Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Gemeente Elburg,
2. Gemeente Ermelo,
3. Gemeente Harderwijk,
4. Gemeente Nunspeet,
5. Gemeente Oldebroek,
6. Gemeente Putten,
7. Gemeente Zeewolde,
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.Het oordeel van het hof
Beslissing
producten’) “Begeleiding Groep (meedoen)” en “Begeleiding Groep (meewerken)”. De eerste grief van de Zorggroep is dat de voorzieningenrechter een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd en ten onrechte heeft overwogen dat de reële prijs voor de Wmo-dienstverlening moet worden getoetst aan het proportionaliteitbeginsel en dat de gemeenten de vrijheid zouden hebben reële tarieven naar beneden bij te stellen
“zolang de algehele voorwaarden waaronder de opdracht moet worden uitgevoerd proportioneel blijven”(rechtsoverweging 4.8). Volgens de Zorggroep heeft de reëleprijsnorm naast het proportionaliteitscriterium zelfstandige betekenis en beperkt elk de beleids- en contractsvrijheid van de gemeenten. De vrijheid van de gemeenten is begrensd door de ondergrens van de reële prijs die niet mag worden onderschreden. Daarnaast zijn volgens de toelichting op de grief voor het handelen van de gemeenten in deze kwestie van belang (met name) het transparantiebeginsel, de maatstaven van redelijkheid en billijkheid en de andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel.
“Rapportage tarieven begeleiding groep”(hierna: het rapport) in haar onderzoek
“ook gebruik gemaakt van uitkomsten van vergelijkbare trajecten elders in het land”zonder deze trajecten verder te specificeren. Een nadere specificatie is wel gegeven in nr. 4.2.6 van de conclusie van antwoord. Het hof leidt hieruit af dat HHM ook heeft geput uit data die aan haar beschikbaar zijn gesteld bij de uitvoering van andere opdrachten en dat deze kennis mede haar deskundigheid op dit gebied bepaalt. De gemeenten hebben bovendien enkele van deze onderzoeken in deze procedure overgelegd. De Zorggroep heeft naar het voorlopig oordeel van het hof terecht niet verdedigd dat de gemeenten bij ontbreken daarvan zelf benchmarkonderzoek hadden behoren te laten verrichten om de reële prijs voor hun specifieke uitvraag vast te stellen. De gemeenten hebben (indirect) gebruik gemaakt van bestaande benchmarks en van de specifieke deskundigheid van de externe adviseur en hebben dit gecombineerd met intensieve consultatierondes met organisaties van wie de gemeenten verwachtten dat zij zullen inschrijven op de opdracht. Daarbij hebben zij presentaties gegeven over verschillende aspecten van het tarief en een second opinion van [de adviseur] van Public Procurement Research Centre verkregen. Deze gang van zaken leidt tot de slotsom dat de gemeenten in beginsel hebben voldaan aan hun verplichting om zelfstandig vast te stellen wat voor de uitgevraagde dienst een reële prijs is. Het is dan vervolgens aan de zorgaanbieder om voldoende specifiek aan te geven op welke facetten het onderzoek van HHM onvoldoende duidelijk is en om door te vragen naar specifieke data die daarbij zijn gebruikt of om aan de hand van eigen data de bevindingen van HHM ter discussie te stellen. Daar kunnen de gemeenten dan op reageren. Daarbij zijn - zo erkent de Zorggroep ook wel - de eigen cijfers van de Zorggroep niet maatgevend, maar die van de gemiddeld efficiënte zorgaanbieder. In grief 2 wordt er eveneens ten onrechte over geklaagd dat de voorzieningenrechter dat zou hebben miskend. De voorzieningenrechter heeft terecht in rechtsoverweging 4.27 van het bestreden vonnis opgemerkt dat het niet noodzakelijk is dat het tarief in zijn algemeenheid kostendekkend is voor iedere geïnteresseerde zorgaanbieder die mogelijk op de opdracht wil inschrijven. Als de gemeenten in dit kort geding reageren met nadere gegevens op onderwerpen die de Zorggroep in de dagvaarding aan de orde heeft gesteld, is dat ten slotte tijdig.
“hierbij gaan we uit van maatwerk”). Op grond van artikel 5.2.2 sub a Wmo 2015 is de aanbieder die een maatwerkvoorziening levert verplicht desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) (bijzondere) persoonsgegevens te verstrekken voor zover dat noodzakelijk is voor onder meer de herbeoordeling van de toegekende maatwerkvoorziening (artikel 2.3.9 Wmo 2015). Bij de herbeoordeling is onder meer artikel 2.3.2 lid 4 Wmo 2015 van toepassing, waarin de onderzoeksverplichting van het college is neergelegd voor een (her)beoordeling aan de hand van een door de cliënt opgesteld persoonlijk plan. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever voor ogen stond dat aan het college een beperkte set persoonsgegevens (bsn en contactgegevens en geboden ondersteuning) moet worden verstrekt en bij herbeoordeling die gegevens die nodig zijn om te beoordelen of de geboden voorziening nog adequaat is, waaronder ook de persoonsgegevens omtrent de gezondheid. Als voorbeeld van een noodzakelijke verstrekking van persoonsgegevens wordt genoemd dat de somatische of psychische klachten zodanig verergeren dat de maatwerkvoorziening niet meer adequaat is. Verder wijst het hof nog op het volgende citaat uit de wetsgeschiedenis: