heeft gesproken over een onafhankelijke derde, heeft hij hiermee bedoeld een derde (jurist, accountant of fiscalist), niet zijnde [appellante] zelf of de kinderen, aldus [appellante] , die daarbij verwijst naar de brief van de notaris. [naam2] voldoet volgens [appellante] aan de in het testament gestelde kwalificaties, zodat zij door middel van de brief van [naam2] met recht een beroep op de tenzij-clausule heeft gedaan en er geen deskundige benoemd hoeft te worden om berekeningen te laten maken.
5.2.
[geïntimeerden] stellen zich op het standpunt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet is voldaan aan de criteria van de tenzij-clausule. De rechtbank heeft bij dat oordeel volgens hen terecht de verklaring van de notaris gevolgd. De brief van [naam2] van 6 september 2018 voldoet hieraan niet. Volgens [geïntimeerden] vereist het testament van erflater een gekwalificeerde, onafhankelijke adviseur met verstand van zaken. [naam2] is niet alleen geen fiscalist meer (en evenmin een jurist of accountant), maar is ook niet aan te merken als onafhankelijk, aangezien hij al sinds 2010 als adviseur bij [appellante] betrokken is. Inhoudelijk voldoet de brief van [naam2] evenmin aan de criteria van het testament. Het is geen inhoudelijk financieel rapport, terwijl dat wel zou moeten. Bovendien vermeldt de brief niet op welke termijn de erfdelen wel uitgekeerd kunnen worden en zijn niet voldoende onderliggende stukken aan [geïntimeerden] verstrekt.
5.3.
Het hof constateert dat partijen het niet eens zijn over de bedoeling van hetgeen onder 2.1 sub e in het testament is bepaald, in die zin dat partijen van mening verschillen over de vraag wie als ‘jurist, accountant of fiscalist’ als bedoeld in het testament kan worden aangemerkt. Gelet hierop is uitleg van het testament van erflater nodig. De wet geeft in artikel 4:46 van het Burgerlijk Wetboek regels voor de uitleg van testamenten (uiterste wilsbeschikkingen). Bij de uitleg van uiterste wilsbeschikkingen moet worden gelet op de verhoudingen die de erflater kennelijk wenst te regelen en op de omstandigheden waaronder de uiterste wil is gemaakt. Daden of verklaringen van de erflater buiten de uiterste wil mogen alleen bij de uitleg worden gebruikt als het testament zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft.
5.4.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of [naam2] kan worden aangemerkt als fiscalist. Het hof is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. [appellante] heeft in eerste aanleg uiteengezet welke opleiding [naam2] heeft genoten (fiscale economie), wat zijn arbeidsverleden is geweest (fiscalist op partnerniveau bij Grant Thornton Accountants en Adviseurs B.V.) en wat zijn huidige werkzaamheden zijn (eigen onderneming Meekels Advies B.V. met als bij de Kamer van Koophandel geregistreerde activiteiten: belastingconsulenten en rechtskundige adviesbureaus). Door [geïntimeerden] is dit niet betwist, zodat het hof daarvan uitgaat. Op basis van deze gegevens komt het hof tot het oordeel dat [naam2] dient te worden aangemerkt als fiscalist.
