ECLI:NL:GHARL:2023:10758

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.315.426/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onderlinge draagplicht en onrechtmatige overboekingen tussen ex-partners na beëindiging van hun relatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tussen twee ex-partners die jarenlang samenwoonden en een minderjarige dochter hebben. De partijen hebben gezamenlijk een woning gekocht en zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de hypotheekschuld. Na de verkoop van de woning heeft de appellant, [appellant], een bedrag van [geïntimeerde] gevorderd, dat hij stelt dat zij hem verschuldigd is vanwege de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding. De rechtbank Midden-Nederland heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen, wat heeft geleid tot dit hoger beroep.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen jarenlang hun kosten hebben gedeeld zonder expliciete afspraken over hun onderlinge draagplicht. Het hof concludeert dat de manier waarop zij hun huishoudelijke kosten hebben betaald, impliceert dat zij aan hun onderlinge draagplicht hebben voldaan. [appellant] heeft geen recht op vergoeding van de door hem gevorderde bedragen, omdat het hof oordeelt dat er geen onrechtmatige overboekingen hebben plaatsgevonden. De vorderingen van [geïntimeerde] in reconventie zijn ook niet aan de orde gekomen, omdat [appellant] geen aanspraak kan maken op betaling van een bedrag aan hem door [geïntimeerde].

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en bepaalt dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen, gezien de aard van de zaak en de relatie tussen de partijen. Het arrest is gewezen op 19 december 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden, afdeling civiel
zaaknummer gerechtshof 200.315.426/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 519850)
arrest van 19 december 2023
in de zaak van
[appellant],
die woont in [woonplaats1] ,
appellant,
bij de rechtbank: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. C.P.R.M. Dekker, die kantoor houdt te Den Haag,
tegen
[geïntimeerde],
die woont op een geheim te houden adres,
geïntimeerde,
bij de rechtbank: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. C.T.J. Brandsen, die kantoor houdt te Almere.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 25 april 2023 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum. Daarna heeft het hof nog ontvangen:
- een akte uitlating producties bij memorie van antwoord tevens akte overlegging producties 20 en 21 namens [appellant] van 6 september 2023 met bijlage(n);
- een journaalbericht namens [appellant] van 15 september 2023 met bijlage(n).
Deze stukken zijn toegevoegd aan het procesdossier.
1.2
Naar aanleiding van het hiervoor vermelde tussenarrest heeft op 21 september 2023 een enkelvoudige mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de raadsheer-commissaris mr. C. Coster, ter bespreking van het verdere vervolg van de procedure en het beproeven van een minnelijke schikking. Daarbij waren aanwezig:
- [appellant] , bijgestaan door zijn advocaat; en
- [geïntimeerde] , bijgestaan door haar advocaat.
Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
Van de mondelinge behandeling is een verslag gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd (het proces-verbaal). Partijen hebben het hof gevraagd (opnieuw) arrest te wijzen.

2.De kern van de zaak

2.1
Partijen hebben vanaf begin 2001 ongeveer 17 jaar een relatie met elkaar gehad. Zij hebben samen een thans nog minderjarige dochter. Partijen hebben samengewoond, maar zijn niet gehuwd, zijn geen geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan en hebben geen samenlevingscontract gesloten.
2.2
In 2006 hebben partijen gezamenlijk de voormalige huurwoning van [appellant] gekocht. Zij hebben deze woning ieder voor de onverdeelde helft in eigendom verkregen.
Ter financiering van de aanschaf van de woning hebben zij een hypothecaire geldleningsovereenkomst afgesloten, waarvoor zij hoofdelijk aansprakelijk waren.
Nadat partijen al enige jaren uit elkaar waren, hebben zij de gezamenlijke woning in maart 2021 overgedragen aan een derde. Ieder van partijen heeft een gelijk deel van de netto-verkoopopbrengst ontvangen. [appellant] heeft onder de notaris conservatoir beslag gelegd op het aan [geïntimeerde] toekomende deel van de verkoopopbrengst tot zekerheid voor de betaling van het door [appellant] van [geïntimeerde] in de inleidende dagvaarding aanvankelijk gevorderde bedrag van € 90.524,50. [geïntimeerde] heeft het haar toekomende bedrag van de verkoopopbrengst pas ontvangen na opheffing van het beslag.
2.3
Na aanvankelijk € 90.524,50 te hebben gevorderd bij de rechtbank heeft [appellant] (na wijziging van eis) in conventie verzocht [geïntimeerde] te veroordelen aan hem het bedrag van € 64.174,12 te betalen, te vermeerderen met (gemaakte en nog te maken) buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. Daarnaast heeft hij gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen, te vermeerderen met de wettelijke rente, en verder om haar te veroordelen in de kosten van de procedure en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [geïntimeerde] in reconventie.
[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd en op haar beurt in reconventie – voor zover hier van belang – voorwaardelijk (voor het geval de vordering van [appellant] zou worden toegewezen) gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van aanvankelijk € 62.641,19 en na wijziging van eis € 8.846,20, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure, ook weer vermeerderd met de wettelijke rente.
2.4
De rechtbank Midden-Nederland
,locatie Almere, heeft bij vonnis van 20 april 2022 (hierna: het bestreden vonnis) onder meer – voor zover hier van belang – de hiervoor genoemde vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen en, zowel in conventie als in reconventie, bepaald dat partijen hun eigen proceskosten dragen.
2.5
De bedoeling van het hoger beroep van [appellant] is dat zijn hiervoor genoemde afgewezen vorderingen alsnog worden toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

