ECLI:NL:GHARL:2023:10751

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.319.531/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake oneerlijke handelspraktijken door vastgoedbeleggers en GCI

In deze zaak hebben diverse vastgoedbeleggers, die een aanzienlijk bedrag hebben betaald voor deelname aan het Great Property Experience-programma van GCI, hoger beroep ingesteld tegen de vernietiging van hun overeenkomsten door de kantonrechter. De kantonrechter oordeelde dat GCI zich schuldig had gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken, wat leidde tot de vernietiging van de overeenkomsten en de verplichting tot terugbetaling van de lidmaatschapskosten. Het hof oordeelt dat de procedure ten onrechte als quasi-collectieve actie is behandeld, aangezien het gaat om individuele vorderingen die op hun eigen merites beoordeeld moeten worden. De vastgoedbeleggers worden in staat gesteld om hun vorderingen individueel toe te lichten en moeten de relevante contractstukken overleggen. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere memorie aan de zijde van de vastgoedbeleggers, waarbij GCI verplicht is om de contractstukken ter beschikking te stellen. De beslissing van de kantonrechter kan niet ongewijzigd in stand blijven, en het hof zal de individuele vorderingen verder beoordelen na de toelichting van de vastgoedbeleggers.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.319.531/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 9518507)
arrest van 19 december 2023
in de zaak van
Great Capital Investments B.V.,mede handelende onder de naam
Great Property Experience,
gevestigd in Zwijndrecht,
die hoger beroep heeft ingesteld,
bij de rechtbank: gedaagde,
hierna:
GCI,
advocaat: mr. W.J. Aardema, die kantoor houdt in Heerenveen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

