In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen twee ex-partners die jarenlang samenwoonden en een minderjarige dochter hebben. De partijen hebben gezamenlijk een woning gekocht en zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld. Na de verkoop van de woning heeft de appellant, [appellant], een bedrag van [geïntimeerde] gevorderd, dat hij stelt dat zij hem verschuldigd is vanwege de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding. De rechtbank Midden-Nederland heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot dit hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat partijen jarenlang hun kosten hebben gedeeld zonder expliciete afspraken over hun onderlinge draagplicht. Het hof concludeert dat de manier waarop zij hun huishoudelijke kosten hebben betaald, impliceert dat zij aan hun onderlinge draagplicht hebben voldaan. [appellant] heeft geen recht op vergoeding van de door hem gevorderde bedragen, omdat het hof oordeelt dat er geen onrechtmatige overboekingen hebben plaatsgevonden. De vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie zijn ook niet aan de orde gekomen, omdat [appellant] geen aanspraak kan maken op betaling van een bedrag aan hem door [geïntimeerde].
Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en bepaalt dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen, gezien de aard van de zaak en de relatie tussen de partijen. Het arrest is gewezen op 19 december 2023.