5.5.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de ingeschakelde jurist, accountant of fiscalist onafhankelijk dient te zijn en, zo ja, of [naam2] aan die onafhankelijkheid voldoet. Het hof stelt voorop dat in de tekst onder 2.1 sub e van het testament het woord ‘onafhankelijk’ niet voorkomt. Pas nadat de notaris ter zitting bij de rechtbank had verklaard dat bedoeld is dat door een onafhankelijke beroepsbeoefenaar naar de situatie van [appellante] moet worden gekeken, is de onafhankelijkheid van [naam2] een geschilpunt geworden. Beoordeeld moet dus worden of erflater, hoewel hij het niet heeft opgenomen in de tekst van zijn testament, wel heeft bedoeld te bepalen dat de jurist, accountant of fiscalist onafhankelijk moet zijn. Naar het oordeel van het hof ligt het niet voor de hand dat de – in dit geval – fiscalist die de beoordeling zou doen, in die zin onafhankelijk zou moeten zijn dat hij geen connectie met [appellante] zou mogen hebben. Gelet op de bepalingen in het testament ligt het immers op de weg van [appellante] om een beroep te doen op de tenzij-clausule en moet zij door middel van een schriftelijk advies van een jurist, accountant of fiscalist aantonen dat de situatie van de tenzij-clausule zich voordoet. De deskundige die dat moet beoordelen, moet dus door [appellante] worden aangezocht, wat per definitie meebrengt dat deze deskundige niet onafhankelijk is, in die zin dat hij geen banden met [appellante] heeft. Het hof acht het aannemelijker dat erflater de bedoeling heeft gehad te regelen dat [appellante] , al dan niet met [geïntimeerden] , niet zelf de beoordeling zou (moeten) doen, maar dat een deskundige derde die beoordeling zou verrichten. Een en ander is in lijn met hetgeen de notaris ter zitting van de rechtbank op
29 november 2021 heeft verklaard. Tijdens die zitting heeft de notaris immers verklaard dat een professional de beoordeling zou moeten doen, teneinde discussie over de mogelijkheden van [appellante] te voorkomen. Daarbij heeft hij benoemd dat het gaat om ‘een onafhankelijke beroepsbeoefenaar’ en ‘iemand die weet hoe het zit, die deskundig is’. Hieruit valt, in het licht van de context van de verklaring van de notaris, niet af te leiden dat de notaris hiermee een andere uitleg van het testament heeft bedoeld dan het hof hiervoor heeft overwogen. Een en ander vindt overigens bevestiging in de brief van de notaris van 15 december 2021, waarin hij nogmaals verwoordt dat met ‘onafhankelijk’ is bedoeld dat niet [appellante] zelf de beoordeling zou doen, maar dat een derde de situatie zou beoordelen. Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat het testament vereist dat de jurist, accountant of fiscalist die het schriftelijke advies zou uitbrengen onafhankelijk moet zijn, in die zin dat er geen connectie tussen hem en [appellante] zou mogen bestaan. Dat [naam2] in het verleden eerder werkzaamheden voor [appellante] heeft verricht, staat er dus niet aan in de weg dat door middel van een schriftelijk advies van [naam2] een beroep op de tenzij-clausule uit het testament wordt gedaan.
5.6.
Voor zover [geïntimeerden] bewijs hebben aangeboden van hun stelling dat erflater een andere bedoeling heeft gehad dan hiervoor is overwogen, passeert het hof dat bewijsaanbod omdat het onvoldoende specifiek is.
5.7.
Het voorgaande brengt mee dat het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat [naam2] voldoet aan de kwalificatie ‘fiscalist’, zoals bepaald in het testament van erflater, en daarmee het schriftelijke advies over de situatie van [appellante] kon uitbrengen. [naam2] heeft bij brief van 6 september 2018, dus meer dan zes maanden voor het verstrijken van tien jaren sinds het overlijden van erflater, [geïntimeerden] namens [appellante] laten weten dat zich de situatie als bedoeld in 2.1 sub e van het testament voordoet. Voor zover [geïntimeerden] zich op het standpunt hebben gesteld dat deze brief niet volstaat, omdat er een inhoudelijk financieel rapport had moeten worden opgesteld, volgt het hof hen daarin niet. Het testament bepaalt immers dat het moet gaan om een schriftelijk advies, zonder dat daaraan inhoudelijke eisen worden gesteld. De brief van 6 september 2018 kan als zodanig worden aangemerkt. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat [appellante] tijdig een beroep op de tenzij-clausule heeft gedaan. Het standpunt van [geïntimeerden] dat [appellante] niet binnen de in het testament gestelde termijn een beroep op de tenzij-clausule heeft gedaan en dat die termijnoverschrijding – anders dan de rechtbank heeft geoordeeld – niet verschoonbaar is, behoeft dan ook geen verdere bespreking.