die woont in [woonplaats1] ,
verder te noemen:
[geïntimeerde1] ,

2. [geïntimeerde2] ,

die woont in [woonplaats1] ,
verder te noemen:
[geïntimeerde2] ,

3. [geïntimeerde3] ,

die woont in [woonplaats2] ,

4. [geïntimeerde4] ,

die woont in [woonplaats3] ,

5. [geïntimeerde5] ,

die woont in [woonplaats4] ,

6. [geïntimeerde6] ,

die woont in [woonplaats5] ,

7. [geïntimeerde7] ,

die woont in [woonplaats6] ,

8. [geïntimeerde8] ,

die woont in [woonplaats7] ,

9. [geïntimeerde9] ,

die woont in [woonplaats8] ,

10. [geïntimeerde10] ,

die woont in [woonplaats9] ,

11.[geïntimeerde11] ,

die woont in [woonplaats8] ,

12. [geïntimeerde12] ,

die woont in [woonplaats10] ,

13. [geïntimeerde13] ,

die woont in [woonplaats11] ,

14. [geïntimeerde14] ,

die woont in [woonplaats6] ,

15. [geïntimeerde15] ,

die woont in [woonplaats12] ,

16. [geïntimeerde16] ,

die woont in [woonplaats13] ,

17. [geïntimeerde17] ,

die woont in [woonplaats14] ,

18. [geïntimeerde18] ,

die woont in [woonplaats15] ,

19. [geïntimeerde19] ,

die woont in [woonplaats16] ,

20. [geïntimeerde20] ,

die woont in [woonplaats17] ,

21. [geïntimeerde21] ,

die woont in [woonplaats18] ,

22. [geïntimeerde22] ,

die woont in [woonplaats19] ,

23. [geïntimeerde23] ,

die woont in [woonplaats20] ,

24. [geïntimeerde24] ,

die woont in [woonplaats21] ,

25. [geïntimeerde25] ,

die woont in [woonplaats22] ,

26. [geïntimeerde26] ,

die woont in [woonplaats23] ,

27. [geïntimeerde27] ,

die woont in [woonplaats3] ,

28. [geïntimeerde28] ,

die woont in [woonplaats24] ,

29. [geïntimeerde29] ,

die woont in [woonplaats25] ,

30. [geïntimeerde30] ,

die woont in [woonplaats26] ,

31. [geïntimeerde31] ,

die woont in [woonplaats27] ,

32. [geïntimeerde32] ,

die woont in [woonplaats10] ,

33. [geïntimeerde33] ,

die woont in [woonplaats26] ,

34. [geïntimeerde34] ,

die woont in [woonplaats26] ,

35. [geïntimeerde35] ,

die woont in [woonplaats28] ,

36. [geïntimeerde36] ,

die woont in [woonplaats29] ,

37. [geïntimeerde37] ,

die woont in [woonplaats30] ,

38. [geïntimeerde38] ,

die woont in [woonplaats31] ,

39. [geïntimeerde39] ,

die woont in [woonplaats32] ,

40. [geïntimeerde40] ,

die woont in [woonplaats33] ,

41. [geïntimeerde41] ,

die woont in [woonplaats34] ,

42. [geïntimeerde42] ,

die woont in [woonplaats35] ,

43. [geïntimeerde43] ,

die woont in [woonplaats36] ,

44. [geïntimeerde44] ,

die woont in [woonplaats37] ,
geïntimeerden (verweerders) in hoger beroep,
die zelf ook incidenteel hoger beroep hebben ingesteld,
bij de rechtbank: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden]of
de deelnemers,
advocaat: mr. T.S. Kriense, die kantoor houdt te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
GCI heeft hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen die de kantonrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, op 22 juni 2022 en 22 oktober 2022 tussen partijen heeft uitgesproken. Het procesverloop in hoger beroep blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 24 november 2022 (met grieven);
  • de conclusie van eis met akte overlegging producties van 6 december 2022;
  • de memorie van antwoord in het principaal appel tevens conclusie van eis in het incidenteel appel van 14 februari 2023 (met producties);
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel van 18 april 2023 (met producties);
  • het tussenarrest van 6 juni 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • het verslag (proces-verbaal) van de mondelinge behandeling die op 23 november 2023 heeft plaatsgevonden waarbij beide partijen pleitaantekeningen hebben overgelegd.
1.2
Hierna hebben partijen het hof gevraagd opnieuw arrest te wijzen en heeft het hof een datum voor arrest bepaald.
1.3
Op de mondelinge behandeling heeft GCI het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 22 juni 2022 ingetrokken.

2.De kern van de zaak

2.1
[geïntimeerden] hebben allen een of meer overeenkomsten met GCI afgesloten die betrekking hadden op deelname aan (onderdelen van) het Great Property Experience- programma. Dit programma voorzag in het aanbieden van cursussen, het bieden van begeleiding en het aanbieden van computerprogramma’s (‘tools’) en het creëren van een netwerk, alles bedoeld om de deelnemers in staat te stellen om door middel van investeringen in vastgoed financieel onafhankelijk te worden. Op één van die ‘tools’ met de naam Proranq zou ook aanbod van vastgoedprojecten ‘onder de marktprijs’ verschijnen, exclusief toegankelijk voor deelnemers op het niveau van ‘BlackBadge’.
2.2
[geïntimeerden] zijn ontevreden over wat hen is aangeboden en eisen terugbetaling van het bedrag dat door hen is betaald als ‘lidmaatschapsgeld’ (in veel gevallen bedragen rond de € 19.000,- per deelnemer voor het niveau ‘Black Badge’) terug. De kantonrechter heeft hun vorderingen voor het grootste gedeelte toegewezen en geoordeeld dat GCI zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken.
2.3
Het hof is van oordeel dat de procedure ten onrechte als een quasi- collectieve actie is ingestoken. Het gaat om ongeveer 34 individuele vorderingen (een aantal van de oorspronkelijk eisers zijn partners die klaarblijkelijk één contract hebben afgesloten) die alle op hun eigen merites beoordeeld moeten worden en waarvan niet vaststaat dat dit in alle gevallen tot dezelfde uitkomst zal leiden. Het hof zal [geïntimeerden] ieder voor zich in staat stellen om hun vorderingen alsnog op individuele basis in te kleden.
Het hof zal die beslissingen hierna nader toelichten, na eerst de relevante feiten te hebben weergegeven.