3.1
[appellant] maakt jegens [geïntimeerde] aanspraak op vergoeding van het door hem betaalde bedrag voor zover dat vijftig procent van de totale kosten van de destijds gezamenlijke woning overstijgt, omdat [geïntimeerde] volgens hem de helft van die kosten had moeten betalen. Ook maakt hij aanspraak op vergoeding van de helft van diverse andere kosten die betrekking hebben op het huishouden. Bovendien stelt [appellant] dat [geïntimeerde] gelden die zij overhielden naar haar vader overboekte of spaarde en dat zij onrechtmatig geld vanaf zijn bankrekening heeft gehaald. Hij vordert vergoeding van deze bedragen.
3.2
[geïntimeerde] betwist de stellingen van [appellant] . Volgens haar werden de rekeningen betaald vanaf de bankrekening waarop (voldoende) geld stond en droeg ieder van hen op deze manier bij aan de kosten van de huishouding wat hij of zij kon missen. Als er geld overbleef nadat de kosten van de huishouding waren betaald, dan werd dat besteed aan de gezamenlijke woning. [geïntimeerde] heeft (meer dan) voldoende bijgedragen aan de kosten van de huishouding. De overboekingen naar haar vader waren terugbetalingen voor de goederen die haar vader aan haar en [appellant] had geleverd. Van onrechtmatige overboekingen vanaf de rekening van [appellant] naar de rekening van [geïntimeerde] is geen sprake. [appellant] heeft dan ook geen enkel recht op vergoeding jegens haar, aldus [geïntimeerde] .
3.3
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] tijdens de relatie van partijen hun administratie deed en dat partijen het hierover eens waren. Niet in geschil is dat partijen geen gezamenlijke bankrekening hebben gehad. [appellant] heeft verklaard dat de notaris partijen in het kader van de aankoop van hun gezamenlijke woning in 2006 wel heeft geadviseerd een gezamenlijke rekening te openen om hun gezamenlijke kosten van te betalen, maar die gezamenlijke rekening is er nooit gekomen. Partijen verschillen van mening waarom niet. Volgens [appellant] heeft hij tijdens hun relatie wel eens tegen [geïntimeerde] gezegd dat er een gezamenlijke rekening moest komen; volgens [geïntimeerde] hebben partijen samen besloten geen gezamenlijke rekening te openen. Wat er ook zij van de reden, feit is dat partijen alleen de beschikking hadden over hun beide privérekeningen. Om die reden werden hun privérekeningen gebruikt ten behoeve van hun gemeenschappelijke huishouding. Een deel van de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding werd via automatische incasso’s betaald en een deel werd betaald via handmatige overboekingen. Partijen hebben jarenlang op deze wijze de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding betaald en teruggaven of toeslagen ontvangen. Niet is gebleken dat partijen afspraken hebben gemaakt over wie van hen welke kosten zou betalen en voor welk deel zij deze kosten moesten dragen.
3.4
Door de manier waarop partijen jarenlang zijn omgegaan met de betaling van de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding en bij gebrek aan expliciete afspraken hierover, is niet direct duidelijk geworden wat hun onderlinge draagplicht was voor deze kosten. Uit het feit dat partijen jarenlang op deze wijze hun kosten hebben voldaan, leidt het hof echter af dat het de bedoeling van partijen is geweest om hun onderlinge draagplicht te verdelen zoals zij feitelijk hebben gedaan. Het hof overweegt daarover bovendien nog het volgende.