5.8.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat [appellante] (nog) niet heeft voldaan aan de voorwaarde waaronder zij een beroep kan doen op de tenzij-clausule en haar in de gelegenheid gesteld om door middel van een advies van een onafhankelijke deskundige alsnog aan te tonen dat het inkomen uit vermogen na de uitkering aan [geïntimeerden] tezamen met de interingen zoals [appellante] die tot dat moment deed, niet voldoende is om tezamen met haar eigen inkomen de staat te blijven voeren, zoals zij gewend is. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook vernietigen. Aangezien de door de rechtbank aan [appellante] geboden gelegenheid tot levering van bewijs niet meer aan de orde is, behoeft de in die opdracht gegeven verschrijving – waar partijen het overigens over eens waren – geen verbetering meer.
5.9.
Met de beslissing dat [appellante] tijdig een beroep op de tenzij-clausule heeft gedaan, geeft het hof geen oordeel over de vraag of het beroep op de tenzij-clausule ook slaagt in die zin dat [appellante] zou hebben aangetoond dat de voorwaarden zijn vervuld om de vorderingen van [geïntimeerden] (nog) niet uit te hoeven keren. Die vraag ligt in hoger beroep niet aan het hof voor, maar dient in het vervolg van de procedure bij de rechtbank te worden beantwoord. Daarbij dient dan tevens te worden beoordeeld of [appellante] al dan niet in het landhuis moet kunnen blijven wonen als zij dat wenst.
Redelijkheid en billijkheid
5.10.
[geïntimeerden] hebben zich nog op het standpunt gesteld dat op grond van de redelijkheid en billijkheid consequenties moeten worden verbonden aan het gedrag van [appellante] , in die zin dat moet worden bepaald dat hun vorderingen opeisbaar zijn (geworden). Volgens [geïntimeerden] zou [appellante] zich niets aantrekken van hun belangen en van de inhoud van het testament van erflater. Daarnaast wijzen [geïntimeerden] erop dat zij bekend zijn geworden met het feit dat ten tijde van het vaststellen van de omvang van de erfdelen van de erfgenamen bepaalde vermogensbestanddelen daarin niet zijn meegenomen.
5.11.
[appellante] wijst er daarentegen op dat het testament niet bepaalt dat van haar wordt verwacht dat zij in de tien jaren na het overlijden van erflater stappen zet om een zodanige financiële situatie te creëren dat zij de erfdelen zou kunnen uitkeren en evenmin dat zij zou moeten meedenken over oplossingen of alternatieven. Daarnaast stelt [appellante] dat zij zich er niet van bewust was dat de door [geïntimeerden] bedoelde niet meegenomen vermogensbestanddelen, waarvan zij bevestigt dat die niet betrokken zijn bij het bepalen van de erfdelen, tot de nalatenschap behoorden. Van boos opzet of het bewust achterhouden van informatie is volgens haar dan ook geen sprake.
5.12.
Het beroep van [geïntimeerden] op de redelijkheid en billijkheid leidt het hof niet tot het oordeel dat de vorderingen van [geïntimeerden] om de door hen genoemde redenen opeisbaar zijn geworden. Gelet op de betwisting door [appellante] hebben [geïntimeerden] hun stellingen hieromtrent onvoldoende onderbouwd. Voor zover het door [geïntimeerden] gedane bewijsaanbod ook hierop ziet, zal het hof dat passeren, omdat het bewijsaanbod onvoldoende specifiek is.
De conclusie
5.13.
Uit het voorgaande volgt dat [appellante] tijdig en op de juiste wijze een beroep heeft gedaan op de tenzij-clausule in het testament van erflater. Het hof zal het bestreden vonnis en de daarin gegeven gelegenheid voor het leveren van bewijs door middel van een deskundige dan ook vernietigen.
Proceskosten
5.14.
Voor zover partijen over en weer een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep hebben gevorderd, wijst het hof die vorderingen af. Gelet op de aard van de procedure is het hof van oordeel dat de proceskosten tussen partijen moeten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

Het hof:
6.1.
vernietigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 13 juli 2022 en bepaalt dat [appellante] tijdig en op de juiste wijze een beroep heeft gedaan op de tenzij-clausule uit het testament van erflater;
6.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6.3.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.G. Knot, L. van Dijk en C. Coster en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 december 2023.