3.De feiten

3.1
GCI biedt onder de naam Great Property Experience (verder: GPE) diverse cursussen en daarmee samenhangende producten aan die tot doel hebben om mensen in staat te stellen ‘financieel vrij’ (niet langer afhankelijk van inkomsten uit arbeid) te worden door te investeren in vastgoed. Het hoogste niveau dat GCI aanbiedt is het ‘Black Badge lidmaatschap’. Dit product omvat – volgens het enige in het geding gebrachte contract dat van [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] is –
a. toegang tot het platform op Black Badge-niveau;
b. deelname aan, en toegang tot de Masters of Property Online cursus, platform en tools;
c. toegang tot de tool Proranq en de Proranq Listing;
d. een door GPE toegewezen persoonlijke coach. De coach coacht de deelnemer gedurende de looptijd van deze overeenkomst gedurende 15 uren. De coaching bestaat uit een intakegesprek van ongeveer 3 uren, gevolgd door 12 sessies van ongeveer 1 uur;
e. deelname aan 4 Masterminds;
f. een maandelijks contactmoment (de ‘updatecall’) waarin de voortgang van de deelnemer en ontwikkelingen worden gedeeld;
g. deelname aan 2 offline c.q. fysieke meerdaagse bijeenkomsten tegen kostprijs;
h. een onbeperkte deelname aan de door GPE georganiseerde Property Tours. (…)
i. speciale korting op aanvullende trainingen, diensten en/of producten van GPE;
j. speciale korting op trainingen, diensten en/ of producten van samenwerkingspartners van GPE.
3.2
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] (die elkaars partners zijn) hebben een overeenkomst gesloten op 31 oktober 2020 met GCI en voor het Black Badge lidmaatschap tezamen € 17.421,58 inclusief btw betaald. Andere deelnemers hebben andere bedragen betaald. Sommige van die deelnemers hadden eerst een afzonderlijke overeenkomst voor de Master of Property-cursus gesloten en daarvoor een bedrag betaald (in veel gevallen rond de € 800,- per persoon). Bij het later afsluiten van het black badge lidmaatschap werd dit bedrag op de prijs van dit lidmaatschap in mindering gebracht. Of alle deelnemers daadwerkelijk een black badge lidmaatschap hebben afgesloten is onduidelijk.
3.3
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] zijn korte tijd nadat zij hun overeenkomst hadden afgesloten, op 6 januari 2021 door GCI aangezocht om zelf als coach op te treden. Zij kregen net-meerderjarige nieuwe black badge deelnemers (aangeduid als coachee’s) onder hun hoede.
3.4
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben rond maart 2021 kritiek geuit over de kwaliteit van het door GCI gebodene. Zij hebben geweigerd een overeenkomst als coach (met daarin opgenomen een non-concurrentiebeding) te tekenen. Een gesprek met [naam1] , directeur van GCI begin 2021 heeft geen oplossing opgeleverd.
3.5
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben contact gezocht met andere ontevreden deelnemers.
GCI heeft bij brief van 31 mei 2021 hen de verdere toegang tot GPE ontzegd.
3.6
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben, via hun advocaat, op 16 juni 2021 GCI geschreven dat zij problemen hebben met GPE over de uitvoering van de dienstverlening aan Black Badges
“niet in de laatste plaats veroorzaakt door de wijze waarop (veelal onervaren en goedgelovige) klanten worden geworven, bijvoorbeeld door gebruikmaking van 'affiliate marketing';
de beloftes die worden gedaan met betrekking tot het kunnen investeren in
vastgoed 20 tot 40 procent onder de marktwaarde maar die niet worden
nagekomen;
het feit dat het daadwerkelijke aanbod van woningen zeer beperkt is;
de coaching niet voldoet aan de geschetste verwachtingen;
de netwerken niet daadwerkelijk exclusief zijn én niet ondersteund worden door
GPE.
Cliënten nemen er vooral aanstoot aan dat (veelal) onervaren consumenten die niet
bekend zijn met de vastgoedmarkt met beloftes die een organisatie als GPE niet kan
waarmaken worden overgehaald tot het aangaan van financiële verplichtingen in de
vorm van onder meer de lidmaatschap fee. De propositie is dat leden door middel van de cursussen en diensten financieel onafhankelijk kunnen worden met vastgoed.
GCI werd gesommeerd om in een openbare mailing aan al haar leden de keuze zal voorleggen dat die leden die vinden dat zij slachtoffer zijn geworden van de misleidend handelspraktijken van GPE het volledige lidmaatschapsgeld gerestitueerd
zullen krijgen”.
3.7
[geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] hebben op 17 juli 2021 een mail naar andere deelnemers gezonden die eindigde met de volgende tekst:
“We stellen iedereen voor de keus. Sluit u aan bij de kansrijke claim, of kies voor een onzekere toekomst bij de GPE. Het is niet wat we hopen, maar het is waarschijnlijk dat GPE niet langer verder kan, als veel ontevreden mensen gecompenseerd moeten worden. De mogelijkheid tot aanmelden is gedurende één week vanaf vandaag. Wanneer u zich bij de groep wilt voegen kunt u zich als eiser voegen in de procedure. Indien u zich niet wilt voegen als eiser in de procedure maar liever anoniem wilt blijven kunnen daar ook afspraken over gemaakt worden. Stuur een mail naar stichtinggpeclaim@gmail.com om u aan te melden.”
3.8
Diverse deelnemers hebben daarvan gebruik gemaakt. De stichting GPE-claim bestaat niet.

