ECLI:NL:GHARL:2023:10715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
200.328.388
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in zorg- en contactregeling tussen ouders en minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2023 een tussenbeschikking gedaan in een hoger beroep inzake de zorg- en contactregeling tussen een vader en zijn minderjarige dochter. De rechtbank had eerder de omgang tussen de vader en de dochter voor onbepaalde tijd ontzegd, wat de vader in hoger beroep aanvecht. Het hof constateert dat de ouders niet in staat zijn om goede afspraken te maken over de zorg- en contactregeling, wat in strijd is met de belangen van de minderjarige. Het hof benoemt daarom een bijzondere curator om de belangen van de minderjarige te behartigen, zoals bedoeld in artikel 1:250 BW. De bijzondere curator zal de ouders en de minderjarige begeleiden en adviseren over de zorg- en contactregeling. De vader heeft verzocht om een zorgregeling waarbij hij de dochter regelmatig kan zien, terwijl de moeder verweer heeft gevoerd tegen de omgang. Het hof heeft de bijzondere curator de opdracht gegeven om de situatie te onderzoeken en uiterlijk op 1 maart 2024 verslag uit te brengen. De mondelinge behandeling zal op een later moment worden voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.328.388
(zaaknummer rechtbank Gelderland 377594)
beschikking van 30 november 2023
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.M. Bongers te Wijk bij Duurstede,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.E. Rietjens te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 18 januari 2021, 10 september 2021, 12 november 2021 en 13 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 13 maart 2023 wordt hierna ook aangeduid als: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 juni 2023;
- het verweerschrift met een productie;
- een journaalbericht van mr. Rietjens van 19 oktober 2023 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 2 november 2023 plaatsgevonden. Partijen waren daarbij aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is een vertegenwoordiger verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren te [plaats1] [in] 2015.
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 3 januari 2019 heeft de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem:
- bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het gezag over [de minderjarige] ;
- de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] vastgesteld bij de moeder;
als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat [de minderjarige] contact heeft met de vader:
eenmaal per veertien dagen een dagdeel in het weekend, waarbij [de minderjarige] de eerste twee keren gedurende twee uren bij de vader verblijft waarbij de moeder gedeeltelijk aanwezig is;
- vervolgens eenmaal per veertien dagen een dagdeel in het weekend, waarbij [de minderjarige] tweemaal een dagdeel in het weekend gedurende vier uren bij de vader verblijft waarbij de moeder aan het begin en aan het einde van de omgang aanwezig is;
- hierna eenmaal per veertien dagen een hele dag in het weekend, zonder aanwezigheid van de moeder;
waarbij de tijden van bovenstaande (opbouwende) zorgregeling in onderling overleg tussen de ouders worden afgesproken;
waarbij het halen en brengen van [de minderjarige] tussen de ouders wordt verdeeld.
3.3
Bij tussenbeschikking van 18 januari 2021 heeft de rechtbank als voorlopige regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat:
- [de minderjarige] omgang heeft met de vader:
- eens per twee weken bij het [naam1] in [plaats2] of [plaats1] voor zover het de eerstvolgende vijf à zes omgangsmomenten betreft, dit ter beoordeling van de deskundige medewerkers van het [naam1] ;
en dat [de minderjarige] daarna bij de vader verblijft:
- eens per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en wekelijks op dinsdagmiddag van 15.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] terug brengt naar de moeder.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden en de advocaten van de ouders verzocht om de rechtbank en de raad te informeren over de stand van zaken en de gewenste voortgang van de procedure.
3.4
Bij tussenbeschikking van 10 september 2021 heeft de rechtbank als voorlopige regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vastgesteld dat:
- [de minderjarige] vanaf dat moment iedere week op zaterdag om 10.00 uur een videobelmoment heeft met de vader;
omgang heeft met de vader:
- eens per twee weken bij het [naam1] in [plaats2] of [plaats1] voor zover het de eerstvolgende maximaal drie omgangsmomenten betreft;
en daarna bij de vader verblijft:
- eens per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en wekelijks op dinsdagmiddag van 15.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] naar de vader brengt en de vader [de minderjarige] terug brengt naar de moeder.
De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van de rapportage van de zorgaanbieder over het verloop en de resultaten van het hulpverleningstraject.
3.5
Bij tussenbeschikking van 12 november 2021 heeft de rechtbank de raad verzocht om te adviseren en te rapporteren over de volgende vragen:
1. Welke mogelijkheden zijn er voor een zorgregeling van [de minderjarige] met de vader?
2. Zijn er omstandigheden die een zorgregeling belemmeren? Zo ja, welke komen vanuit
het kind en welke vanuit de ouder(s)? Hoe en op welke termijn zijn deze omstandigheden op te heffen?
3. Hoe zou een zorgregeling (vorm en frequentie) er in het belang van [de minderjarige] uit moeten
zien?
De rechtbank heeft iedere verder beslissing aangehouden.