Uit de stukken en wat op de zitting bij het hof is besproken, is gebleken dat het inkomen van [appellant] tussen 2006 en 2011 ongeveer drie keer zo hoog was als het inkomen van [geïntimeerde] . Daarna is [geïntimeerde] meer gaan verdienen (maar nog altijd minder dan [appellant] ). Desondanks zijn partijen op dezelfde wijze als daarvoor verder gegaan met het doen van betalingen. Niet gebleken is dat partijen tijdens hun relatie geld overhielden nadat zij hun kosten hadden betaald. [geïntimeerde] heeft ook verklaard dat van de inkomens meestal niets resteerde na het doen van de betalingen en dat partijen, als er wel eens iets overbleef, dit uitgaven ten behoeve van hun woning. Gesteld noch gebleken is dat een van partijen over een spaarsaldo beschikt dat tijdens de relatie is ontstaan. Op grond van de omstandigheid dat partijen hun inkomens gedurende hun gehele relatie volledig hebben aangewend om de kosten van de gemeenschappelijke huishouding (waaronder ook worden begrepen de kosten aan de woning) te betalen en daarna niets overhielden, acht het hof het aannemelijk dat zij – overeenkomstig hun kennelijke bedoeling – naar rato van hun inkomen hebben bijdragen aan de kosten van hun gemeenschappelijke huishouding. Omdat zij daarmee hebben voldaan aan hun onderlinge draagplicht, zijn zij elkaar niets (meer) verschuldigd. Dat partijen hoofdelijk aansprakelijk waren voor de hypotheekschuld die is aangegaan voor de financiering van de gezamenlijke woning maakt dit niet anders.
3.5
Ten aanzien van de door [appellant] gestelde onrechtmatige overboekingen overweegt het hof als volgt. Niet ter discussie staat dat [geïntimeerde] overboekingen van de rekening van [appellant] heeft gedaan, ook naar haar eigen rekening. Volgens [appellant] zijn er ook overboekingen door [geïntimeerde] van zijn bankrekening gedaan zonder zijn toestemming, maar dit wordt door [geïntimeerde] betwist. Volgens [geïntimeerde] heeft zij [appellant] steeds geïnformeerd over de betalingen die zij deed en gaf [appellant] de TAN-codes voor de overboekingen aan haar die op zijn telefoon binnenkwamen. Hij was dus steeds op de hoogte van de betalingen. [appellant] heeft volgens haar nooit geprotesteerd tegen deze wijze van het doen van betalingen, hetgeen door [appellant] niet is betwist, en ook is niet gebleken dat hij bij haar ooit heeft aangegeven dat hij niet akkoord was met de betaling van bepaalde kosten.
Het voorstaande, tezamen met het feit dat het voor het hof niet duidelijk is met welke betalingen door [geïntimeerde] [appellant] wel of niet akkoord zou zijn gegaan, maakt dat naar het oordeel van het hof niet kan worden vastgesteld dat sprake is van onrechtmatige betalingen.
3.6
Gelet op het voorstaande heeft [appellant] geen aanspraak op betaling van een bedrag aan hem door [geïntimeerde] en dat maakt dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van de voorwaardelijke vorderingen van [geïntimeerde] .
Proceskostenveroordeling
3.7
In hetgeen [geïntimeerde] heeft gesteld ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke compensatie tussen partijen van de proceskosten in dit soort zaken. Partijen zijn ex-partners en de zaak betreft een geschil dat voortvloeit uit hun voormalige relatie. .

4.De slotsom

4.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het bestreden vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden bekrachtigd.
4.2
Het hof bepaalt dat elke partij de eigen kosten moet dragen (compensatie van proceskosten) vanwege de aard van de zaak.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 20 april 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Coster, M.A.F. Veenstra en J.G. Knot, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.