4.De procedure bij de kantonrechter

4.1
[geïntimeerde1] , [geïntimeerde2] en het merendeel van de overige geïntimeerden hebben bij inleidende dagvaarding gevorderd:
  • primair dat voor recht wordt verklaard dat de door hen gesloten overeenkomsten zijn vernietigd dan wel worden vernietigd op grond van dwaling dan wel bedrog;
  • subsidiair dat voor recht wordt verklaard dat GCI toerekenbaar is tekortgeschoten (in twee varianten) en dat de overeenkomsten zijn ontbonden, dan wel dat deze worden ontbonden,
dan wel dat GCI onrechtmatig heeft gehandeld en gehouden is tot schadevergoeding.
Daarnaast vorderden zij de terugbetaling van door hen betaalde bedragen, vermeerderd met (handels)rente en met incassokosten
4.2
De kantonrechter heeft partijen de gelegenheid geboden voor re- en dupliek. In dat stadium is het aantal eisers uitgebreid tot alle geïntimeerden.
4.3
De kantonrechter heeft bij eindvonnis geoordeeld dat GCI zich schuldig had gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken, met name doordat namens GCI op een bijeenkomst van black badges van 2 juli 2020 mededelingen over de tool Proranq zijn gedaan die niet juist waren en verwachtingen zijn gewekt die niet bewaarheid zijn. Proranq was een programma om te kunnen beoordelen of aangeboden vastgoed de moeite van het investeren waard was en daarnaast een soort marktplaats waar onroerend goed ‘onder de marktprijs’ enige tijd exclusief voor black badge leden zou worden aangeboden. De kantonrechter heeft de black badge overeenkomsten’ vernietigd op grond van artikel 6:193j lid 3 BW. Op die bepaling hadden [geïntimeerden] geen beroep gedaan. De kantonrechter heeft GCI veroordeeld tot terugbetaling van de bedragen die [geïntimeerden] voor het black badge lidmaatschap hadden betaald. Voor zover [geïntimeerden] ook andere bedragen hadden gevorderd – in de meeste gevallen de kosten van de separaat gevolgde Master of Property cursus – zijn die vorderingen afgewezen. De kantonrechter heeft de gewone wettelijke rente toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, dan wel de datum van de voeging in eerste aanleg. GCI is in de kosten van de procedure veroordeeld.

5.De vorderingen in hoger beroep

5.1
GCI heeft, onder aanvoering van 14 romeins genummerde bezwaren (grieven) tegen het eindvonnis gevorderd dat het vonnis wordt vernietigd, de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog worden afgewezen en zij worden veroordeeld tot terugbetaling van wat op grond van het vonnis is betaald.
5.2
In incidenteel appel hebben [geïntimeerden] één genummerde grief geformuleerd en gevorderd dat het hof, in aanvulling op de veroordeling van de kantonrechter, voor recht verklaard dat GCI onrechtmatig heeft gehandeld en dat GCI wordt veroordeeld tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
6.
De beoordeling door het hof
Het karakter van de procedure bij de kantonrechter
6.1
[geïntimeerden] hebben ieder een eigen vordering ingesteld die vooral tot doel heeft de terugbetaling van het door hen aan GCI betaalde bedrag (veelal lidmaatschapsbijdrage). Aangezien een aantal van de geïntimeerden mogelijk samen één overeenkomst hebben gesloten – heel duidelijk is dat niet aangegeven – is het aantal vordering minder dan 44, waarschijnlijk gaat het om 34 vorderingen.
Individuele vorderingen van verschillende eisende partijen mogen bij één dagvaarding worden aangebracht. Dat kan schelen in de kosten van onder meer de deurwaarder en de hoogte van het te betalen griffierecht. Als meerdere eisers hun individuele vorderingen op die wijze bundelen in één dagvaarding wordt dat in de juridische terminologie aangeduid als subjectieve cumulatie van vorderingen. Het blijven echter afzonderlijke en zelfstandige vorderingsrechten die allemaal afzonderlijk moeten worden beoordeeld op hun eigen grondslagen en met de daartegen aan de orde gestelde verweren. Elke eisende partij zal daarom voldoende feiten moet stellen – en bij betwisting bewijzen – om haar vordering toegewezen te krijgen. [1] Voor iedere eisende partij geldt ook dat die gestelde feiten steun moeten geven aan de daarop te baseren feitelijke grondslagen en de op basis daarvan te hanteren (al dan niet geschonden) rechtsnorm. Het is niet zo dat in beginsel de feiten en stellingen die één eiser aanvoert doorwerken naar de andere eisers. Als één eiser zich beroept op een tegen hem gedane mededeling die tot dwaling zou hebben geleid kan een andere eiser tegen wie die mededeling niet is gedaan, zich niet daarop beroepen.
6.2
[geïntimeerden] hebben alle feiten en daarop gebaseerde grondslagen en vorderingen samengevoegd. Er is bijvoorbeeld maar één (niet volledige) overeenkomst, betreffende één van de eisers, in het geding gebracht. Verder verwijzen zij in hun processtukken bij herhaling naar standpunten die niet voor alle betrokken geïntimeerden (en soms slechts voor één van hen) relevant zijn. Daarbij kennelijk veronderstellend dat deze standpunten dan doorwerken naar alle oorspronkelijk eisende partijen. Al met al krijgt de procedure daarbij trekken van een collectieve actie als bedoeld in 3:305a BW. Mogelijk is op een dergelijke collectieve actie ook gepreludeerd (zie hiervoor onder 3.7). Voor een dergelijke procedure is het echter nodig dat deze wordt ingesteld door een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid die aan bepaalde voorwaarden voldoet. Van een dergelijke rechtspersoon is in deze zaak geen sprake.
6.3
De kantonrechter heeft in zijn vonnis de processuele beperkingen die het gevolg zijn van subjectieve cumulatie onvoldoende tot uitdrukking gebracht. GCI keert zich terecht daartegen.
Artikel 6:193j BW
6.4
De kantonrechter heeft geoordeeld dat GCI zich schuldig heeft gemaakt aan oneerlijke handelspraktijken en heeft alle black badge overeenkomsten van [geïntimeerden] op die grond vernietigd met toepassing van artikel 6:193j lid 3 BW.
6.5
Deze bepaling maakt deel uit van afdeling 3A van titel 3 van boek 6 BW, die gaat over oneerlijke handelspraktijken. Deze afdeling strekt tot bescherming van consumenten. Wie een consument is, is gedefinieerd in artikel 6:193a BW: een natuurlijk persoon die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Of alle deelnemers consumenten zijn, is door GCI gemotiveerd betwist. Een aantal deelnemers heeft de overeenkomst mogelijk op naam van hun onderneming afgesloten. Er is een aantal facturen gericht aan vennootschappen overgelegd – waarvan een aantal vennootschappen zich ook richt op vastgoed of financieel advies – zodat bepaald niet uitgesloten kan worden dat niet alle deelnemers als consument moeten worden aangemerkt. De bewijslast dat een deelnemer consument is, berust in dit geval op elk van de geïntimeerden.