3.6
De raad heeft in zijn rapport van 21 april 2022 geadviseerd een beslissing over een zorgregeling aan te houden voor een termijn van zes maanden in afwachting van de hulpverlening, geboden door [naam2] .
3.7
In het evaluatieverslag van 29 september 2022 heeft [naam2] geconcludeerd dat de gestelde doelen niet zijn behaald en dat persoonlijke individuele hulpverlening de ouders zou kunnen helpen met het verwerken van pijn en verdriet vanuit hun ex-partner-relatie. Daarnaast zou concrete en praktische hulpverlening voor vader van belang kunnen zijn en is de draagkracht van vader een aandachtspunt voor hulpverlening.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de rechtbank
- de bij beschikking van 3 januari 2019 vastgestelde zorgregeling gewijzigd en bepaald dat het recht op omgang tussen de vader en [de minderjarige] voor onbepaalde tijd wordt ontzegd;
- als informatie- en consultatieregeling met betrekking tot [de minderjarige] vastgesteld dat de moeder gehouden is de vader eenmaal per kwartaal uitgebreid per e-mail te informeren over onder andere, maar niet exclusief, de gezondheid van [de minderjarige] , haar schoolprestaties, haar sportactiviteiten en hobby's et cetera onder toezending van minimaal drie recente foto's.
De rechtbank heeft het (aanvullende) verzoek van de vader om [de minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen.
4.2
De vader is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
1. te bepalen dat er tussen hem en [de minderjarige] een zorgregeling geldt waarbij hij het recht heeft om [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag na schooltijd tot zondag 18:00 uur na het eten bij zich te hebben, waarbij hij [de minderjarige] van school haalt op vrijdag en de moeder [de minderjarige] op zondag bij hem ophaalt;
2. te bepalen dat hij het recht heeft om [de minderjarige] iedere woensdag na schooltijd bij zich te hebben tot 18:00 uur na het eten, waarbij hij [de minderjarige] uit school ophaalt en de moeder [de minderjarige] om 18:00 uur weer bij hem ophaalt;
3. te bepalen dat hij het recht heeft om [de minderjarige] de helft van alle schoolvakanties en feestdagen bij zich te hebben, waarbij in ieder geval twee weken aaneengesloten in de zomervakantie en één week in de kerstvakantie, één van de twee Kerstdagen en Vaderdag;
4. geheel subsidiair, in afwijking van hetgeen onder 1 tot en met 3 wordt verzocht, een andere, door het hof in het belang van [de minderjarige] en de vader te achten zorgregeling vast te stellen;
5. de ondertoezichtstelling uit te spreken over [de minderjarige] .
4.3
De moeder heeft verweer gevoerd. Zij vraagt het hof om het hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.2
Ingevolge artikel 1:250 BW benoemt de rechter bij wie de zaak aanhangig is, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen, wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of één van hen dan wel van de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige.
5.3
Volgens de vader heeft de rechtbank ten onrechte het recht op omgang tussen hem en [de minderjarige] voor onbepaalde tijd ontzegd. De vader stelt dat hij al jaren bezig is om een fatsoenlijke zorgregeling met [de minderjarige] te kunnen hebben. Van maart 2020 tot juli 2020 verbleef [de minderjarige] eenmaal per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 18.00 uur en op woensdag van 15.00 uur tot 18.00 uur bij hem.
Daarna hadden zij gedurende een periode enkel (video)belcontact. Nadat de vader in oktober 2020 de procedure bij de rechtbank heeft opgestart, hebben in 2021 enkele omgangsmomenten in het [naam1] plaatsgevonden, die goed zijn verlopen. Daarna is de oorspronkelijke omgangsregeling weer opgestart, die uiteindelijk door de moeder weer is gestaakt omdat [de minderjarige] volgens haar altijd ongelukkig thuis kwam, door de stress epileptische aanvallen kreeg en in bed plaste.
Volgens de vader zijn de omgangsmomenten altijd fantastisch verlopen, maar heeft de moeder de omgang tussen hem en [de minderjarige] steeds gefrustreerd omdat [de minderjarige] nooit de emotionele toestemming van de moeder heeft gevoeld om omgang met hem te hebben.
De rechtbank heeft volgens de vader ook ten onrechte zijn verzoek om [de minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen. Volgens hem wordt [de minderjarige] in haar ontwikkeling bedreigd, omdat er sprake is van ouderverstoting, wat bij haar op latere leeftijd tot problemen kan leiden. Bovendien zou een omgangsregeling in het kader van een ondertoezichtstelling kunnen worden gemonitord.
5.4
De moeder is van mening dat de rechtbank het recht op omgang tussen de vader en [de minderjarige] terecht voor onbepaalde tijd heeft ontzegd. Zij heeft aan alle in de afgelopen jaren ingezette hulpverleningstrajecten haar medewerking verleend en [de minderjarige] altijd gestimuleerd om contact met de vader te hebben. Zij heeft de omgang nooit gefrustreerd. Volgens de moeder heeft de vader de kans om te laten zien dat hij interesse heeft en betrokken wil zijn in het leven van [de minderjarige] niet gegrepen. Het klopt dat de contactmomenten in het [naam1] goed zijn verlopen, maar [de minderjarige] reageerde zeer heftig en was erg overstuur vóór en na de daarna weer opgestarte omgangsmomenten. De rechtbank heeft volgens de moeder terecht geoordeeld dat het niet in het belang is van [de minderjarige] om haar opnieuw te dwingen om weer contact met de vader te hebben.
De moeder ontkent dat er sprake is van ouderverstoting en dat [de minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Bovendien werkt zij als moeder in het vrijwillig kader mee aan alle nodige hulpverlening voor [de minderjarige] , zodat een ondertoezichtstelling niet nodig is.
5.5
Uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is gezegd is het hof duidelijk geworden dat de vader graag contact wil met [de minderjarige] en dat de moeder dit contact ook wil stimuleren. Ook is gebleken dat de begeleide omgangscontacten goed zijn verlopen. Desondanks lukt het de ouders blijkbaar niet om goede afspraken met elkaar te maken en [de minderjarige] het gevoel te geven dat zij onbevangen contact mag hebben met zowel haar moeder als met haar vader. Dit onvermogen van de ouders om tot afspraken te komen over de zorg- en contactregeling voor [de minderjarige] vindt het hof in strijd met de belangen van [de minderjarige] . Het hof ziet daarin een belangentegenstelling zoals bedoeld in artikel 1:250 BW. De raad heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de benoeming van een bijzondere curator in het belang van [de minderjarige] kan zijn, maar dat de houding van de ouders bij het tot stand brengen van een goede zorgregeling een grote rol speelt. Om de ontstane patstelling te doorbreken, zal het hof ambtshalve een bijzondere curator in de persoon van een pedagoog benoemen. De vader en de moeder hebben tijdens de mondelinge behandeling ingestemd met de benoeming van een bijzondere curator, waarbij zij de keuze van de bijzondere curator aan het hof overlaten.
5.6
Het hof zal als bijzondere curator benoemen:
[naam3]
pedagoog
[adres]
[plaats3]
[nummer1]
info@ [naam4] .nl
die zich desgevraagd bereid en in staat heeft verklaard deze opdracht op zich te nemen.
5.7
Het hof verzoekt de bijzondere curator, zonder daarmee de taakuitoefening van de bijzondere curator op enige wijze te willen beperken, met name antwoord te geven op de volgende vragen:
Welke belemmeringen spelen mogelijk bij de vader en/of de moeder en/of [de minderjarige] en wat is de invloed daarvan op de totstandkoming van een optimale zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader?
Gelet op het antwoord op de vorige vraag, op welke manier kan het best invulling worden gegeven aan het contact tussen [de minderjarige] en de vader, en onder welke voorwaarden?
Welke andere factoren komen naar voren die van invloed kunnen zijn op het vaststellen van een zorg- en contactregeling tussen [de minderjarige] en de vader?
5.8
Om de bijzondere curator in de gelegenheid te stellen op korte termijn van de zaak kennis te nemen zal het hof haar een afschrift van de processtukken in deze zaak ter beschikking stellen. Het hof verzoekt de bijzondere curator uiterlijk op 1 maart 2024 een verslag van haar bevindingen aan het hof toe te zenden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
benoemt met ingang van 7 december 2023 tot bijzondere curator als bedoeld in artikel 1:250 BW over de minderjarige
[de minderjarige] , geboren te [plaats1] [in] 2015:
[naam3]
pedagoog
[adres]
[plaats3]
[nummer1]
info@ [naam4] .nl
en met de taakomschrijving als hiervoor beschreven onder rechtsoverweging 5.7;
bepaalt dat de griffiervan dit hof een afschrift van deze beschikking en een afschrift van alle processtukken aan de bijzondere curator zal toezenden;
verzoekt de bijzondere curator uiterlijk
1 maart 2024aan het hof schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen, met afschrift daarvan aan alle partijen;
bepaalt dat de vader, de moeder en de raad, desgewenst, na ontvangst van het afschrift van het verslag van de bijzondere curator, op dat verslag
uiterlijk 1 april 2024schriftelijk kunnen reageren, met een afschrift van deze reactie aan de andere partijen en de bijzondere curator;
bepaalt dat de mondelinge behandeling zal worden voortgezet op een nader door het hof te bepalen datum, voor welke zitting de vader, de moeder, de raad en de bijzondere curator zullen worden opgeroepen;
benoemt mr. R. Feunekes, lid van dit hof, hierbij tot raadsheer-commissaris;
bepaalt dat partijen hun inlichtingen en verzoeken dienen te richten aan de raadsheer-commissaris.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, K.A.M. van Os-ten Have en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 30 november 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.