6.6
De redenering van de kantonrechter is ook verder niet sluitend. De vernietigingsmogelijkheid van artikel 6:193j lid 3 BW ziet op het verstrekken van onjuiste informatie aan de consument voordat de overeenkomst wordt gesloten of op andere oneerlijke handelspraktijken voordat de overeenkomst is gesloten [2] . De kantonrechter baseert zijn oordeel voor het grootste gedeelte op het videoverslag van een bijeenkomst van black badge deelnemers van 2 juli 2020 waarop mededelingen over Proranq zijn gedaan die niet zouden kloppen. Vast staat dat deze bijeenkomst alleen toegankelijk was voor black badge deelnemers en dat ook het videoverslag alleen beschikbaar kwam voor nieuwe black badge deelnemers nadat zij een black badge overeenkomst hadden afgesloten. Dit videoverslag kan daarom niet als basis dienen voor de door de kantonrechter uitgesproken vernietiging omdat dit geen informatie is die de deelnemers hebben gekregen voordat zij de overeenkomst met GCI sloten.
6.7
Het hof merk nog op dat dit videoverslag wel een rol kan spelen bij de beoordeling of sprake is van oneerlijke handelspraktijken nadat de overeenkomsten waren gesloten en of de vorderingen op één van de andere gestelde grondslagen geheel dan wel ten dele toewijsbaar zijn.
Verder verloop van de procedure.
6.8
Het vonnis van de kantonrechter kan niet ongewijzigd in stand blijven. Het hof zal [geïntimeerden] in staat stellen om de afzonderlijke vorderingen alsnog individueel toe te lichten, voordat het hof deze verder zal beoordelen. [geïntimeerden] moeten per individuele deelnemer (of per tweetal wanneer sprake is van twee deelnemers per contract) hun stellingen toelichten. Zij dienen per vordering gemotiveerd aan te geven op welke juridische gronden en feitelijke grondslag(en) deze berusten en op welke feiten zij zich daarbij beroepen. Daarbij mogen zij, voor de algemene stukken als videoverslagen en brochures, verwijzen naar de vindplaatsen in het al overgelegde dossier. Zij moeten echter wel aangeven waarom die stukken voor de vordering van desbetreffende deelnemer relevant zijn.
6.9
[geïntimeerden] dienen de vorderingen te nummeren met hoofdletters, waarbij A staat voor [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] , B voor [geïntimeerde3] , et cetera (na Z volgt AA)Zij moeten de voor iedere deelnemer specifieke stukken zoals contractstukken en nota’s afzonderlijk bundelen als bijlage onder de desbetreffende letter gevolg door een volgnummer voor die productie. Dat geldt ook als die stukken al eerder zijn overgelegd en zich ergens anders in het dossier bevinden. Dan moeten ze dus opnieuw (op papier) worden overgelegd. Dat geldt dus ook voor de stukken die als productie 51 op een voor het hof niet te openen bestand op een usb-stick waren overgelegd. Voor zover [geïntimeerden] niet meer beschikken over de contractstukken en GCI wel – GCI heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat zij in ieder geval over de contractstukken beschikt– moet GCI hen deze stukken ter beschikking stellen. GCI heeft verklaard dit te zullen doen. Het hof geeft, voor het geval GCI daarop terug zou komen, GCI ook een daartoe strekkend bevel op grond van artikel 22 Rv.
6.1
Gelet op de tweeconclusieregel moeten [geïntimeerden] bij deze uitwerking per afzonderlijke vordering wel blijven binnen het bereik van de vorderingen en de grondslagen zoals die in eerste aanleg en in hoger beroep eerder zijn uitgewerkt voor de gezamenlijkheid van schuldeisers. Geheel nieuwe feitelijke grondslagen zal het hof daarom niet meer toestaan. Ook niet als die, in de ogen van [geïntimeerden] , na de ontvlechting beter passend zouden zijn.
Zij mogen de toelichtingen en de bijlagen wel als één processtuk indienen. Voor dit processtuk geldt de paginalimiet van artikel 2.11 van het LPR niet. Per vordering geldt daarbij een limiet van 5 pagina’s.
6.11
Vervolgens mag GCI daarop op dezelfde wijze reageren, dus ook per vordering genummerd beginnend met A (overeenkomstig de nummering die [geïntimeerden] aanbrengen), ook in één processtuk en het bijvoegen van de op die individuele deelnemers betrekking hebben stukken in een gebundelde bijlage, ook als die stukken zich al ergens in het overgelegde procesdossier bevinden. Ook voor GCI geldt de beperking, voortvloeiende uit de twee-conclusieregel, dat geen geheel nieuwe verweren mogen worden gevoerd. Voor GCI geldt de paginalimiet ook op dezelfde wijze (dus maximaal vijf pagina’s per vordering).
Het incidenteel appel
6.12
De enige formele grief die in het incidenteel appel is opgeworpen snijdt geen hout. Deze keert zich namelijk tegen het niet-toewijzen door de kantonrechter van de gevraagde verklaring voor recht dat GCI een onrechtmatige daad heeft gepleegd tegenover [geïntimeerden] Deze verklaring voor recht is immers onderdeel van de het tweede alternatief in de subsidiaire vordering. De kantonrechter heeft echter de primaire vordering toegewezen
(zij het op een andere grondslag) zodat de kantonrechter aan de subsidiaire vordering niet toekwam.
6.13
Voor zover het incidentele appel ziet op de afgewezen vorderingen tot terugbetaling van de cursusgelden voor de separate Master of Property cursus slaagt het evenmin. Op dit onderdeel van de beslissing van de kantonrechter wordt in de toelichting op het incidenteel appel wel ingegaan, maar in de vordering komt het niet terug. Volgens [geïntimeerden] maakt de Master of Property cursus deel uit van het black badge programma en zou het daarvoor separaat betaalde cursusgeld ook voor vergoeding in aanmerking komen als de black badge overeenkomst wordt vernietigd. Het hof gaat daarin niet mee. Een aantal deelnemers heeft een separate overeenkomst voor de Master of Property cursus gesloten. Dat deze overeenkomst aantastbaar zou zijn of anderszins tot schadeplichtigheid van GCI zou leiden, is niet door [geïntimeerden] gesteld. Dat die deelnemers bij het afsluiten van de black badge overeenkomst korting kregen, maakt niet dat de eerdere overeenkomst over de Master of Property cursusonderdeel is geworden van de black badge overeenkomst. Het oordeel van de kantonrechter om de vorderingen die zien op de Master of Property cursussen af te wijzen, oordeelt het hof juist.
6.14
Voor zover het incidenteel appel ziet op de eveneens afgewezen vorderingen voor financieringskosten voor de betaling van de vergoeding voor het black badge deelnemerschap treft het evenmin doel. Deze financieringskosten – voor zover al gemaakt, elk bewijsstuk daarvoor ontbreekt - staan in onvoldoende causaal verband met de aan GCI gemaakte verwijten. Het hof verwijst naar de jurisprudentie in Dexia-zaken, waar de vergoeding van de financieringskosten om de hoofdsom voor de daar aan de orde zijnde belegging te betalen is afgewezen. [3]
De slotsom
6.15
Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor een memorie aan de zijde van [geïntimeerden] als bedoeld in rechtsoverweging 6.7 op een termijn van 8 weken na dit arrest. Daarna krijgt GCI eveneens een termijn van 8 weken voor antwoordmemorie. Daarna zal de zaak voor beraad naar de rol worden verwezen. Uitsluitend indien GCI nog nieuwe producties in het geding brengt of nieuwe stellingen inneemt mogen [geïntimeerden] zich daarover nog bij akte uitlaten.
6.16
Het hof merkt nog op dat partijen deze termijn ook kunnen benutten of zij tot enige vorm van regeling kunnen komen. Dat het hof kritisch is over de wijze waarop de vordering van [geïntimeerden] procedureel is vormgegeven laat onverlet dat uit het dossier het beeld rijst dat niet alle deelnemers voldoende waar voor hun geld hebben gekregen. Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof bleek dat zowel bij de bestuurder [naam1] van GCE als bij [geïntimeerde1] sprake is van veel emoties die aan een zinvol gesprek in de weg stonden. Het hof hoopt dat partijen, met behulp van hun advocaten, nader bezien of een andere wijze van beëindiging van hun geschil mogelijk is.
6.17
Als het hof een vervolgarrest moet wijzen en daarbij mocht blijken dat de verdere wijze van beoordeling van de vorderingen uiteenloopt, zal het hof nader bezien of sommige vorderingen geheel afgesplitst moeten worden.

7.De beslissing

Het hof:
7.1
verwijst de zaak naar de rolzitting van 13 februari 2024 voor nadere memorie aan de zijde van [geïntimeerden] als bedoeld in rov. 6.7. Daarna volgen de stappen als aangegeven in rov. 6.14.
7.2
Draagt GCI op om de contractsstukken betreffende de in deze procedure betrokken deelnemers waarover zij beschikt, binnen twee weken in afschrift aan [geïntimeerden] ter beschikking te stellen;
7.3
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, G. van Rijssen en G.J.M. Verburg, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
19 december 2023.

Voetnoten

1.Vgl. HR 21 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF1032
2.Kamerstukken II 2012/13, 33520 nr. 3 (memorie van toelichting), pagina 14.
3.Vgl. onder meer hof Arnhem-Leeuwarden, 14 december 2021, GHARL: 2021:11384 en hof ’s-Hertogenbosch, 31 oktober 2023:GHSE:2023:3580